UNIVERSITY
OF FLORIDA
LIBRARIES
THIS VOLUME HAS BEEN
MICROFILMED
BY THE UNIVERSITY OF
FLORIDA LIBRARIES.
_
DE BINNENLANDEN VAN HET DISTRICT NICKERIE
U. OF F. LIBRARY
Negatief H. VAX CAPPELLE JR.
RIVIERGEZICHT AAN DEN VOET VAN DEN BLANCHE MARIE-VAL.
m
,; 5sa
~ .f*.--- ;-~E~p~-~ F
De Binnenlanden
van het
District Nickerie
Lotgevallen en algemeene uitkomsten van eene Expeditie door
het westelijk deel der Kolonie Suriname
A A in September en October van het jaar 1900 A A A
door
Dr. H. VAN GAPPELLE
met een overzichtskaart, talrijke platen in en buiten den tekst
en een aantal figure
Uitgegeven met toestemming van het Koloniaal Bestuur
BAARN
HOLLANIIA IRUKKERIJ
1903
eb
IBI
pt
:.o
4
AAN
HARE MAJESTEIT
WILHELMINA HELENA PAULINE MARIA
KONINGIN DER NEDERLANDEN
WORDT DEZE
BIJDRAGE TOT I)E KENNIS
DER
NEDERLANDSCHE KOOINIE SURNAME
MET DEN DIEPSTEN EERBIEI EN MET INNIGE I)ANKBAARIIEII
OPGEIRAGEN
IOOR HARER MAJESTEITS GETROUW(EN IIENAAR
H. VAN CAPPELLE
VOORWOORD.
Alles wijst er op, dat onze kolonie Suriname een betere toekomst
te gemoet zal gaan.
Aan den aandrang, den kwijnenden landbouw door de stichting
van een Proefstation ten behoeve der cultures te hulp te komen,
schijnt gehoor te zullen worden gegeven; de met zooveel kosten en
moeilijkheden door de Maatschappij Suriname ontworpen planned
voor den aanleg van een tramverbinding met het Lawagebied schijnen
tot uitvoering te zullen komen.
De ontsluiting der binnenlanden in het oosten der kolonie zal
nog slechts een kwestie van enkele jaren zijn.
Geheel andere toestanden zullen in het leven geroepen worden:
de enorme kosten aan transport van personnel en levensbehoeften
zullen een loonende exploitatie hunner rijkdommen niet meer in den
weg staan;
de onoverkomelijke bezwaren aan een vervoer der voor eene
ontginning op eenigzins groote schaal noodzakelijke machinerien
zullen opgeheven worden;
een voldoend toezicht op de goudondernemingen en in de
bosschen zal niet meer tot de onmogelijkheden behooren, en voor
betere hygienische toestanden in het belang der op de goudvelden
in dienst zijnde arbeiders zal gezorgd kunnen worden;
de boschnegers eindelijk zullen hunne eischen en pretenties
gaandeweg matigen, en ... wie weet, zich ten slotte aan geregelden
arbeid voor den blanke gewennen.
Meer dan ooit schijnt mij thans ook het oogenblik gekomen, om
krachtige pogingen te wagen tot het wekken van meerdere belang-
stelling voor die enorme uitgestrektheden wildernis, die in onze
kolonie op spade en houweel van den ontginner wachten en te
trachten omtrent de rijkdommen, die hare eindelooze wouden verborgen
houden, gezondere begrippen te verspreiden.
Meer dan ooit moet nu in Nederland het besef wakker worden,
dat, waar het Gouvernement bereid is, zich aanzienlijke offers te
getroosten, om de hulpbronnen der kolonie toegangelijk te maken,
het Nederlandsch kapitaal zich niet afkeerig mag betoonen en in
ruime mate zal behooren mede te werken, om de kolonie gaande-
weg tot ontwikkeling te brengen en de eer van Nederland als kolo-
niale mogendheid te helpen ophouden.
Het waren deze overwegingen, die het mij wenschelijk deden
voorkomen, de wederwaardigheden en de algemeene uitkomsten )
van den wonder mijne leading in September en October van het
jaar 19oo volbrachten tocht naar de binnenlanden van het district
Nickerie in een boekwerk ne&r te leggen, dat in populairen trant
geschreven, niet buiten het bereik van het groote publiek behoeft
te blijven en waaraan door talrijke platen en figure in den tekst
het dorre van een rapport ontnomen werd.
Gedenk ik hier met dankbaarheid al diegenen, die mij in Suriname
bij de voorbereiding tot den tocht met raad en daad ter zijde stonden
en van wie ik tijdens mijn verblijf in de kolonie vriendschap en be-
langstelling in mijn arbeid heb mogen ondervinden, ook de steun
en de medewerking, die ik bij de bewerking en voor de uitgave
mijner reisuitkomsten mocht ontvangen, geven mij stof tot dank-
baarheid.
Een woord van dank ben ik in de eerste plaats aan de Heeren
J. L. C. SCHROEDER VAN DER KOLK, Hoogleeraar en H. GRONDIJS, student
in de mijnbouwkunde aan de Polytechnische school te Delft verschul-
digd, die het petrographisch onderzoek der gesteenten bereidwillig op
zich namen en mij voor de bewerking van deze reisindrukken inzage
gaven van hunne gesteentebepalingen. En in de tweede plaats breng ik
hier mijn dank aan Mejuffrouw HENRIETTE MERENS, die haar artistiek
talent belangeloos heeft willen wijden aan het ontwerpen van een
passenden band voor dit werk, waarbij zij voor hare motieven uit
planten en dieren van het Surinaamsche binnenland een zoo juiste
keuze wist te doen, en eindelijk aan den Heer J. R. C. Gongrijp,
planter in Suriname, die eenige noodzakelijke kosten, aan de voor-
bereiding voor dit werk verbonden, met mij heeft willen dragen.
1) Het special gedeelte met de gedetailleerde kaarten zal in den loop van dit jaar
verschijnen, wanneer het gesteente-onderzoek geheel zal zijn afgeloopen.
HOOFDSTUK I
INLEIDING
Mijne reis naar de kolonie Suriname is het voortvloeisel ge-
weest eener kennismaking met den Commissaris van het district
Nickerie, den Heer C. VAN DRIIMIMELEN, die, toen ik in September
van het jaar 1896 als Docent aan de Rijkslandbouwschool te Wage-
ningen optrad, aldaar zijn verloftijd doorbracht.
Het voorbeeld willende volgen van een zijner voorgangers, den
landdrost H. VAN GENDEREN, die in 1854 in gezelschap van den
Heer H. TIJNDALL, mede-eigenaar en administrateur der Plantage
Nursery en van twee leden der Duitsche Commissie tot onderzoek
naar de geschiktheid van Suriname tot eventueele kolonisatie met
Duitschers, H. SCH'NCK en den geoloog DR. F. VOLTZ, een eind-
weegs 1) het nog nimmer door een Europeaan betreden binnenland
introk, wenschte deze ijverige ambtenaar niet naar de kolonie terug
te keeren zonder eenige kennis van de delfstof- en aardkunde, ten
einde een voor het onderzoek bruikbare verzameling aard- en steen-
soorten te kunnen bijeenbrengen en daarbij aanteekeningen te kunnen
voegen, die de geologische gesteldheid van het doorreisde gebied
in algemeene trekken bekend zouden kunnen maken.
Terwijl in verband met het onderzoek naar de bodemgesteld-
heid langs de Boven-Suriname door den Leidschen Hoogleeraar K.
MARTIN') eenige meerdere kennis aangaande de binnenlanden van
het Westen der kolonie na de weinige gegevens, die de reis
van DR. F. VOLTZ had opgeleverd, ) en na den korten tocht, die
1) Verslag eener reis van het Nickerie-punt (Nieuw-Rotterdam) naar de Boven-Nickerie
(Tijdschrift van Staathuishoudkunde en statistiek. Zwolle 1855 blz. 263.)
2) Bericht iiber eine Reise nach Niederliindisch West-Indien und darauf gegriindete
studien, Zweiter Theil. Leiden E. J. Brill 1888.
) Gelijk bekend is, overleed VOLTZ kort na zijn terugkeer te Paramaribo aan de gele
koorts en heeft hij in een tweetal brieven aan den Nederlandschen geoloog STARING slechts
enkele korte mededeelingen over de geologische gesteldheid van het door hem bereisde
gebied achtergelaten. (K. MARTIN, Bericht iiber eine Reise nach Niederlfndisch West-
Indien und darauf gegriindete Studien, Zweiter Theil, S. 185-188. Leiden, 1888.
DR. H. TEN KATE in 1884 op de Boven-Nickerie had gemaakt .
hoogst wenschelijk was, zoo zouden met het oog op het voorkomen
van aanzienlijke mineral rijkdommen in het oostelijk gedeelte van
Suriname, uit een studied der geologische formaties in het westelijke
district wellicht ook voor de toekomst van dit district belangrijke
resultaten kunnen verkregen worden.
Gedurende de bijeenkomsten, die ik met bovengenoemd doel
in de wintermaanden van 1896-1897 met den Heer VAN DRIMMELEN
hield, ontwaakte weder bij mij het groote verlangen naar een onder-
zoekingsreis in de tropen, het ideaal mijner jongelingsjaren.
Nog grooter werd dit verlangen, toen ik in 1898 de algemeene
uitkomsten van VAN DRIMMELEN'S eerste reis naar de binnenlanden
van zijn district mocht bewerken, 1) en herhaaldelijk het belangrijk ge-
schrift van mijn voormaligen leermeester most raadplegen. De
boeiende schildering, die MARTIN in het eerste deel geeft van de
grootsche natuur en van de aanzienlijke bezwaren, die aan het reizen
door die moeilijk toegankelijke binnenlanden verbonden zijn, doch
niet het minst de vragen, waartoe de geologische uitkomsten van
VAN DRIMMELEN'S reis hadden aanleiding gegeven, wekten meer en
meer den lust bij mij op tot een onderzoekingtocht door het Westen
der kolonie Suriname het gebied, waar Nederland zich tot nu
toe nog zoo weinig om bekommerd had en deden mij besluiten in
vereeniging met den Heer VAN DRIMMELEN een plan voor een groo-
teren onderzoekingstocht door zijn district te ontwerpen.
Dat mijn wensch reeds zoo spoedig tot vervulling zou komen,
heb ik zeker niet alleen aan den voormaligen Directeur van het
Koloniaal Museum te Haarlem, wijlen den Heer F. W. VAN EEDEN,
den ijverigen strijder voor de belangen der W.-I. Kolonien te danken
gehad, die mijn plan met vreugde vernam en gaarne bereid was
het krachtig te steunen, doch ook aan de belangstelling, die de
West-Indische Tentoonstelling in 1899 voor onze koloniin in het
Westen hadden opgewekt. 2)
In het verslag van het Koloniaal Museum over het jaar 1900
wordt mijn tocht dan ook terecht beschouwd als eenigszins met die
') De Boven-Nickerie, onderzocht en in kaart gebracht door C. VAN DRIMMELEN, en
naar diens verslag en bijeengebrachte gronden en gesteenten beschreven door Dr. H. VAN
CAPPELLE (Tijdschr. v. h. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1899).
2) Catalogus der Nederlandsche West-Indische tentoonstelling te Haarlem. Amsterdam
J. H. de Bussy, 1899.
installing verbonden en als voortgekomen uit de Haarlemsche Ten-
toonstelling van 1899; want toen de toenmalige Minister van Kolo-
nien, Zijne Excellentie J. T. CREMER in overleg met den Gouverneur
van Suriname MR. W. TONCKENS JLZN., met verlof destijds hier te lande
vertoevende, bereid was op de begrooting voor het jaar 1900 ten
behoeve van den voorgenomen onderzoekingstocht een subsidiepost
uit te trekken en toen deze door de beide Kamers der Staten-Gene-
raal, na krachtige verdediging door den Minister, was goedgekeurd,
vloeiden mij de gelden, noodig om eene Expeditie naar de binnen-
landen op onbekrompen wijze te kunnen uitrusten, ruim toe.
Van groote beteekenis is voor mij geweest de bizondere belang-
stelling, waarvan HARE MAJESTEIT DE KONINGIN in mijn tocht naar
Suriname heeft blijk gegeven. Want niet lang, nadat ik voor Hare
Majesteit mijne plannen had mogen uiteenzetten en de Koningin mij
een aanzienlijke gift ten behoeve van mijn tocht had geschonken,
en nadat mij ook een aantal particulieren en Maatschappijen geheel
belangeloos geldelijken steun hadden toegezegd ik noem hier met
erkentelijkheid de Heeren G. BARON ROSENTHAL, P. W. JANSSEN, C. W. R.
SCHOLTEN, directeur van den West-Indischen Maildienst, de Neder-
landsche Handelmaatschappij, de Koninklijke West-Indische Maildienst,
de Surinaamsche bank, de Firma Strater-Esser en de afdeeling Rotter-
dam van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijver-
heid ontving ik een voorstel van kapitalisten, om nevens het weten-
schappelijk onderzoek ook de zorg voor een onderzoek naar exploiteer-
bare delfstoffen, meer in het bizonder naar goud, op mij te nemen en
voor dit doel een aanzienlijk bedrag te willen aanvaarden.
Lang heb ik geaarzeld, alvorens dit voorstel aan de goedkeu-
ring der Regeering te onderwerpen, doch de overtuiging, dat bij een
zorgvuldig overwogen plan deze verbinding niet alleen geen schade
behoefde te doen aan het wetenschappelijk onderzoek, doch zelfs de
oplossing van het vraagstuk naar den oorsprong en de verspreiding
van het goud in onze kolonie ten goede zou kunnen komen, heeft
mij de schaduwzijde van zoodanige verbinding met het oog op de
plannen, welke reeds sedert langen tijd van andere zijde voor eene
Expeditie naar Suriname's binnenlanden bestonden, over het hoofd
doen zien en mij voor de vrees eener minder gunstige beoordeeling
van die zijde niet doen terugdeinzen.
Nu de moeilijke tocht volbracht is, en ik bij het uitwerken der
uitkomsten mij al het doorleefde en ondervondene weder voor den
geest roep, nu de stormen over mijn hoofd zijn voorbijgetrokken,
en ook ik helaas! heb moeten ervaren, dat het belang eener zaak veelal
aan persoonlijke belangen wordt opgeofferd, herdenk ik dankbaar
de belangrijke opofferingen, die wijlen een Nederlandsch kapitalist
en de West-Indische Exploratie-maatschappij zich hebben getroost.
Want nu ik zelf de moeilijkheden ondervonden heb, die aan zulk
een tocht door de binnenlanden van Suriname verbonden zijn en ik
het als mijn vaste overtuiging mag uitspreken, dat wij onze gezond-
heid en opgewektheid gedurende de gansche reis slechts aan de
uitnemende wijze te danken hebben gehad, waarop wij in elk opzicht
waren uitgerust; nu de aanzienlijke geldmiddelen mij niet alleen tot
het onderzoek van de Boven-Nickerie, doch ook tot de exploratie
van een deel van het terrein hebben in staat gesteld, dat zich tusschen
de Fallawatra, rechter-zijrivier van de Nickerie, en de Coppename
uitstrekt ben ik zeker ook aan Zijne Excellentie den Minister van
Kolonin en aan den Gouverneur van Suriname den dank verschul-
digd voor de toestemming tot een zoodanige verbinding.
Had alzoo het oorspronkelijk plan eene aanzienlijke uitbreiding
gekregen, die mij in staat zou stellen, voor eene beantwoording der
vraag naar de strooksgewijze verspreiding der geologische formaties in
Suriname meerdere gegevens te verzamelen, ook het personnel der
Expeditie kon door de meerdere fondsen belangrijk uitgebreid worden.
Voor de leading der goudprospecties kwam het mij wenschelijk voor,
iemand mede te nemen, die tevens bij de rivieropname behulpzaam zou
kunnen zijn en wien de plaatsbepalingen zouden kunnen worden toe-
vertrouwd. Deze taak was opgedragen aan den Heer J. HAENEN, die
vroeger als stuurman bij de Marine in Gouvernementsdienst bij de
rivieropname in Borneo werkzaam was geweest, en aan wien ik als
assistant den sergeant der Genietroepen van de Koloniale reserve
J. C. GANZERT toevoegde, die de Pedirexpeditie had medegemaakt en
zich dus in verschillende opzichten verdienstelijk zou kunnen maken.
Ook mijn wensch, om ook een plantkundige aan de Expeditie
te kunnen toevoegen, kwam tot vervulling, toen mij door den Direc-
teur van het Rijks Herbarium te Leiden, Prof. J. M. JANSE het verzoek
werd gedaan, den Heer J. E. TULLEKEN, doctor in de Pharmacie, voor
wien voor dat doel de noodige fondsen bijeen waren gebracht, wonder het
wetenschappelijk personnel op te nemen. V66r ons vertrek naar
Suriname arbeidde DR. TULLEKEN gedurende twee maanden aan
5
het Herbarium te Leiden, ten einde zich met de Surinaamsche Flora
eenigzins vertrouwd te maken.
Aan het in het afdeelingsverslag van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal uitgesproken verlangen, dat mijne onderzoekingsreis
ook zou mogen dienen voor het doen van metereologische waarne-
mingen, heb ik trachten tegemoet te komen door aan mijn zoon, H.
VAN CAPPELLE JR., leerling der Rijkslandbouwschool te Wageningen,
die den tocht als photograaf zou medemaken, tevens de metereolo-
gische waarnemingen en de hoogtebepalingen op te dragen. Hij
verliet te dien einde op I April 1900 tijdelijk genoemde inrichting,
om zich tot die taak voor te bereiden.
Wat mij zelf betreft, ik stelde mij voor, nevens het geologisch
onderzoek, voor een algemeen overzicht der boomflora van het te
bereizen gebied material te verzamelen en eindelijk eene zo6logische
verzameling voor het Rijks-Museum van Natuurlijke Historie bijeen te
brengen, een arbeid, die op een tocht door de wildernis wel niet ge-
makkelijk is, vooral voor hem, die haar als bijzaak moet beschouwen,
doch waarmede dank zij het talrijk arbeiderspersoneel en het uitloven
van premiin, toch bevredigende resultaten verkregen zijn.
Eindelijk zou in Suriname de Heer C. VAN DRIN MELEN aan de
Expeditie worden toegevoegd, wien van Gouvernementswege daar-
toe een verlof uit zijn betrekking van Districts-Commissaris van
Nickerie was verleend, en die door zijn langdurigen omgang met de
Inlandsche bevolking, door de ondervinding, door hem op zijne vroegere
reizen door zijn district opgedaan en eindelijk door zijn groote ervaring
in het verrichten van voorloopige terrein- en rivieropnamen, op onzen
tocht zeker een onmisbare deelgenoot zou zijn.
Een zaak van niet minder gewicht voor eene Expeditie, vooral
waar het geldt een vermoedelijk onbewoonde en als zeer ongezond
bekende landstreek, die bovendien voor het transport de grootste
moeilijkheden oplevert, is de uitrusting.
De opgave, om met het oog op de genoemde omstandigheden
geen overtolligen ballast, doch slechts het noodzakelijke mede te
nemen, werd zeker niet gemakkelijker gemaakt door de ervaring,
die ik spoedig opdeed, dat men van personen met de kolonie bekend,
omtrent de eenvoudigste vragen veelal de meest tegenstrijdige ant-
woorden ontvangt een moeielijkheid, die zich ook voordoet bij het
raadplegen van verschillende geschriften over Suriname, waarin de
toestanden in de kolonie dikwijls zoo geheel verschillend beoordeeld
worden. 1)
Dat niet alleen de persoonlijke karakter-eigenschappen, doch ook
veelal de omstandigheden, die een verblijf in de kolonie hebben ge-
kenmerkt, op de raadgevingen en oordeelvellingen invloed uitoefenen,
is mij bij de voorbereiding voor mijne reis naar Suriname en tijdens
mijn verblijf aldaar niet ontgaan.
Bij eene beslissing omtrent tal van zaken, de uitrusting betref-
fende, most veelal een keuze gedaan worden tusschen de meest
tegenstrijdige raadgevingen, ja somwijlen tegen alle raadgevingen in
gehandeld worden. Aan den een kwam in de wildernis een ruime
tent onontbeerlijk voor, een ander meende die te moeten afraden;
velen rieden ons eenige reisfilters aan, terwijl anderen, die verklaarden
van het drinken van ongefiltreerd en ongekookt water nimmer eenige
schadelijke gevolgen te hebben ondervonden, van oordeel waren,
dat het tijdroovende filtreeren door ons toch spoedig zou worden
nagelaten; voor de boschtochten werden ons nu eens stevige van
spijkers voorziene laarzen en slobkousen aanbevolen, dan weer meende
men, dat just lichte large schoenen zonder die stijve beenbekleeding
de voorkeur verdienden.
Deze weinige voorbeelden mogen eenig denkbeeld geven van
de vele beslommeringen, die aan de reis voorafgingen, en die mij
met verlangen naar het oogenblik van vertrek deden uitzien.
Door onvoorziene omstandigheden most de uitreis twee weken
worden uitgesteld, hetgeen ik met het oog op het spoedig intredende
droge seizoen in verband met den noodzakelijken acclimatisatietijd
in de meer bewoonde deelen der kolonie, betreurde.
Bij het volbrengen van het plan, om de Nickerie zoover
mogelijk op te varen en om kort v66r of met het intreden der
groote droogte naar de binnenlanden te vertrekken ten einde de
gesteenten in het rivierbed voor het geologisch onderzoek reeds ge-
noegzaam ontbloot te vinden en hooger op toch nog voldoende water
te hebben zou ons dus het geluk moeten dienen, waarvan trou-
wens iedere exploratietocht door de binnenlanden
van Suriname wel, wegens het onregelmatig invallen
der seizoenen, meer of minder afhankelijk zal zijn, die
op een vastgestelden tijd moet plaats hebben.
1) Zie hierover ook: Suriname, lets over land en volk, door Mr. A. C. Wesenhagen.
J. H. de Bussy, Amsterdam, 1896, blz. 5-8.
Dat dus voor den onderzoekingsreiziger in Suriname, wiens tijd
n ie t beperkt is, en die kan afwachten totdat het seizoen hem gun-
stig is, de kansen grooter zijn, om diep het land binnen te dringen,
is duidelijk en bij eene beoordeeling van den door eene Expeditie ver-
richten arbeid dient hiermede rekening gehouden te worden.
Op i Juli, des namiddags te 2 uur, stoomde de Prins Willem II
van de Koninklijke Ned. W.-I. Maildienst met een stevige bries de
haven van IJmuiden uit.
De weken van overstelpende drukte, die aan den dag van ver-
trek waren voorafgegaan, hadden nu plaats gemaakt voor eenige
dagen van weldadige rust, die uitnemend geschikt waren om ons
voor de moeielijke taak, die ons wachtte, voor te bereiden.
Negatief H. van Cappelle Jr.
Tandakkende Javanen, op het v66rdek van de Prins Willem II, op reis naar Paramaribo.
De dagen aan boord gingen snel voorbij, nu eens met kalm
genieten van de heerlijke licht- en kleureffecten op zee, steeds aan-
teekening houdend van de verschijnselen, die ons een langzame
nadering der tropen aankondigden, dan weer aangename afleiding
zoekend in de hoewel kleine, doch uitgezochte verzameling geschriften
over de kolonie, welke onze bibliotheek vormde. 1)
Niet minder afwisseling in het eentonige leven aan boord
brachten ons de I80 Javanen, die wonder de uitnemende hoede van
onzen scheepsdokter over Amsterdam (!) naar Suriname werden
gebracht en die gedurende het grootste deel der reis op het voordek
een schilderachtig bivouac hadden opgeslagen. (Zie de plaat op blz. 7).
Na een voorspoedige reis van 16 dagen lag de Prins Willem II
op Dinsdag 16 Juli des avonds te 8 uur v66r Paramaribo, en konden
we met het oog op de talrijke Javanen aan boord eerst den volgen-
den morgen aan wal gaan.
In Paramaribo troffen wij reeds onzen tochtgenoot, den Districts-
Commissaris C. VAN DRIMMELEN aan, die met den Heer KOENE, ver-
tegenwoordiger der Ned. W.-I. Exploratie-maatschappij, reeds ver-
schillende voorbereidende maatregelen had genomen.
Wij vonden er o. a. een goede woning voor ons in gereedheid,
waarin wij tot ons vertrek naar de binnenlanden onzen intrek kon-
den nemen, en die voldoende ruimte bood om onze omvangrijke
uitrusting in gereedheid te brengen.
Reeds dadelijk bleek mij, van hoe groote waarde zulk een reis-
genoot, die door den aard zijner betrekking land en volk door en
door heeft leeren kennen, voor ons was. Want al had ik mij door
lectuur van de voornaamste geschriften over Suriname zooveel moge-
lijk op de hoogte trachten te stellen, toch bleven voor het organi-
seeren eener expeditie naar de binnenlanden nog zooveel vragen te
beantwoorden, dat een man als VAN DRIMMELEN, die reeds drie klei-
nere tochten door zijn district ondernam, voor ons een onontbeer-
lijke vraagbaak was.
Aan hem heb ik het dan ook te danken gehad, dat ik mijn
voornemen ten uitvoer heb kunnen brengen, om, gedurende de
weken, die ik voor eene voldoende acclimatisatie in het meer be-
woonde gedeelte der kolonie wenschte door te brengen, aangaande
de cultures in onze kolonie Suriname een aantal gegevens te ver-
zamelen.
') De firma J. H. de Bussy stelde welwillend de door haar uitgegeven geschriften en
kaarten, de kolonie Suriname betreffende, te mijner beschikking, waarvoor ik haar ook
hier mijn hartelijken dank betuig.
De overtuiging, die zich gedurende mijne bezoeken aan ver-
schillende ondernemingen gevestigd heeft, dat de kolonie dringender
behoefte heeft aan verbetering op landbouwgebied, dan aan eene
exploratie harer binnenlanden, wier rijkdommen slechts door het tot
standbrengen van kostbare communicatiemiddelen toegankelijk kunnen
gemaakt worden, deed het mij wenschelijk voorkomen, de door mij
verzamelde gegevens aangaande de cultures in de e erst e plaats het
licht te doen zien en als eerste rapport1) over mijne Surinaamsche
reis in 1900 aan de beschrijving van onzen tocht door de binnen-
landen en van zijne uitkomsten vooraf te doen gaan.
Dat de volgende mededeelingen zoo geruimen tijd na het ver-
schijnen van mijne beschouwingen over de cultures in Suriname en
na de publicatie van de uitkomsten der Coppename-expeditie in 191o
het licht zien, moge mij om verschillende redenen minder aangenaam
geweest zijn, ik mag er mij nu ruimschoots over verheugen, dat, nu
de moeielijkheden, die mij bij de uitgave mijner reisaanteekeningen
in den weg stonden, dank zij de onbekrompen wijze, waarop de Uit-
gever aan mijne wenschen tegemoet heeft willen komen, ik mij in
mijne mededeelingen niet heb behoeven te beperken en dat talrijke
reproduction naar op de reis gemaakte photo's en vele figure den
tekst kunnen helpen verduidelijken.
Wanneer ook dit geschrift over de nog zoo weinig bckende
kolonie Suriname er toe mag bijdragen, om deze rijke bezitting in
het moederland die belangstelling te verschaffen, welke zij in zoo
hooge mate verdient, dan zal ik mij voldoende beloond achten.
1) Bijdrage tot de kennis der cultures in Suriname. Met afbeeldingen. Amsterdam,
J. H. de Bussy, 1901.
HOOFDSTUKII
HET REISPLAN
Na in de voorafgaande bladzijden in korte trekken de aanlei-
ding tot mijne onderzoekingsreis te hebben medegedeeld en met een
enkel woord het doel te hebben aangegeven, zal het niet over-
bodig zijn, uiteen te zetten, waarom ik genoodzaakt was geworden,
aan het oorspronkelijk plan, n.l. het land door middel van de Boven-
Nickerie zoover mogelijk binnen te dringen, een onderzoek van het
gebied tusschen de Nickerie en de Coppename toe te voegen.
Eenige maanden nadat de subsidiepost voor mijn voorgenomen
onderzoek was goedgekeurd en ik door de voor mij gunstigen loop
van zaken over een aanzienlijk bedrag voor mijnen tocht beschikken
kon, berichtte de Districts-commissaris van Nickerie, mijn tochtgenoot,
dat kort geleden inzamelaars van balata van de Boven-Nickerie waren
teruggekeerd en gerapporteerd hadden, dat deze river in den drogen
tijd, waarin ons voorgenomen onderzoek zou plaats hebben, ver-
moedelijk nog hoogstens vier dagen boven het door hem (VAN DRIM-
MELEN) in 1897 bereikte punt te bevaren zou zijn.
Na deze mededeeling vroeg ik mij af:
Mag ik mij blootstellen aan teleurstellingen en aan afbrekende
critiek, wanneer ik, na drie weken lang talrijke stroomversnellingen
en watervallen te hebben overgetrokken en na eindelijk het bedoelde
punt, den Blanche Marie-val, bereikt te hebben, door het droge
rivierbed reeds na enkele dagen wellicht genoodzaakt zal zijn, terug
te keeren?
Ik meende van neen, en zoo kwam het, dat ik, naar aanleiding
van een aan den Nederlandschen geoloog STARING gerichten en door
dezen gepubliceerden brief van den reedsgenoemden Duitschen natuur-
onderzoeker, DR. VOLTZ, die in 1854 de Coppenamerivier bereisde,
er toe kwam, het oog te vestigen op dezen aanzienlijken, better te
bevaren stroom, die den reiziger veroorlooft in veel korter
tijd Suriname's onbekende oorden te bereiken en te
water dieper het land binnen te dringen.
Eerst kort v66r ons vertrek naar de kolonie was ik door de
briefwisseling, die van de door mij noodig geoordee!de wijziging van
het oorspronkelijk plan het gevolg was, zoover gereed, om onze mee-
ning, behoudens goedkeuring van den Gouverneur van Suriname,
aan Zijne Excellentie den Minister van Koloniin uiteen te zetten -
juist enkele dagen, nadat uit Suriname de koloniale huishoudelijke
begrooting was ontvangen, waarop een post van f22,000 was uitge-
trokken voor een onderzoek van de Coppename-rivier,
ten behoeve van de Maatschappij tot bevordering van het natuur-
kundig onderzoek der Nederlandsche koloniin, het Koninklijk Aard-
rijkskundig genootschap en de Vereeniging voor Suriname. Zal den
lezer, die deze zaak met aandacht destijds gevolgd heeft, wellicht
het verband niet ontgaan zijn tusschen de woorden, in de zitting
van 22 Dec. 1901 van de Tweede Kamer door den afgevaardigde
uit Leeuwarden over den subsidiepost gesproken, tusschen de voort-
varendheid, waarmede de plannen voor het Coppename-onderzoek
door de drie genoemde vereenigingen inmiddels werden voorbereid
en de onwaardige dagblad-artikels tegen mijn person, toen ik mij
diep in Suriname's binnenlanden beyond, waarmede de Nieuwe
Arnhemsche Courant met den genoemden afgevaardigde als redacteur
de rij opende, hij zal het tevens volkomen billijken, dat de toen-
malige Minister van Kolonien mijn gewijzigd plan niet goedkeurde.
Het was toen, dat ik op het denkbeeld kwam, in de onder-
stelling, dat het ons vermoedelijk na het teleurstellende bericht der
balata-inzamelaars niet gelukken zou, langer dan 4 weken door mid-
del der Nickerie het land binnen te dringen, om gedurende de tweede
maand, die ik voor het onderzoek te mijner beschikking had, het
terrein te verkennen, dat zich tusschen de Nickerie en de Coppe-
name uitstrekt en van de Fallawatra, den onbekenden rechter zijtak
der Nickerie gebruik te maken, om ons een eindweegs naar
het zuiden te brengen. Deze zijtak was wel-is-waar in 1854 door
DR. VOLTZ voor een gedeelte reeds opgenomen, doch door zijn over-
lijden, na zijn terugkeer te Paramaribo, zijn zijne kaart en zijne
uitkomsten, helaas! onbekend moeten blijven.
Dit plan, dat, naar ik hoopte, mij in staat zou stellen over den
geologischen bouw van dit gebied een algemeen beeld te ontwerpen,
en dat mij tevens van de rijkdommen der Surinaamsche wouden een
duidelijker beeld zou geven, dan hetwelk men bij het opvaren der
river en het kampeeren langs de oevers verkrijgt, mocht de goed-
keuring zoowel van den Minister van Koloniin als van den Gouver-
neur van Suriname wegdragen.
HOOFDSTUK III
HET PERSONNEL
De ondoordringbare wouden van Guyana maken het, gelijk
bekend, onmogelijk het land langs natuurlijken weg op andere wijze
binnen te dringen, dan door middel der rivieren, die alleen in het
benedengedeelte voor goede tentbooten, gedeeltelijk zelfs voor stoom-
booten bevaarbaar zijn, doch op wier midden- en bovenloop wegens
de talrijke stroomversnellingen en watervallen, somwijlen in uitge-
strekte steenversperringen overgaande, slechts lichte vaartuigjes bruik-
baar zijn, die ieder oogenblik tusschen de steenen door en over de
rotsen heen gesleept, ja zelfs somwijlen mijlen ver over land ge-
trokken moeten worden.
In het tusschen de rivieren zich uitstrekkende eindelooze would
kan men zonder van het kapmes gebruik te maken, geen stap ver-
zetten. De uitbreiding van het plan tot het gebied tusschen de
Fallawatra en de Coppename maakte dus het kappen van een pad
door het oerwoud een z.g. trace noodzakelijk, waarvoor afzonderlijk
personnel eenige weken te voren het bosch diende ingezonden te
worden. Het opzicht over dit personnel, dat uit vier arbeiders uit
Paramaribo bestond, was opgedragen aan den Heer G. WIND CZN., een
Nederlander van geboorte, die, vroeger bij de Maatschappij Suriname
werkzaam, als bekwaam terreinopnemer en teekenaar bekend stond
en helaas! kort na onzen terugkeer uit het bosch, ten gevolge van
hevige malaria-aanvallen overleed. Twee prospecteurs, elk met vier
gouddelvers, negers uit Paramaribo, zouden de voortrekkers vergezellen,
ten einde in de aanslibbingen der kreken, die het trace mocht snijden,
de al of niet aanwezigheid van alluviaal goud aan te toonen.
De leading over deze voortrekkers, die zeker niet de aangenaamste
taak zouden hebben, was opgedragen aan een der ambtenaren der
Ned. West-Indische Exploratiemaatschappij, een nog slechts kort in
Suriname verblijf houdenden Nederlander, den Heer TH. Bos SULPKE,
die reeds meerdere tochten naar de goudvelden had medegemaakt.
De ondoordringbaarheid der wouden, in het bizonder langs de
oevers der rivieren, ontneemt den reiziger doorgaans de gelegenheid,
zich door middel van de jacht van dierlijk voedsel te voorzien, zoodat
hij niet alleen alles, wat hij tot zijn levensonderhoud noodig heeft,
doch zelfs wat maar eenigszins het behoud eener goede gezondheid
bevorderen kan, in vrachtbooten moet medevoeren.
Trekt hij het bosch in en wil hij trachten, over land een aan-
grenzend stroomgebied te bereiken, dan wordt zijn taak nog oneindig
zwaarder, daar zijne goederen in vrachten van hoogstens 25 kilo op
den rug der negers over steile bergverheffingen en door moerassen
moeten gedragen worden.
Behoef ik te zeggen, dat talrijke roeiers en vrachters noodig
waren, om onze omvangrijke bagage, die ons gedurende twee maanden
in het belang onzer gezondheid van het allerbeste zou moeten voor-
zien en die onze instrumenten, al het material voor de verzamelingen
en een groot aantal werktuigen voor het grondonderzoek bevatte,
over zooveel hindernissen heen het land in te brengen?
Niet minder dan 28 roeiers, die over 7 booten verdeeld zouden
worden, over elk waarvan een hoofdman het bevel zou voeren,
werden met het oog hierop in dienst genomen, terwijl 2 koks en 7
bedienden, en I prospecteur ons personnel, dat in Paramaribo, Coronie
en Nieuw-Nickerie was aangeworven, en dat gevoegd bij de voor-
trekkers, niet minder dan 54 personen telde, voltallig maakte.
Zeker was een z66 groot personnel niet bevorderlijk aan de
snelle beweging van de expeditie, en zijn er oogenblikken geweest,
waarop ik aan VOLTZ dacht, die in 1854 met vijf indianen in een
bouwvallig vaartuig een tocht van twee maanden op de Marowijne
ondernam en slechts met een drietal in Paramaribo terugkeerde,
doch men vergete niet, dat er tijdens den vermoeienden en gevaarlijken
boschtocht dagen zijn geweest, waarop elf mijner manschappen wegens
ziekte onbruikbaar waren en dat, daar na onzen terugkeer van de
Boven-Nickerie reeds een groot deel met vier mijner tochtgenooten naar
Nieuw-Nickerie waren teruggekeerd, nauwelijks voldoende personnel
meer overbleef, om ons de noodige levensmiddelen na te dragen.
De vraag of stadsnegers en kleurlingen dan wel inlanders, die
met de watervallen en stroomversnellingen hunner omgeving vertrouwd
zijn, voor het transport de voorkeur verdienen, behoefde ons niet
bezig te houden, daar in het Nickeriedistrict geen boschnegers
verblijf houden en, voor zoover bekend, nog slechts enkele Indianen
langs de Beneden-Nickerie, de Maratakka en de Wayombo wonen,
die echter nimmer het gebied der watervallen bezoeken.
HOOFDSTUK IV
DE UITRUSTINO
In de inleiding ontving de lezer reeds eenig denkbeeld van de
beslommeringen, die aan ons vertrek naar Nickerie voorafgingen.
Wie in den morgen, daaraan voorafgaande, in een der ruime
voorvertrekken onzer woning te Paramaribo de 23 opeengestapelde
kisten van de Beverwijksche Conservenfabriek, de 6 kisten met
dranken, de talrijke blikken met petroleum en met spirits voor de
verzameling, 1) de gereedschappen, lantaarns, roeidollen, stuurparels,
riemen, kapmessen en het groote getal kleine kisten en offers met
instrumenten, boeken, ammunitie, photopraphie-artikelen, voorwerpen
voor de verzameling en voor de huishouding bijeen heeft gezien;
wie in aanmerking neemt, dat niet het geringste voorwerp voor
dagelijksch gebruik vergeten mocht worden, en dat dit alles nauw-
keurig gesorteerd en geinventariseerd behoorde te worden, ten einde
op reis elk voorwerp oogenblikkelijk te voorschijn te kunnen halen -
hij zal moeten erkennen, dat het betrekken van eene afzonderlijke
woning gedurende ons verblijf te Paramaribo geen overdaad is
geweest. Voeg ik bij al het opgesomde nog de talrijke vaten rijst,
spliterwten, bakkeljauw, zoutvleesch en spek voor de arbeiders, de
blikken suiker, blom, zout, beschuit enz., dan zal de lezer zich wellicht
eenig denkbeeld kunnen vormen van eene uitrusting voor een z66
talrijk personnel op eene wetenschappellijke expeditie naar Suriname's
binnenlanden.
Hoewel onze uitrusting in hoofdzaak dezelfde was als die, welke
zich eene expeditie naar de goudvelden pleegt aan te schaffen, die
zich uit een ruime kas voorzien kan .en men aangaande deze aan-
gelegenheid aan de kantoren der groote goudmaatschappijen de
noodige inlichtingen kan verkrijgen, toch zullen hier, nu Suriname
meer en meer de aandacht in het moederland tot zich gaat trekken
1) Een vat spirits was mij ten geschenke gegeven door de Gist- en Spiritusfabriek
te Delft.
en zich door den aanleg eener verbinding met de rijke binnenlanden
ongetwijfeld een nieuw arbeidsveld voor tal van energieke Nederlanders
openen zal, wellicht enkele bizonderheden op haar plaats zijn.
In de oerwouden van Suriname, te midden waarvan reeds tal
van slachtoffers aan de terecht zoozeer gevreesde malaria gevallen
zijn, zal een zorgvuldig vermijden van al datgene wat het lichaam
voor de malariakiemen vatbaar kan maken en het stipt nakomen van
datgene wat het binnendringen dezer kiemen verhinderen kan, een
dringende eisch behooren te zijn. Niet alleen in het belang van den
reiziger zelf zij hieraan herinnerd, doch ook in dat der kolonie, wier
binnenlanden en door de verregaande roekeloosheid van velen, die,
hetzij als goudzoeker, hetzij als mijnbouwkundige 1), opzichter of
arbeider bij een der goudondernemingen zich in de bosschen waagde,
6n ten gevolge der ontberingen, waaraan velen er hebben bloot-
gestaan, wellicht minder gevreesd zouden zijn, wanneer steeds aan de
zooeven genoemde, noodzakelijke voorwaarden voldaan was geworden.
Meenden wij dus in de eerste plaats voor een uitstekende
voeding te moeten zorg dragen, die wij ons verzekerd hadden door
een genoegzame hoeveelheid geconserveerde soepen, vleeschsoorten,
groenten en toespijzen, door een aantal pakken havermout, blikken
met karnemelksche pap, gecondenseerde melk, boter en kaas, ja
eindelijk door een voorraad meel voor de broodbakkerij, waarin een
onzer beide koks spoedig een matador bleek te zijn; het werd terecht
ook noodzakelijk geacht, het gemis van versche vruchten te vergoeden
door een ruime voorraad Californische vruchten op water, die te
Paramaribo werden aangekocht. Ook voor koffie en thee was in
ruime hoeveelheid gezorgd, daar een kop sterke koffie des morgens
vroeg v66r de verdervaart of v66r een vermoeienden boschtocht een
uitnemende opwekking most geacht worden, terwiji thee, behalve
als onontbeerlijke avonddrank als middel teen den dorst in de veld-
flesch, ons zeer was aanbevolen. Twee kisten van Houten's Cacao, ge-
deeltelijk in poedervorm, gedeeltelijk in tabletten een geschenk van
een particulier, die zijn naam onbekend wenschte te doen blijven,-
zijn aan het behoud onzer gezondheid ongetwijfeld zeer bevorderlijk
geweest, daar cacao gedurende de korte kampementen op het midden
van den dag met graagte gedronken werd en in de veldflesch op
1) Ik heb hier het oog op de z. g. whisky-ingenieurs, die evenals in Oost-Indii, in
Suriname reeds veel kwaad hebben gesticht.
vermoeiende boschtochten een opwekkende en tevens den dorst
lesschende drank bleek te zijn.
Doch hoe dringend ik dit alles aan ieder, die het Surinaamsche
binnenland voor eenigen tijd ingaat, moet aanbevelen, en -hoezeer
ik ook aan ieder reiziger op de bovenrivieren en door de oerwouden
onzer kolonie toewensch, dat hij zich na een vermoeienden boschtocht
en na langdurige worstelingen tegen watervallen en stroomver-
snellingen, evenals wij, steeds de weelde van een glas champagne
zal mogen veroorlooven, bij zoodanige verzorging van het lichaam,
wat spijzen en dranken betreft, zal hij toch nog groot gevaar loopen
ziek te worden, wanneer hij niet tevens zorgvuldig vermijdt het
drinken van ongekookt of ongefiltreerd rivier- en kreekwater en het
overmatig gebruik van spiritualin. Ook op onze Expeditie heb ik
er de nadeelige gevolgen van gezien.
Het was met het oog hierop, dat tot onze inventaris een reisfilter
behoorde, system Chaimberland, en dat aan een der beide bedienden
was opgedragen, te zorgen dat de medegenomen indiaansche koel-
kruiken steeds met gefiltreerd water gevuld waren, terwijl eenige
sparklets, met iooo patronen vloeibaar koolzuur den liefhebbers van
mousseerende dranken gelegenheid zouden verschaffen, die zelf te
bereiden.
Zeker niet minder zorgvuldig diende de keuze der kleeding en
van alles wat tot het kampement behoort, overwogen te worden.
Wegens de bovenmatige hitte over dag en de vrij sterke af-
koeling, vooral in den drogen tijd, gedurende den nacht, waarin
veelal een zware nevel den reiziger in de hangmat rillend van koude
doet ontwaken, behoorden tot onze uitrusting eenige flanellen kleeding-
stukken, wollen kousen, wollen dekens, getah pertjah-vloerkleeden,
tot beveiliging tegen uit den ground opsteigende dampen, terwijl een
groot zeil, een zoogenaamde presenning, tot bedekking der telkens
te bouwen en voor 6 hangmatten ingerichte hut zou moeten dienen.
De ruime hangmatten waren van grof linnen vervaardigd, en konden
door een tot op den bodem reikend muskietenkleed bedekt worden.
Veel plaats behoefde ons lijfgoed niet in te nemen, daar aan
de hoofdlieden ook de zorg voor onze wasch was opgedragen, en
het in de vroegte gewasschen goed, reeds lang v66r wij een volgend
kamp betrokken, door de felle zon op de river gedroogd was.
Onze medicijnkist bevatte, behalve een grooten voorraad quinine-
pillen, pilulae laxantes, verbandstoffen, een aantal flesschen vruchten-
zout, kina de Vrij en tal van geneesmiddelen en ontsmettingsmiddelen
in tablettenvorm, mij door de firma Brocades en Stheeman te Meppel
geschonken.
Op een tocht door de wildernis, waarop men een groot aantal
zwarte arbeiders in dienst heeft, was ons terecht een grooten voorraad
onschuldige middelen aanbevolen, daar de negers op expeditie bij de
minste kleinigheid om d r e s s i (geneesmiddelen) vragen en het kwistig
uitdeelen van onschuldige middelen belangrijk kan bijdragen, om den
goeden geest en de opgewektheid wonder het volk te bewaren.
Voeg ik bij dit alles nog een aanzienlijke hoeveelheid teer-,
carbol- en creolinezeep, die wij dagelijks na den arbeid bij het baden
niet mochten sparen, teneinde ontsteking van wonden, die men op
boschtochten onvermijdelijk oploopt, te voorkomen en ten einde de
kwellingen van het insectenheir eenigzins te verzachten, dan zal men
niet kunnen zeggen, dat wij ons niet zoo goed mogelijk tegen de
gevaren en de onaangenaamheden van het boschleven gewapend
hadden.
Daar onze tocht in hoofdzaak eene geologische verkenning be-
oogde en daarnevens het bijeenbrengen van zooveel mogelijk plant- en
dierkundig material en het instellen van waarnemingen omtrent fauna
en flora op het programma stond, werden tal van meet-instrumenten,
die voor een nauwkeurige terrein-opname vereischt worden, achter-
wege gelaten en voerden wij slechts een tranche-montagne, een
boussole, een meetband en een meetketting mede, ten einde een
nauwkeurig profiel van het te kappen trace: Fallawatra Coppename
te kunnen ontwerpen. Voor eene rivieropname met behulp van
kompas en oog die onzen tochtgenoot C. VAN DRIMMELEN, wegens
zijne bewonderenswaardige bedrevenheid in het schatten van afstanden,
volkomen was toevertrouwd en die door te verrichten plaatsbepalingen
gecontroleerd zou kunnen worden, waren ons door het Metereologisch
Instituut te Utrecht twee sloepskompassen in bruikleen afgestaan.
Maatregelen waren genomen, om den chronometer met waarnemings-
horloge, mij door de gunstige beschikking van Zijne Excellentie
den Minister van Koloniin uit de verzameling van het Depar-
tement van koloniin afgestaan, zooveel mogelijk tegen schokken te
beveiligen.
Een aneroide barometer, system Goldschmid, van Th. Usteri -
Reinacher te Zirich, een zeer solied en uiterst gevoelig instrument,
dat hoogteverschillen tot in onderdeelen van meters nauwkeurig
aanwijst, en vooraf met een normalen kwikbarometer vergeleken was,
een maximum- en minimum-thermometer, eenige slinger-thermometers,
een thermometer om de rivierwater-temperatuur te bepalen, een geolo-
gisch kompas, een klinometer en een aantal geologische kamers uit het
magazijn van Alexander Stuer te Parijs, talrijke stopflesschen, reageer-
buisjes en blikken dozen, een voorraad naphtaline, paper, pincetten,
twee droogtrommels, alles voor de dierkundige verzameling, eindelijk
een aantal blikken met filtreerpapier voor de botanische collective -
ziehier onze wetenschappelijke uitrusting.
Nu nog een enkel word over onze vervoermiddelen. Voor den
reiziger, die het Surinaamsche binnenland door middel zijner talrijke
waterwegen wil trachten binnen te dringen, is de beschikking over
een boot, die hem eene behoorlijke beschutting en een gemakkelijke
zitplaats biedt, in het belang zijner gezondheid niet minder noodzakelijk.
En toch! hoevelen, die voor goudexploraties de binnenlanden
ingingen, hebben, door zich in een small korjaal, die te midden
der omvangrijke baggage ter nauwernood eenige beweging toeliet,
weken, ja maanden achtereen, nu eens aan de onbeschrijfelijke hitte
der boven het water brandende zon, dan weir aan de sterke af-
koeling door de soms plotseling doorbrekende regenstroomen bloot
te stellen, niet reeds den tol van het bosch moeten betalen? Hoe-
velen bezweken niet reeds tijdens hunne haastige vlucht naar de
stad aan de gevaarlijke malaria van Guyana's binnenlanden?
Uit vrees, dat ook wij evenals MARTIN, die voor zijne reis op
de Suriname-rivier in 1884 zich met een vaartuig most behelpen,
dat voor de reizigers deels op de baggage, deels wonder een klein dak
van palmbladen nauwelijks een plaatsje overliet, de nadeelige gevolgen
van den tocht zouden ondervinden, wanneer wij ons van korjalen be-
dienden, hadden wij een drietal lichte, 6 Meter lange en 2 Meter breede
vaartuigen, zoogenaamde bateaux doen vervaardigen, die behalve
voor vier roeiers en den stuurman (den zoogenaamden parelaar) aan
twee onzer, wonder een stevige, met dik linnen overdekte tent, een
gemakkelijke zitplaats zouden bieden.
Vier grootere vrachtbooten dienden voor het opbrengen onzer
omvangrijke bagage, doch tevens voor het vervoer van het overige,
niet als roeier of stuurman dienstdoend personnel, dat echter bij
het overtrekken der talrijke stroomversnellingen en watervallen dikwijls
krachtige hulp zou moeten verleenen.
HOOFDSTUK V
ZEEREIS EN HET VERBLIJF TE NIEUW=NICKERIE
Maandag 13 Augustus 1900, des namiddags te 4 uur aanvaardden
de voortrekkers per Gouvernementsboot ,,de Paramaribo" de reis
naar Nieuw-Nickerie, alwaar de waarnemende Districts-Commissaris,
de Heer B. BOEKHOUDT, de Gouvernements-stoombarkas welwillend te
hunner beschikking stelde, ten einde sneller het punt van uitgang, de
monding der Fallawatra, te kunnen bereiken.
Na de noodige toebereidselen vertrok het gezelschap den I8den
Augustus van Nieuw-Nickerie, met onze opdracht, aan genoemd punt
een ruim terrein open te kappen, daarop eenige stevige hutten,
waarvan 6en voor magazijn, te bouwen, van hieruit de Fallawatra
tot ongeveer 25 K. M. van hare monding op te varen, daar een
tweede kamp te maken en van uit dit punt met traceeren in de
richting der Coppename aan te vangen, eerst 16 K. M. in zuidelijke,
vervolgens in zuid-oostelijke richting.
Maandag 27 Augustus was ook voor ons de dag van vertrek
aangebroken.
Dagen van groote inspanning lagen achter ons: de zorg, niets
te vergeten, wat gedurende twee maanden met een z66 groot per-
soneel in een onbewoond land noodig kan zijn; het onderhandelen
en contracteeren met de opzichters en arbeiders; het steeds sterker
wordende bewustzijn van de taak, die ons wachtte; het meer en meer
opkomend gevoel van verantwoordelijkheid voor het wel en wee
onzer manschappen; en niet het minst de ernstige ziekte- en tref-
fende sterfgevallen, die in de voorafgaande weken zich bij exploraties
in de binnenlanden hadden voorgedaan, dit alles was zeker weinig
geschikt, om het gemoed tot kalmte te stemmen.
SEen gevoel van weldadige rust kwam dan ook over mij, toen
,,de Albina", de weinig zeewaardige Gouvernementsboot, van wal
stak en toen ik al datgene, wat mijn taak bij de voorbereiding voor
den tocht onnoodig verzwaard had en wat zeker niet heeft bijge-
dragen tot staling van het lichaam tegen de gevaren van het
boschleven, in Suriname's hoofdstad kon achterlaten.
Nooit zal ik het oogenblik vergeten, toen ik op de door de
namiddagzon beschenen stad nog een laatste blik wierp en wonder
de bontgekleurde menschenmassa aan den waterkant. ons zwart
dienstpersoneel gewaar werd, dat ons in de laatste dagen zoo trouw
ter zijde had gestaan. Kokki, Helena, Francisca en, niet te vergeten,
onze ,,boi," 1) ze stonden daar, in zondagsche plunje met schoone
witte zakdoeken, expresselijk voor die gelegenheid medegenomen,
ons nog z66 lang na te wuiven, totdat de boot uit het gezicht ver-
dwenen was.
I .
Negatief H. van Cappelle Jr.
De Suriname-rivier aan hare monding.
Links en rechts in het verschiet de lage Mangrove-kust.
Het kalm genieten van den schoonen aanblik der door de avond.
zon beschenen majestueuze wanden van groen langs de Suriname-
rivier, waarin de door palmen, bananen en andere tropische gewassen
omgeven witte gebouwen der talrijke plantages telkens afwisseling
,,Boi", in het neger-engelsch, beteekent jongen.
brachten, werd echter spoedig weder gestoord, toen we het zeegat
uitstoomden en zware grondzeein ons licht stoomscheepje zoodanig
heen en weer deden slingeren, dat wij een of ander vast voorwerp
moesten grijpen, om niet met mailstoel en al tegen de verschansing
te worden geworpen.
De zware slingeringen, die menigeen aan Neptunus deden offeren,
hielden gelukkig slechts zoolang aan, totdat wij in dieper vaarwater
aangekomen, naar het western koers zetten.
De passagiers waren voor het meerendeel genoodzaakt, den nacht
op dek door te brengen, daar onze boot slechts voor 5 mannelijke
en 5 vrouwelijke reizigers in de slaaphutten plaats bood.
Toen de duisternis inviel, installeerden wij ons zoo goed mogelijk
in onze mailstoelen en sliepen door de zachte bewegingen en door
den koelen zeewind, die over onze hoofden heenstreek, spoedig in.
Tegen 3 uur werd ik gewekt door het plotseling stoppen van
ons stoomscheepje. Nieuwsgierig opziende, zag ik, dat we in voile
zee naast een schoener lagen, het treurige communicatiemiddel met
het ongelukkige Coronie. Angstig zag ik beide booten naast elkander
dobberen en de zenuwachtige passagiers bij een slechte verlichting
van een geschikt oogenblik gebruik maken, de gevaarlijke stap te
wagen.
,,Arm Coronie!" dacht ik, toen de opkomende zon den oostelijken
hemel reeds met de schoonste kleuren tintte; ,,prachtig vruchtbaar
land, met zijn eertijds rijke plantages, nu verlaten tengevolge van
den steeds aangroeienden modderbank v66r de kust, en door gebrek
aan eene voldoende verbinding met de hoofdstad!"
Met deze gedachte vleide ik mij weer in den mailstoel neder, en
ontwaakte eerst, toen de kust van het beloofde land reeds aan den
gezichteinder als een flauwe streep opdoemde.
Juist toen ik. na een verkwikkend ontbijt in de kleine kajuit, weder
het dek betrad, stoomde de Albina op korten afstand Oud-Nickerie,
of- zooals het eertijds genoemd werd Nieuw-Rotterdam voorbij,
waarvan op een zandbank nog slechts eenig vergaan paalwerk zicht-
baar is, het laatste overblijfsel uit een tijdperk van ongekenden bloei.
Nog slechts enkele oogenblikken, en we liepen de monding der
Nickerie-rivier binnen, die van de 7 K.M. breede monding der Corantijn
slechts door een small in zee uitstekende landtong gescheiden is.
Het leerrijke beeld van landaanwas, met medewerking van de
ondoordringbare verschansingen der lage mangrove-boomen, met
hunne wijd uitgespreide taken en met het nauwelijks e6n meter
hooge network van luchtwortels boven den vuilen slijkbodem,
prentten wij ons nogmaals in het geheugen; we zagen weder de
talrijke krabben zich snel over de modder bewegen of de door
deze dieren gegraven gaten in en uitgaan; wij volgden weder de
springende bewegingen der vele over het water schietende, in tint
zoo merkwaardig met het vuile brakke water overeenkomende vischjes,1)
wier uitpuilende oogen somtijds slechts boven den waterspiegel ver-
schijnen en ademden weder de kwalijk riekende uitdampingen der
massa's in rotting verkeerende organische stoffen van de alluviale
kuststrook in.
Tegen negen uur verscheen het liefelijk gelegen Nieuw-Nickerie
aan den linkeroever, de tegenwoordige hoofdplaats van het district.
De witte gebouwen, met het spitse kerktorentje als middelpunt, om-
geven door statige kokospalmen, baadden in de tropische morgenzon.
Op de landingsplaats was het een en al beweging: en geen wonder,
want de aankomst van de ,,mailboot", slechts eenmaal in de veertien
dagen, is de eenige afwisseling voor de bewoners van dit afgelegen
oord, en heden was deze gebeurtenis van bizondere beteekenis, nu
een gezelschap Nederlanders verwacht werd, die met een subsidie
van de Nederlandsche Regeering en met een aanzienlijke bijdrage
van Nederland's vorstin de exploration van den ijverigen commissaris
van het district en met zijne medewerking zou komen voortzetten.
De driekleur wapperde van verschillende gebouwen en de voor-
naamste autoriteiten bevonden zich op de landingsplaats om ons te
verwelkomen.
Een onaangename verrassing wachtte ons bij aankomst, toen wij
uit den mond van den waarnemenden districts-commissaris moesten
vernemen, dat de stoombarkas, die zooals reeds gemeld ter beschikking
van de voortrekkers was gesteld, op den rotsachtigen bodem, kort
v66r Stone dansi, de eerste waterval in de river, was vastgeloopen
en bij den lagen waterstand met geen mogelijkheid was los te krijgen.
(Zie de plaat verder op).
Deze onvoorzichtigheid, om zich te wagen tot op de hoogte, waar
in het midden van den drogen tijd, het gesteente op talrijke plaatsen
1) Dit vischje, Anableps tetrophthalmus, B1. in het neger-engelsch Koetai ge-
noemd, in de taal der arrowakken kassoeroexoewa, door onze fransche naburen poisson
hollandaise, is volgens de Surinaamsche bevolking levendbarend.
.e-~. TW-':
.
;
j
~~ '~' ;:
"" ::
Negatief C. BECK1RInXCII v. LOENEN
,,Nieuw-Nickerie", hoofdplaats van het district.
Gezien van de landzijde.
reeds boven water uitsteekt, zou voor ons het onaangename gevolg
hebben, dat we het benedengedeelte der river nu roeiende zouden
moeten afleggen, en eenige kampen in het large, ongezonde en aan
muskieten rijke, alluviale terrein zouden moeten betrekken.
Veel was er nog v66r het vertrek naar de binnenlanden te be-
redderen; het te Nickerie gecontracteerde personnel most gemonsterd,
de laatste hand aan onze booten gelegd worden; onze bagage most
verstandig gesorteerd worden, en eindelijk maatregelen worden ge-
troffen om gedurende den tocht zoo nu en dan met ,,de stad" in
verbinding te kunnen blijven.
Negatief H. van Cappelle Jr.
Volksspelen te Nieuw-Nickerie op den verjaardag van H. M. de Koningin.
De 31ste Augustus, evenals de Nieuwjaarsdag de groote dag
in de kolonie, de dag, waarop het grootste deel der bevolking naar
,,de stad" stroomt, om de feestelijke viering van den verjaardag
onzer Koningin bij te wonen, diende afgewacht te worden, want geen
neger is dan gaarne op expeditie. Verscheidene onzer arbeiders
hadden dan ook de voorwaarde gesteld, dat wij na den Koninginnedag
zouden vertrekken en v66r Nieuwjaarsdag teruggekeerd zouden zijn.
Toen ik op dien gedenkwaardigen morgen werd gewekt door
het afschuwelijke neger-orkest, bestaande uit harmonica, klarinet,
trom en triangel (niet te vergeten) en ik uit mijn raam reeds een
deel der bevolking in haar beste plunje in opgewonden stemming op
het ruime grasveld v66r het commissariaat zag rondloopen, ja enkelen
reeds dansen, begon ik eerst recht den eisch onzer arbeiders te billijken,
en toen ik mij later op den dag nu eens in het midden der feest-
vreugde wonder de bontgekleurde menschenmenigte bewoog, bestaande
uit negers, kleurlingen, Britsch-Indiers, Javanen, Chineezen en zelfs
Indianen, die zich echter doorgaans op een afstand hielden, dan wear
van uit de voorgalerij van het Gouvernementsgebouw de vermakelijke
volksspelen gadesloeg, of de bewegingen der dansende en boksende
koelies volgde, kon ik over ons gedwongen oponthoud onmogelijk
meer spijt bekennen.
Een nauwkeurige beschrijving van dit vroolijke intermezzo ge-
durende de voorbereiding voor onzen tocht kan ik hier gevoegelijk
achterwege laten en slechts verwijzen naar de op blz. 23 bijgevoegde
photo, op dien dag vervaardigd, en naar de mededeelingen in
het werkje van Dr. Pareau ,,Onze West".
4'.^
Negatief H. v.A CAPIELLE JR.
Laden der booten v66r het vertrek van Nieuw-nickerie.
HOOFDSTUK VI
TOCHT OP DE BENEDENRIVIER
Eindelijk was dan de dag van de groote reis aangebroken-
Reeds in het vroege morgenuur van den 3den September vingen
onze manschappen met het laden der booten aan, en was het aan
de river een en al bedrijvigheid.
Voortdurend reden de karren van ons magazijn naar den water-
kant, voortdurend liepen wij af en aan, om de plaatsing der goederen
in de booten te regelen: want daar kwam veel op aan.
Omstreeks half tien was alles ingeladen en begaven wij ons in
boschcostuum, nl. in kaki gekleed, met groote vilten hoeden, naar
de aanlegplaats, waar zich een aantal autoriteiten van het kleine
plaatsje bevonden, om bij de afvaart tegenwoordig te zijn en ons
een behouden terugkeer toe te wenschen.
Ook talrijke familieleden, vrienden en vriendinnen van ons perso-
neel waren bij het afscheid tegenwoordig, hetgeen ons vertrek niet
bespoedigde.
Eindelijk was alles gereed en stak de kleine vloot van wal.
Ik wil niet ontveinzen, dat het afscheid mij aangreep; geen
wonder, dat ik een oogenblik dacht aan het lot, dat zoovelen be-
schoren werd, die de wildernissen van Suriname voor geruimen tijd
introkken en dat mij de woorden, die ,,in de stad" gemompeld
werden, onwillekeurig te binnen kwamen: ,,wij zien hen toch niet
alien weder".
Onze manschappen roeiden stevig door, teneinde van het gunstige
getij, dat reeds 3 uren te voren was ingetreden, nog zooveel mogelijk
partij te trekken. Met mijn reisgenoot VAN DRIMMELEN, den voor-
treffelijken waarnemer, naast mij, installeerde ik mij zoo gemakkelijk
mogelijk op de ruime zitbank wonder de tent, en spoedig waren wij
met de tropische natuur om ons heen geheel vereenzelvigd.
De steeds smaller wordende zoom van uit den slijkbodem op-
rijzende mangroven, die in verband met het diep landwaarts binnen-
dringen van de vloedgolf nog geruimen tijd de oevervegetatie vormt
en het oog weinig afwisseling biedt, werd nog de beide eerste dagen
van de reis nu en dan door een plantage ofeen grondje 1) verbroken.
Voorbij de suikerplantage Hazard, aan den linkeroever, roeiden
wij een zestal korjalen met Indianen voorbij, die de feesten in Nickerie
hadden bijgewoond en die nu met al hun hebben en houden weder
naar hun dorp aan de Wayombo terugkeerden.
De kleine, bijna tot den rand toe in het water liggende vaar-
tuigjes, met het eenvoudig dek van palmbladen, langzaam voort-
bewogen door de korte parelslagen van een vooropzittenden knaap
of van een jeugdige Indiaansche, wier prachtig ravenzwart loshangend
haar school afstak tegen de roodgetinte huid zij stoffeerden het
landschap op een wijze, die alle beschrijving te boven gaat.
Hoog in de lucht zweefde in breede kringen een Hakka rond,
een groote roofvogel, die zich schuldig maakt aan het rooven van
de eieren van kleine zangvogels en door een share dezer onschul-
dige vogeltjes achtervolgd werd, die het blijkbaar angstige dier op
den rug trachtten te vliegen.
Op de grondjes langs den over, gedeeltelijk verscholen achter
het hooge struikgewas op den voordam, worden wij door de ons aan
den waterkant opwachtende bewoners een afscheid toegewuifd.
Aan de rechterhand trekken de verlaten plantage Paradise, thans
vestingsplaats voor kleine landbouwers, met de dokterswoning en het
kleine houten kerkgebouwtje, waarvan het schelle wit tegen het
donkere groen der omgeving school afsteekt, de verlaten suiker-
plantage Hamptoncourt, de vruchtbare cacaoplantages Crappakoek en
Lot N. 36 achtereenvolgens onze oogen voorbij.
Aan den linkeroever treedt het hooge geboomte reeds nader aan
de river. De natuur begint grootscher te worden, en we beginnen
reeds ongeduldig te worden, om de oerwouden te betreden, toen
de inmiddels ingetreden eb, en de gaandeweg de overhand ver-
krijgende tegenstroom den roeiers noodzaakten te stoppen. Het was
omstreeks een uur, toen wij aan den linkeroever op een grondje,
genaamd Rijhenspark, aan land stapten, het eigendom van een reeds
bejaarde negerin, die er zich op kleine schaal niet zonder success op
de cacaocultuur toelegt. 2)
1) Een ,,grondje" is een klein terrein, aan creolen-arbeiders of aan emigranten, wier
contract-tijd verstreken is, door het Gouvernement ter bebouwing afgestaan.
') Missie Rijhen heeft 15 Akkers in cultuur, gaat zelf ,,de gronden" in en had het
vorig jaar loo balen gemaakt.
De mededeeling van den Districts-commissaris, dat het in de ons
ter beschikking gestelde ledigstaande woning op het uitgestrekte erf
volgens de eigenares spookte, schrikte ons niet af, te minder daar
een onzer roeiers wist te vertellen, dat de spoken zich daar niet met
vreemdelingen bemoeien.
In een der ruime bovenvertrekken werden onze hangmatten
gespannen en onze koks kregen een keuken ter hunner be-
schikking, waar zij hunne eerste proeve der edele kookkunst zouden
afleggen.
Wij meenden, dat dit verblijf een zachte overgang zou zijn tot
de talrijke primitive kampementen in het bosch, met hunne onaan-
genaamheden, doch ook met hunne vele aantrekkelijkheden.
We hadden echter misgerekend, want haast op onzen ganschen
tocht hebben we niet zulk een ellendigen nacht doorgebracht als op
dat grondje in dat spookhuis.
De spoken, die ons uit den slaap hielden, waren de honderden
muskieten, en wel van de soort, in Suriname makoes genoemd, die
niet zingen, en waartegen het tot op den ground hangend muskieten-
kleed niet volkomen bestand bleek te zijn.
Doch niet alleen des nachts maakten we kennis met den last,
dien de insektenwereld den reiziger in Suriname berokkent, ook
overdag. Vooral wonder het eten was het ons schier onmogelijk, het
brutale insektenheir van ons af te houden.
Het waren toen niet de muskieten, doch de kleine jausvliegjes,
die volgens beweren de jaus, een gevreesde huidziekte verspreiden,
en die bij honderden, ja duizenden, om oogen, neus en mond heen
vlogen, bij voorkeur de oogleden tot rustplaats kozen en nu en dan
zelfs met de spijs in den mond verdwenen.
;mber. Wij waren verheugd, toen we dit insectenoord konden vaarwel
zeggen, doch waren toch de vriendelijke gastvrouw dankbaar, die
zoo onverwacht aan 46 menschen een onderkomen had verschaft,
die ons nog een bezending bananen mede gaf en ons nog op het
laatste oogenblik aan een weegschaal hielp, die we vergeten hadden
en die voor het afwegen van de dagelijksche kost voor de arbeiders
niet ontbeerd kon worden.
Des morgens eerst te 8 uur waren wij tot vertrek gereed, ver-
langend om de onbewoonde wildernissen in te gaan.
Kort v66r de laatste grondjes, na een goed uur roeiens, ver-
scheen een groep statige Maripa-palmen (Maximiliana regia Mart)
met hunnen dikken stam en forschen donkergroenen bladerkroon,
terwijl sporadische Mangroven en enkele exemplaren van de Parwa
(A v i c e n n i a) langs den oeverrand er op wezen, dat de vloedgolf nog
tot hier het land binnendringt.
Karakteristiek begint nu ook een oeverplant te worden, omdat
haar meer en meer slechts plaatselijk optreden ons zoo duidelijk met
hare levensvoorwaarden in kennis stelt. Ik bedoel de Mokko-Mokko,
Montrichardia (Caladium, Arum) arborescens Vent. de
statige Aroidee, met groote pijlvormige bladen, die stroomend
water vermijdt en die men dientengevolge, naarmate men het land
binnendringt, meer en meer beperkt ziet tot de inhammen wonder
het dichte geboomte langs den over, of tot het vlakke terrein aan
de bolle oevers bij rivierbochten.
Steeds hooger zien wij, naar mate wij dieper doordringen, in de
inhammen van den boschrand de dunne lichtgrijze, duidelijk geleede
stengels uit den waterspiegel oprijzen, tusschen de steeds dichter
wordende wanden van groen naar licht zoekend.
Nu en dan steekt reeds de boschpapaja (Cecropia peltata L)
die hooger op bij de talrijke stroombuigingen een z66 groote rol gaat
spelen, zijn licht grijzen stam uit de oever-vegetatie omhoog, terwijl
tusschen het hooge geboomte aan den rechter over voor het eerst
een aantal palissaden of Pinapalmen (Eu t e r p e oleracea Mart)
in het oog vallen, die vooral in de benedenrivier, doch ook in het
bovengedeelte op lage vochtige plaatsen langs de river nog veel-
vuldig optreden. Hoog steken de sierlijke kronen van dezen palm
dikwijls boven het andere geboomte van den boschrand uit; gracieus
wuiven hunne groote, lichtgroene, naar beneden hangende bladeren
door den wind heen en weer, of geraken de lange fijne bladslippen
door de geringste luchtstrooming in trillende beweging.
Tegen twaalf uur, toen het tijd werd, onzen arbeiders, die van
acht uur af gestadig hadden doorgeroeid, eenige oogenblikken rust
te geven, werden wij op een klein opengekapt terrein aan den
rechteroever een schuin, uit palmbladen vervaardigd afdak gewaar,
blijkbaar een tijdelijke kampplaats. Toen wij aan wal traden, ver-
scheen de bewoner, een bejaarde neger, Philippus geheeten, die
zich hier bezig hield met het kappen van de dunne stammen
van den veelvuldig in het alluviale terrein voorkomenden krapa-
boom (Carapa guianensis Aubl.) die als meubelhout, vooral om
de schoone politoer, die dit aanneemt, zeer geschat is. en ook om
de olie, die uit de zaden bereid kan worden, van waarde is. ')
Een oude hangmat en een tweetal ijzeren potten, ziedaar het
huisraad van Philippus.
Onze kok, die uit den voorraad blikken met kaas, roggebrood,
gerookte visch, verschillende jamsoorten en marmelades reeds eene
keuze had gedaan, had spoedig het water voor de cacao gekookt en
terwijl onze arbeiders hun respectable portie rijst met bakkeljouw
bijna reeds verorberd hadden en reeds begonnen, het zich in hunne
booten zoo gemakkelijk mogelijk te maken, was ook ons dejeuner
gereed, dat wonder het grootsche bladerdak met smaak genuttigd werd.
Negatief H. van Cappelle Jr.
OverheersChen van den Maripapalm langs de oevers der Beneden-Nickerie
Om i uur zetten wij den tocht verder voort, in de hoop nog v66r
het invallen van de duisternis de Koffiemakkakreek te kunnen bereiken.
Begint het voortdurend omhoog zien tegen die eindelooze wanden
1) Hierop hoop ik later terug te komen,
van groen, die elk uitzicht beletten, voor den gewonen reiziger spoedig
eentonig te worden, de natuurvorscher, die het landschap in zijne
onderdeelen tracht te ontleden, zal die eentonigheid nimmer gevoelen,
want haast elk oogenblik brengt hem eene nieuwe waarneming.
De Maripapalmen beginnen nu talrijker te worden en hier en
daar zelfs boschvormend op te treden, terwijl telkens de sierlijke, aan
palmen herinnerende donkergroene bladerkroontjes van den Krapa-
boom uit den rijk genuanceerden boschrand te voorschijn treden.
De Beneden-Nickerie
Links het dichte groen van de Mora of Peto
Negatief C. van Drimmelen.
Voor het eerst merken wij enkele exemplaren van den Peto
(Mor a ex celsa Aubl.) op, de reuzenmimosa der heete luchtstreek,
die in voorkomen het best met onzen trotschen eik te vergelijken is en
verderop langs de benedenrivier en ook nog in het middengedeelte
de overheerschende boomsoort is.
Ook deze vertegenwoordiger der Surinaamsche wouden verdient
in hooge mate onze aandacht, daar zijn hout voor scheepsbouw en
voor dwarsliggers waardevolle eigenschappen bezit.
Wanneer men de urenlange opeenvolging dier trotsche Peto-
stammen aanschouwt, vraagt men zich onwillekeurig af: wanneer zal
een verstandige exploitatie dezer rijkdommen door het openen dezer
zoo moeielijk toegankelijke oorden mogelijk gemaakt worden? En
met steeds meer klem herhaalt de reiziger deze vraag, wanneer hij
telkens weer nieuwe rijkdommen op zijn weg ontmoet.
Nog ver van de uitmonding der Maratakka in de Nickerie ont-
waren wij een aantal forsche exemplaren van den Maniboom (Mor o-
nob e a c o c ci n e a Aubl), uit wier midden de slanke, lichtgrijze stam
van een hoepelboom (Copaifera officinalis L) oprijst, zoo ge-
noemd wegens de geschiktheid zijner taken, om er hoepels van te
maken, en die wij in aantal zien toenemen naarmate het terrein stijgt.
Ook deze beide boomsoorten leveren producten van niet geringe
waarde op, de eerste behalve het hout, dat voor korjalen gebezigd
wordt, ook een harssoort, die tot teerbereiding dient, de laatste tevens
de als copaivabalsem bekende hoepelolie.
Om half 3 varen wij de monding der Maratakka, de breede
linker zijstroom der Nickerie voorbij, die in 1898 door mijn tocht-
genoot, den Heer C. VAN DRIMMELEN zoo ver mogelijk is opgevaren,
en die blijkens zijn kort, aan het slot dezer mededeelingen toegevoegd
verslag voor eene eventueele bosch-exploitatie niet zonder gewicht is.
In vroeger jaren beyond zich hier op de plaats, waar wij nu een
fraai Maripabosch aanschouwden, een station voor balata-inzamelaars,
het etablissement Utrecht.
Voorbij de Maratakka beginnen de oevers reeds een weinig
hooger te worden, en ziet men het trotsche geboomte de river nog
meer naderen, die hierdoor en door de merkbare versmalling een
nog grootscher aanzien verkrijgt.
V66r het hooge would heeft zich hier en daar op plaatsen waar
weinig stroom is, een strook laag land gevormd, begroeid met struik-
gewas, waaronder Brantimakka, een vlinderbloemige plant (D r e p a n o-
carpus sp.) een hoofdrol speelt, en die door een krans van statige
Mokko-mokko-planten omzoomd wordt.
Mogen de lange violette trossen van de Brantimakka den reiziger
al in verrukking brengen en mag hij nu en dan verrast worden door
de groote gele klokken van de Allamanda cathartica L (Wilesnk
32
Bitter), die hier en daar naar licht zoekend, uit den boschrand te
voorschijn treden, de rijke bloemenpracht der tropen, zooals hij zich
die wellicht gedroomd had, zoekt hij, vooral gedurende den drogen
tijd, in de benedenrivier te vergeefs.
Ja, die schaarsheid is z66 groot, dat men slechts hier en daar
op de reeds genoemde bevoorrechte plaatsen langs den over een
kleurenoase te midden van het eindeloos oppervlak van groen op-
merkt, waarvan de aandacht echter spoedig weder wordt afgeleid
door de frischheid en de oneindige vormenrijkdom van het gebladerte
en de tallooze bekoorlijke plantenvormen, die men zich voor zijne
oogen als het ware ziet verdringen.
Kan het dan verwonderen dat een plantkundige, die nimmer een
tropisch land betrad, verlegen staat te midden van een zoodanigen
rijkdom aan soorten, die bovendien nog veelal tot familiin be-
hooren, die in Europa geen vertegenwoordigers hebben?
Het zal omstreeks half 4 geweest zijn, toen wij aan den linker-
oever een oud houtwerkerskamp gewaar werden, dat wij tot nacht-
verblijf kozen, daar een viertal op het goed opengekapte terrein
verspreide hutten, wier dak van palmbladen nog in goeden staat
bleek, ons de moeite van het ,,kamp maken" zouden besparen.
Spoedig heerschte er een buitengewone bedrijvigheid in het kamp:
kisten en offers werden aan land gebracht; onze hangmatten werden
in de twee ruimste hutten gespannen; verscheidene arbeiders waren
reeds bezig hunne primitive slaapgelegenheid tusschen het omringend
geboomte te bevestigen, en onze koks werkten ijverig aan hun een-
voudige keuken.
Met bewonderenswaardige
vlugheid had hij een heerlijk
maal gereed, waarvoorhij onzen
kleinen voorraad kippen had
aangesproken, die wij uit Nic-
kerie hadden medegenomen,
teneinde ons gaandeweg aan
het eten van blikjesvleesch
te gewennen.
Op de schoongekapte Onze keuken
ruimte v66r onze hut stond de
tafel, de kist met keukengereedschappen gedekt, omringd door
onze respective kisten of offers, die ons tot zitplaats moesten dienen.
Slechts kort genoten wij van het schoone gezicht op den tegen-
overgestelden over, want spoedig viel de duisternis in.
Onvergetelijk zal mij het oogenblik blijven, toen mij voor de
eerste maal de verheven gewaarwording overmeesterde, die de
naderende nacht in een tropisch woud het voor poizie ontvankelijk
gemoed schenkt. Waar bleef de heilige stilte van het woud, door
dichters zoo vaak bezongen?
Juist om 6 uur vingen de talrijke groote cicaden hoog in de
boomen met snorren aan, en naarmate de avond viel, mengden zich
meerdere stemmen wonder het vreemdsoortige koor.
Vooral waren het de boomkikvorschen, die in de oerwouden van
Guyana door verscheidenheid van grootte en palet uitmunten, en de
padden (verschillende B u fo-soorten) die in poelen en zwampen- zoo
talrijk langs de rivieroevers van het alluviale gebied zich ophouden,
welke spoedig aan het algemeene boschconcert deelnamen.
Onophoudelijk klonk het zware basgeluid van een groote pad,
in Suriname baszanger genoemd, boven het koor van fluitende,
piepende, schreeuwende en gonzende geluiden uit en toen het dier
eindelijk van den tegenoverliggenden over antwoord kreeg, volgden
de beide basstemmen langen tijd z66 snel op elkander, dat het was,
alsof wij ons nabij een smidse bevonden, waar hard en snel achtereen
op een aanbeeld werd geslagen. Een geheimzinnig angstig ge-
schreeuw uit de verte, een klaagtoon, die mij door merg en been
going, vermengde zich nu en dan wonder de oneindige verscheidenheid
van geluiden, die uit de onmiddellijke omgeving tot mij kwamen.
Doch het waren niet alleen angstverwekkende kreten, die zich
te midden van het algemeene gegons en gebrom nu en dan lieten
hooren, ook reine zilverklanken, zuivere orgeltonen troffen nu en
dan mijn oor, en nog tot laat in den nacht lag ik in mijn hangmat
te luisteren naar de regelmatige opeenvolging van een viertal klanken,
z66 zuiver en school, alsof zij door een fluitspeler werden voortge-
bracht en die steeds in denzelfden rhythms en in hetzelfde sleepende
tempo oneindige malen herhaald werden.
5 September. Toen ik den volgenden morgen ontwaakte hoewel niet zoo
vermoeid als velen onzer, die het met het heirleger muskieten te kwaad
hadden gehad, schemerde het reeds. De geheimzinnige gedaante
van een onzer manschappen school mijn hangmat voorbij, op weg
naar de river om water te halen.
Hoog boven mijn hoofd zong een vogel reeds zijn heerlijk
morgenlied, spoedig overstemd door een koor van de vreemdsoor-
tigste geluiden, die nu eens uit de naaste omgeving, dan weer uit
de verte door het nog in een nevel gehulde woud weerklonken.
Verlangend om de heerlijke morgenlucht met volle teugen te
kunnen inademen, verliet ik mijn hangmat; onze ijverige kok zat
gebukt bij zijn vuurtje, en had reeds het koffiewater en de haver-
mout opstaan; onze bediende, een goedaardige, behulpzame jongen,
had reeds de tafel gedekt, en bracht onze waschgelegenheid in ge-
reedheid . het was een en al bedrijvigheid.
Verscheidene onzer arbeiders kookten in hun pittoresk kampement
in het bosch hun potje.
Terwijl wij zaten te ontbijten, waren de manschappen reeds druk
in de weer met het laden der booten, en nauwelijks waren zij er
mede gereed of onze ,,tafel" werd weggenomen en zaten allen in de
booten, genietend van de ochtendkoelte op de river.
In den regel vertrokken wij te 7 uur, teneinde nog zoo lang
mogelijk in den schaduw van het hooge geboomte te kunnen varen.
Dit genot zou echter van korten duur zijn, want reeds na een
half uur zaten wij goed in het zonnetje en begonnen wij reeds iets
van de hitte van den tropischen dag te gevoelen.
Zoolang wij op de river reisden en langs den over kampeerden,
hebben wij echter van de bovenmatige hitte weinig last ondervonden,
daar bijna voortdurend over de river een heerlijk koeltje woei, dat
somtijds zelfs zoodanig aanzwol, dat wij in het kamp, druk aan den
arbeid, haastig onze papieren, ja zelfs onze kleedingstukken in veilig-
heid moesten brengen.
De waarnemingen moesten zich nog bijna uitsluitend tot het
enorme plantenkleed bepalen: de oevers werden wel langzaam hooger,
doch bleven nog steeds uit de vette, alluviale klei opgebouwd, die
in dit deel der kolonie als een breede strook langs de kust het
hoogere savannegebied voorafgaat; en de dierenwereld, blijkens het
oorverdoovend concert van den vorigen avond zoo rijk vertegen-
woordigd, houdt zich voor het meerendeel schuil.
35
Nu en dan vliegt een slanke blauwgekleurde reiger (door den
inlander S a b a k o e genoemd) over de river of stelt zich tusschen het
groen aan den over bloot aan den hagel onzer jagers; een troep
prachtig gekleurde Ara's 1) groote papegaaien, in de kolonie bekend
wonder den naam van raven, en langs de beneden-rivieren van Suri-
name in verband met het menigvuldig voorkomen van Maripapalmen
zeer verspreid vliegt hoog in de lucht, paarsgewijze krijschend
round. of een prachtig gekleurde ijsvogel ") (in de kolonie fi s i m an
(visscher) genoemd) vliegt nu eens dicht over het water soms geruimen
tijd met onze boot mede, zet zich dan weder op een over het water
hangenden tak, loerend op voorbij zwemmende vischjes. Eenige
zwaluwen met schitterend witte borst vliegen haastig over de river
heen en weer; een aantal groote libellen (glazenmakers) met roode
of donkerblauwe achterlijven spelen in den zonneschijn, op kleine
insecten jacht makend; of een prachtig gekleurde vlinder dartelt op
een zonnige plek aan den boschrand. Ziedaar voor heden de spaar-
zame waarnemingen aangaande de dierenwereld.
In verband met de nog steeds gelijkblijvende bodemgesteldheid
en met het nauwelijks merkbare stijgen van het terrein, scheen ook
het karakter van het steeds trotscher wordende woud zich weinig te
wijzigen tenminste voor zoover dit een enkele blik van uit de boot
vermocht vast te stellen.
Boomen van den meest uiteenloopenden vorm, grootte en kleur,
dicht opeen gedrongen, trekken onze bewonderende blikken voorbij.
Zelden zien wij dezelfde boomsoort in meerdere exemplaren bijeen,
en wij moeten ons er toe bepalen, te midden der bonte dooreen-
mengeling van taken en loof, slechts de typische vormen in het oog
te vatten, welke taak niet weinig verzwaard wordt door de gelijkenis, die
veelal verschillende soorten bij oppervlakkige beschouwing vertoonen.
Bij de Kalebaskreek neem ik voor het eerst de Boschtamarinde
(Mimosa guyanensis Aubl) waar, die door de ijle kroon en de hori-
zontaal over het water uitgespreide taken en door het lichtgroen
fijn-gevind gebladerte z66 fijn dat het tegen de lucht gezien, aan
het fijne loof van het kruidje-roer-mij-niet herinnert gemakkelijk
in het oog valt en wiens fraai hout (geel. met bruine aderen) als
meubelhout zeer gezocht is.
1) Twee soorten zijn zeer menigvuldig, nl Ara araruana L en Ara macao L.
2) Alcedo superciliosa L.
Verderop verschijnt in inhammen langs de oevers de laaglands-
beb6 (Pterocarpus suberosus Pers), met zijn platte vleugelvormige
steunsels uit het stilstaande water oprijzend, en die somtijds door
het water zoodanig ondermijnd is, dat het voorbijvaren niet zonder
gevaar is. Omstreeks twaalf uur viel ons een reusachtige bamboe-
struik (Nastus (Guadua) latifolia) in het oog, aan de monding
der Karapana, naar men zegt daar vroeger door de Indianen geplant,
die nog de oevers dezer kreek bewonen.
Daar het lichte wollige groen van dezen struik ook nog enkele
dagreizen verder-juist tot daar, waar eertijds Indianen gevestigd
waren ') te midden der enorme verscheidenheid van houtgewassen,
meestal aan de monding eener kreek, afwisseling komt brengen, wil
mij deze meening niet onwaarschijnlijk voorkomen. ')
Kort v66r de monding der Karapana varen wij enkele Indiaansche
hutten voorbij, gedeeltelijk verscholen achter het oevergewas. Wij
riepen, doch niemand bleek this te zijn.
Niet ver van daar bereikten wij een met Cassave en andere
voedergewassen beplant, goed opengekapt terrein, waar in een
kleine hut een Engelsche neger, bijgenaamd ,,de Baab", verblijfhield.
Hem was voor een tijd van een jaar concessie verleend tot het
happen van hout, en hoewel het jaar reeds verstreken was, had hij
verlof bekomen, nog de te veld staande gewassen te oogsten.
Toen wij aan land traden, om het dejeuner te gebruiken, vonden
wij in het kleine, met planken goed beschoten achtergedeelte der
hut ,,de Baab" doodziek op zijne legerstede liggen, hijgende, met
dooiergele oogen.
Wij voorzagen hem van sinaasappelen, gaven hem quinine en
beloofden hem, de nog verder wonende houtwerkers te waarschuwen.
De river versmalt zich voorbij de Karapana nog meer. Meer
en meer neemt de Mora excelsa, wiens trotsche donkergroene dichte
kroonen somtijds boven het reusachtige bladerdak uitsteken, de
overhand, hier en daar aan den dichten boschrand voor een statigen
Maripapalm of voor het door een dunnen stam gedragen kroontje
van een Krapaboom plaats makend.
Een oud houtwerkerskamp, te midden van een statig Maripabosch,
1) Verslag eener reis van het Nickerie-Punt (Nieuw Rotterdam) naar de Boven-
Nickerie door H. van Genderen, 1.c. blz. 276.
) Zie K. MARTIN I blz. 62.
dat wij aan den linkeroever bereikten, just toen het tijd begon te
worden, naar een geschikte kampplaats uit te zien, bespaarde ons
de moeite van het openkappen van het terrein en van het bouwen
van een hut.
Omdat een woud met overheerschende palmenvegetatie weinig
geschiktheid biedt tot het spannen der hangmatten, kozen onze
arbeiders den tegenovergestelden over tot kampplaats uit, hetgeen
de bedrijvigheid niet weinig verhoogde, daar tusschen de beide
kampen spoedig een drukke bootdienst geopend werd.
Een pad door het achterliggende bosch gaf ons voor de eerste
maal gelegenheid, de schoonheid van een palmwoud te aanschouwen,
welks plaatselijk optreden langs den rivieroever, op lage moerassige
terreinen, op voor deze planten gunstige levensvoorwaarden wijst.
Statig rijzen de stammen, door slingerplanten soms geheel aan
het oog onttrokken, uit den dichtbegroeiden bodem omhoog. Vooral
aan de rivierzijde staan de dunne stammen van de Quassia amara
L, het bitter kwassiehout, in groote hoeveelheden verspreid- die
ons weder leeren, welk eene verscheidenheid van boschproducten
nu nog ongeixploiteerd moeten blijven wegens gebrek aan commu-
nicatie en aan onvoldoende arbeidskrachten. 1)
Voor den ongelukkige, die in deze onmetelijke wouden met
hunne armoede aan eetbare vruchten verdwaald geraakt, kan de
Maripapalm een gave des hemels genoemd worden. Want hoevele
gerechten weet men niet uit het hart van dezen palm, nl. uit den
eindknop te bereiden! De als een waaier samengevouwen jonge
bladeren, die de witte malsche palmkool (de z. g. kabbes) opleveren,
worden nl. niet alleen als salade, doch ook gekookt met meel of
gebakken in de soep gegeten. Het zou te betreuren zijn, wanneer
de Maripa door dit veelvuldig gebruik meer en meer going ver-
dwijnen, want uit zijne vruchten bereidt men een witte, licht gepar-
fumeerde boter, de Maripaboter en zijne bladeren leveren een
uitnemend material voor dakbedekking op, voor de vervaardiging
van waaiers, mandjes enz.
1) In 1897 werd toch reeds blijkens het koloniaal verslag 6485 K.G. kwassiehout, als
koortswerend middel en als surrogaat voor hop bij de bierbereiding uitgevoerd.
HOOFDSTUK VII
NAAR HET GEBIED DER HARD HOUTSOORTEN
Er heerschte nog volkomen duisternis, toen ik plotseling wakker
schrikte door een akelig blaffend geluid, dat op korten afstand door
het achterliggende woud weerklonk en dat een vroege beweging
in het kamp ten gevolge had. Een huivering going mij door de leden,
toen ik mij in de hangmat overeind richtte en door de klamboe heen
een blik wierp in het donkere woud.
Negatief C. van Drimmelen.
Boot-gezang (Boto-siengi).
Ik werd echter spoedig gerustgesteld, toen mij verzekerd werd,
dat de jaguar, die zich nog geen ioo M. van ons kamp most
6 September.
bevinden, 1) den mensch zelden aanvalt, en nimmer een verlicht kamp
binnendringt. VAN DRIMMELEN hoorde ik den hoofdlieden reeds orders
uitdeelen, zich vroegtijdig gereed te houden, ten einde van den
vloed, die nog slechts kort zou aanhouden, nog zoolang mogelijk te
kunnen genieten.
Het begon ook meer dan tijd te worden, dat wij eens wat
opschoten, want de reis was tot nu toe weinig voorspoedig geweest.
Het stranden der barkas, waarop wij niet gerekend hadden, het somtijds
just vloed worden, wanneer het tijd werd een kamp te betrekken,
of het spoedig intreden van de eb, kort na het verlaten eener
kampplaats, dit alles had ons slechts langzaam doen vorderen.
Vroeg in den morgen, toen het water nog dampte, gleden wij
weder den voet van het zich steeds hooger verheftende woud voorbij.
Enkelen onzer beginnen reeds over eentonigheid te klagen, en ook
onze roeiers, verlangend naar de afleiding, die straks voor hen het
overtrekken der watervallen zal brengen, schijnt de eentonigheid
terneder te drukken, want hunne luidruchtigheid wordt meer en
meer afgebroken door hun melancholisch bootgezang (boto-siengi)
(Zie de afbeelding blz. 38).
-tociua dadns-.
No. U
Bootgezang.
dat in korte melodieen, eindelooze malen herhaald, eene passende
begeleiding vormt van den langzamen, regelmatigen roeislag.
Bracht ook deze dag weinig verandering in het landschap, toch
') In Suriname wordt niet alleen de jaguar, doch ook nog andere groote kattensoorten
tijger genoemd.
was het voor het geoefend oog van den waarnemer niet moeielijk
enkele lichte wijzigingen in de vegetatie te ontdekken, die met het
bijna onmerkbaar stijgen des bodems en met de uiterst langzame ver-
heffing der oevers in verband te brengen zijn. Heden waren het
vooral reeds enkele Locusboomen (Hymenea Courbaril L)
die mijn aandacht trokken en die met eenige exemplaren van de
Hernandea guyanensis Aubl. (Vonkhout) voor mij nieuwe ver-
schijningen waren.
Steeds hooger, steeds grootscher wordt het geboomte. Zelfs
boven de reusachtige kroonen van den Mora excelsa verheftzich
nog de majestueuse kroon van een kankantrie, (Eriodendron
anfractuosum Dec.) de woudreus, door de negers aangebeden.
Over het water uitgespreide taken zijn met Brom eli a' s, T il-
lan d s i a' s en andere epiphyten, in tallooze verscheidenheid, soms zoo-
danig overdekt, dat zij voor een rijk voorziene warme kas niet
onderdoen.
Op voorover in het water gevallen boomstammen kruipt tusschen
de dichte mosbedekking een rond- en vetbladig plantje (Acrocar-
pidium nummularifoliumMiq.indekolonieDritibri-wiwiri 1)
genoemd) soms over aanzienlijke lengte naar boven. Telkens ontdekt
het verrukte oog nieuwe vormen; welk een vormenrijkdom op een z66
kleine oppervlakte!
Voorbij de Cederkreek verheffen de oevers zich reeds 2 M. boven
den laagwater- en 0.50 M. boven de hoogwaterlijn. Op een plaats.
waar het bosch minder dicht was, voorbij de Watamara-kreek
werd het dejeuner gebruikt. Een lemmetjesboom, rijk met vruch-
ten beladen, een oranje (Citrus vulgaris L) en een Markoesa
(Passiflora Sp) troffen wij op deze blijkbaar oude kampplaats
aan, tot bewijs strekkende voor mijne vroeger reeds uitgesproken
meening. dat de buitengewone geschiktheid van den
rijken bodem in de binnnenlanden onzer kolonie tot
vruchtencultuur een exploitatie dier rijke binnenlan-
den eenmaal ten goede zal komen.
Ook heden nam het in orde brengen van ons kampement
weinig tijd in beslag, daar wij tegen half 4 een kleine opening in
het dichte woud met een vervallen, door palmbladen overdekte hut
gewaar werden.
1) Dri-tibri= een halve shelling (oud Surinaamsch muntstuk). Wiwiri = kruid, gras.
De hut, waaromheen reeds hoog kreupelhout was opgeschoten,
bleek echter te bouwvallig om onze hangmatten te spannen.
Hier zouden wij dus voor de eerste maal een hut moeten bouwen.
Onmiddellijk toog ieder met zijn groot kapmes (houwer) aan den
arbeid, om den ground school te kappen, de kleine stammetjes op
te ruimen, die in den weg stonden ter plaatse, waar een 6 tal boomen
waren aangewezen om tot paalwerk voor onze woning te dienen,
terwijl in de oude hut den brand werd gestoken, die, toen reusachtige
vlammen omhoogstegen, een schuilplaats bleek van hagedissen, kleine
slangen, en een heirleger van kleine zwarte, venijnig stekende mieren.
Niet alleen de dwarsverbindingen der hut waren spoedig in het
achterliggende bosch gevonden, doch zelfs een rijke voorraad touw
(boesi-tetei of boschtouw) om deze te bevestigen, was spoedig onder de
tallooze slingerplanten (lianen) gekozen, die in de oerwouden van
Guyana in zoo groote verscheidenheid voorkomen en er tot zoovele
doeleinden kunnen worden aangewend.
Nu de presenning er overgelegd, de 6 hangmatten naast elkander
gespannen en onze slaapplaats was gereed.
De kok had inmiddels ons maal gereed en toen overall in het
bosch de vuurtjes onzer arbeiders lustig brandden en wij om onze
geimproviseerde tafel voor de eerste maal genoten van hetgeen de
jacht had opgeleverd, (sabakoe-soep) was ons wildernis-bivouac
volmaakt.
ptember. Nog nauwelijks was de dag aangebroken, toen een drietal onzer,
die hartstochtelijke liefhebbers van de jacht waren, met een der
booten vertrokken, een half uur later door het overige personnel
gevolgd. Onder het gewone hout, dat aan den majestueuzen bosch-
rand zichtbaar is, tracht ik weder hier en daar nieuwe verschijningen
te ontdekken, die er ons op wijzen, dat wij het hoogland meer en
meer naderen en langzamerhand het gebied der harde houtsoorten
ingaan.
Uit de dichte Mora-wanden, waartusschen nu en dan een
hoepelboom te voorschijn treedt, rijst de rechte lichtgrijze stam van
den Manbarklak (Lecythis ollaria L) omhoog, die een hard hout
oplevert, bestand tegen den paalworm en daarom voor beschoeiingen
en steigers voor Nederland van groote waarde is. ')
1) Door het Bouwdepartement in Suriname wordt voor genoemde werken geen ander
hout gebruikt, terwijl in ons land dit hout nu en dan uit de naburige Engelsche kolonie
wordt ingevoerd.
Reeds verschijnen enkele Groenhart- en Purperhartboomen
(Bignonia Leucoxylon L en Copai~fera bracteata Benth)
die dieper landwaarts een zoo groote rol gaan spelen.
Nevens het meer en meer optreden van harde houtsoorten is
voor dit riviergedeelte kenschetsend het langzaam verdwijnen der
Maripapalmen. Hier en daar wiegelt nog een eenzame bamboestruik
zijn buigzame met prachtig lichtgroen beladen stengels over de
river, in de verte den indruk makend van een bos van groen fluweel.
Het meer en meer als coulissen langs den over gegroepeerde hout,
tengevolge van het soms ver in de river vooruitspringen van sommige
soorten en het toenemend aantal nuancen van groen geven vooral
in de vroege morgenuren of tegen den avond als de zon zijne
schuine stralen op den boschrand werpt, aan het geheel een stempel
van grootschheid en pracht, als men het zelden op aarde vinden zal.
Na ongeveer drie uur gevaren te hebben, gingen wij de Manilie-
kreek (ook wel Banirie- of Troekreek genoemd) voorbij, die vier uur
hoogerop weder in de Nickerie valt en alzoo een eiland vormt,
waarop reeds door VAN GENDEREN 2) wegens zijne geschiktheid voor
kolonisatie de aandacht werd gevestigd, daar de hoogere terreinen
in den grooten regentijd boven het hoogste waterpeil blijven, terwijl
de lagere gedeelten voor den rijstbouw uitmuntend geschikt zouden zijn.
De monding der kreek, die evenals de, eenige uren verder in
de Nickerie vallende, en een dergelijke doorbraak vormende Warappe-
kreek, slechts in den grooten regentijd te bevaren is, was met hooge
Mokko-mokkoplanten verstopt, en noodzaakte ons den oorspronkelijken
loop der river met hare eindelooze slingeringen te volgen, die ons
soms na eenige uren weer bijna op hetzelfde punt terugvoerde.
De river heeft hier nog eene breedte van 70-90 M bij eene
diepte van 6-9 M en maakt het voor zeeschepen mogelijk zelfs tot
de Arrawara op te varen.
Voorbij de Maniliekreek haalden wij de jagers in, die ons met
een luid hoera! begroetten.
Bij het omslaan van een bocht, zoo vertelden zij, stak op korten
afstand een troep boschvarkens, Pingo's genoemd (Dycotyles labiatus
Cuv.), naar schatting wel ioo stuks, de river over. Op de kreet ,,pingo,
pingo" der roeiers, werd vuur gegeven en een aantal doodelijk getroffen.
Doch slechts een drietal kon uit het water worden gehaald de anderen
*) Zie 1. c. blz. 270.
waren onmiddellijk ondergedoken en als een welkome bijdrage
voor onze tafel en als een geliefkoosde lekkernij voor ons personnel
worden medegenomen.
Toen in een verlaten kamp tusschen de Waraai- en de Warappe-
kreek, waar geluncht werd, de groote dieren schoongemaakt en
verdeeld werden, kwamen op den in de river geworpen afval een
groote share kleine, platte vischjes aanzwemmen, die met buiten-
gewone vlugheid door het hier reeds minder troebele water heen
en weer schoten. Hoeveel moeite ik deed om met het kleine netje
enkele exemplaren machtig te worden, telkens als ik wilde ophalen,
ontkwamen zij. Eindelijk toen er een dichte zwerm bijeen was,
gelukte het mij met een snelle beweging een aantal exemplaren
machtig te worden, die ik als Siriba, de inlandsche naam voor
dit vischje, etiquetteerde. Hoe weinig had ik toen kunnen vermoeden,
dat zelfs wonder de algemeen voorkomende diersoorten in het binnen-
land onzer kolonie nog nieuwe soorten zouden ontdekt worden.
Het prachtige, als silver schitterende vischje toch werd onlangs
door Mejuffrouw Dr. Canna M. L. Popta 1) beschreven en om zijne
verlengde vinstralen Tetragonopterus longipinnis nov. spec.
gedoopt.
Onder de landdieren, waarmede ik mijne verzameling kon ver-
rijken, behoorde een fraai rood- en zwartgekleurde wants, waarvan
talrijke exemplaren onbewegelijk tegen den dikken stam van een
hoepelboom zaten, die zich niet ver van de river uit den gelen vetten
bodem verhief. In een komvormige insnijding, door vroegere kampbe-
woners in den stam gehouwen, had zich een hoeveelheid hoepelolie ver-
zameld, waarvan reeds een onzer arbeiders, die aan een uit de stad
medegebrachte ongesteldheid leed, een fleschje gevuld had.
Kort na onze aankomst in dit kamp kondigden roeislagen van
de zijde der bovenrivier aan, dat wij het lot der barkas spoedig
zouden vernemen en niet lang daarna betraden de onmiddellijk na
onze aankomst in Nickerie naar Stone dansi uitgezonden mannen
het kamp, die berichtten, dat de pogingen om de vastgeloopen barkas
te lichten, vergeefs waren geweest, en die tevens een schrijven van
den Heer Bos SULPKE overhandigden, waarin deze mij meldde, dat de
chef-lijnkapper WINDT met zijne kappers de Fallawatra was opgegaan
en bij eene splitsing dezer zijrivier den oostelijken tak had genomen;
') Notes from the Leyden Museum vol XXIII.
44
dat, toen een paar dagen later hij zelf, na het kamp aan de monding
van dezen stroom voor onze ontvangst in gereedheid te hebben
gebracht, was aangekomen, en het hem aan het genoemde punt uit
het weinige water, dat de oostelijke tak afvoerde, bleek, dat WINDT
niet, zooals onze opdracht luidde, de hoofdstroom was gevolgd, hij,
Bos SULPKE, daarom den westelijken arm was opgegaan, hopende dat
WINDT spoedig zijn abuis zou inzien; eindelijk, dat hij reeds met
happen van het trace vanaf den westelijken tak een aanvang had ge-
nomen, en dat WINDT nog niet was komen opdagen.
De Fallawatra, zoo eindigde het schrijven, lag vol steenen, en
zou niet lang meer bevaarbaar zijn, daar het water meer en meer zakte.
Dit bericht ontmoedigde ons opnieuw, daar de kappers hun tijd
wel nodig zouden hebben, wilden zij het trace tot aan de Coppename
v66r onzen terugkeer van de Boven-Nickerie gereed hebben.
Het volk was inmiddels aan het twisten geraakt over de vraag,
wien de schuld van het vastloopen der barkas toekwam, waarbij het
zeer rumoerig toeging. Daar het ons spoedig bleek, dat wij de ware
toedracht der zaak hier niet zouden vernemen, namen wij de plaatsen
in de booten weder in en going ieder zijns weegs.
Onderging gedurende het tweede gedeelte van den dag het
landschap geen vermeldingswaardige verandering, niet alzoo de bodem-
gesteldheid, want een blik op de oevers op plaatsen waar het ge-
boomte langs de river minder dicht was, leerde dat de terrasvormige
bouw, zoo karakteristiek voor het rivier-alluvium van Suriname steeds
geprononceerder werd.
Zooals MARTIN voor de Suriname-rivier heeft beschreven, ') doet
de river, als zij in den regentijd uit hare bedding treedt, aan weers-
zijden aanzienlijke afzettingen ontstaan, die zich terrasvormig boven
den waterstand van den drogen tijd verheffen. Daar het terras met
hoog woud bedekt is, viel het slechts op enkele plaatsen in het oog,
zooals bijv. voorbij de Maniliekreek, waar het een breedte heeft van
8 M. en met een steilen I'/, M. hoogen wand tegen de meer land-
waarts gelegen afzettingen aanleunt.
Het was reeds vier uur, toen wij aan land gingen, na vergeefs
te hebben uitgezien naar een oud kamp, dat zich op deze hoogte
most bevinden.
Na eindelijk een geschikte plaats aan den steilen over, die voor
1) Deel II blz. 170.
het aan land brengen der bagage meer en meer bezwaren begon
op te leveren, gevonden te hebben, haastte elkeen zich met zijn
houwer zooveel mogelijk ruimte te maken, daar in de tropen na een
korte schemering de duisternis reeds te zes uur invalt.
De gewaarwordingen waren overstelpend, toen wij ons, na een
overvloedig middagmaal, dat ons een nieuw boschgerecht gebraden
pingobout had leeren waardeeren, in de hangmat nedervlijden en
met het oorverdoovend concert boven onze hoofden, door het ge-
boomte de bewegingen der duizenden lichtkevers (E 1a t e r i d ae) volg-
den, die als een dwarrelend sterrenheir het tooverachtige dezer omge-
ving nog kwamen vermeerderen.
September. Het opbreken van het kamp geschiedde met zooveel haast, dat
de hoofdlieden reeds met het oprollen der hangmatten begonnen,
toen de verkwikkende gewaarwording van den vroegen morgen in
het woud ons nog niet alien er uit verdreven had.
Negatief H. van Cappelle Jr.
Gevallen boom in de Beneden-Nickerie, aanleiding gevend tot het ontstaan van een graseiland.
IEI. ;
D ~91,
Ook deze dag bracht nieuwe verrassingen.
Tot enorme hoogte tegen de boomstammen opkruipende Big-
noni e n beginnen zich menigvuldiger te vertoonen, wier lichtroode
klokken nu en dan reusachtige draperiein vormen, die de stammen,
waaromheen zij zich winden, soms geheel aan het oog onttrekken.
Het steeds hooger worden der oevers verklaart het toenemen
van het aantal voorover in het water gevallen boomen, vooral bij
rivierbochten aan de concave zijde, waar een sterkere stroom heerscht.
De veelal gedeeltelijk vergane stammen zijn aan de landzijde
met een menigte Bromeliaceen en andere epiphyten bedekt,
terwijl aan het uiteinde een sierlijke grassoort, hier Sarasara-wiwiri
genoemd, een dicht bekleedsel vormt, waarvan de dunne haarwortels
als fijne bundels in het water hangen en dat een uitnemend jachtveld
scheen voor de talrijke er omheen zwevende, schitterend gekleurde
glazenmakers (1 ibellul e n).
Herhaaldelijk steken de groote gele klokken van de ,,Wilkens
bita" door den groenen boschrand heen. V66r de uitmonding van
de Arrawarra, waar de river langen tijd zuidwaarts stroomt, brengen
statige locusboomen afwisseling in de eentonige bladermassa.
Eenige otters (Lutra brasiliensis Gm), in de kolonie watradagos
genoemd) steken hunne ronde koppen uit het gladde wateroppervlak.
Zij zijn echter niet wonder schot te krijgen, hoeveel moeite onze roeiers
ook doen, ze door het nabootsen van hun karakteristiek blaffend
geluid tot zich te lokken.
Om 9 uur varen wij de Arrawarra (van Aruarua, dat in
de taal der Arrowakken-indianen, kreek rijk aan bochten beteekent)
voorbij, de statige rechter zijrivier der Nickerie, welke gewichtige
gebeurtenis een tweetal onzer roeiers uit een veelvuldig heerschend
bijgeloof aanleiding geeft, het hoofd even wonder te dompelen.
Een verrukkelijk school schouwspel wachtte ons, toen voorbij
de Arrawarra bij het omgaan van een bocht het lange westwaarts
stroomende riviervak v66r ons lag, en uit het eindelooze bladerdak
de witte bouquetten van een Triplaris americana L (Mierenhout
of Drogetijdsboom), de reusachtige kanariegeele bouquetten van den
Groenhartboom (Bignonia Leucoxylon L) en ver in het verschiet
eenige lichtpurper bloeiende Purperhartboomen Copaifera brac-
teata Benth. te voorschijn kwamen.
Was het wonder, dat de negers, die natuurmenschen, die de
wonderen der natuur op hunne eigenaardige, soms zeer juiste wijze
in woorden weten te brengen, toen zij deze reuzenbouquetten in het
oog kregen, verrukt uitriepen: ,,Boesi verjari" (het bosch verjaart).
Het aanschouwen van een z66 grootsche bloemenpracht op z66 enorme
hoogte schonk ons ruimschoots vergoeding voor de overigens zoo
groote schaarschheid van bloemen in den drogen tijd.
Voorbij de Arrawarra gaan wij aan den linkeroever den mond
der Arkoniekreek voorbij, die haar oorsprong schijnt te nemen uit
een savanne en eertijds door Indianen bewoond werd 1).
Met het steeds talrijker worden der harde houtsoorten gaat het
langzaam terugtreden der Mora's en het merkbaar ijler worden van
het bosch hand aan hand, verschijnselen, die met eene wijziging in
de samenstelling des bodems nl. met het opnemen van een steeds
grooter wordend zandgehalte in verband moeten gebracht worden.
Tusschen de Kankantrie-kreek en de Parramakkakreek beginnen
bij rivierbochten de steile uit het water zich verheffende gele leem-
wanden op te treden, die hoewel hier nog niet hooger dan 3 M.
boven den waterspiegel in den drogen tijd, toch door het 40 en meer
meters hooge geboomte, dat tot den uitersten oeverrand reikt en
ons meer en meer een blik naar binnen veroorlooft, een scherp con-
trast vormen met het vlakke terrein aan den tegenovergestelden
over, waar brantimakka en ander laag struikgewas, welks dichtheid
door de groote verscheidenheid van slingerplanten nog vermeerderd
wordt, een ondoordringbaar dek vormt, waarboven enkele Papaja's
en Tafelboomen, beide even karakteristiek voor de large convexe
oevers hunne ijle kroontjes uitsteken.
De talrijker en scherper wordende rivierkrommingen, die aan
afwijkingen in de samenstelling des bodems te wijten zijn en dus in
het gebied der steeds grover wordende afzettingen nog zullen toe-
nemen, doen ons steeds langzamer vorderen, en nauwelijks bereiken
wij heden de Arriniekreek, het punt waar door v. Rose vel t indertijd
eene plaatsbepaling werd verricht, en dat ons om zijne schoone
ligging aan een scherpe bocht voor kampeeren was aanbevolen.
Het bosch was hier buitengewoon dicht, zoodat slechts een kleine
plek werd school gekapt, en wij ons de minder aangename gewaar-
wording moesten getroosten, gedurende den avond door het volk
zoo dicht omringd te zijn.
Des avonds werd een proef genomen met het visschen door
1) Zie van Genderen 1. c.
48
middel van dynamiet of poudre foudroyant. Een hoeveelheid van
dit explosie-middel, dat in de kolonie veelvuldig gebezigd wordt tot
het losmaken van den bodem bij goud-prospecties, voerden wij mede,
teneinde wonder het veelal machtige dek van verweringsgronden in het
gebergte, onverweerde gesteentemonsters te voorschijn te kunnen halen.
Een ledige beschuitbus werd met het explosiemiddel gevuld,
door het deksel, na dicht gesoldeerd te zijn, werd een lont heen
gestoken, lang genoeg om roeiende spoedig buiten het bereik van
het gevaarlijke werktuig te kunnen geraken, en dit daarna, nadat
de lont was aangestoken, te water gelaten.
De uitslag overtrof onze verwachtingen. Een doffe slag wonder
water, die den leemoever, waarop wij stonden, deed dreunen; een
plotselinge beweging van den waterspiegel en in een oogwenk waren
wij in het bezit van eenige emmers vol visch.
Is deze wijze van visschen in hooge mate strafbaar in bewoonde
streken, wij meenden haar in het onbewoonde binnenland nu en dan
te mogen toepassen in het belang der expeditie, voor welke versch
vleesch steeds een welkome afwisseling bracht; doch wat meer is,
wij hebben door deze method voor den enormen rijkdom der boven-
rivier aan tal van vischsoorten, de een al fijner van smaak dan de
ander, een overtuigend bewijs geleverd -- een rijkdom die aan eene
toekomstige exploitatie der binnenlanden zeker mede ten goede zal
komen.
9 September. Vroeg in den morgen, toen de lantaarns, die den ganschen nacht
in het kamp brandden, om ons tegen mogelijke bezoeken van wilde
dieren te vrijwaren, nog in de angstverwekkende duisternis van het
omringende woud hun phantastisch licht wierpen, werd ik plotseling
gewekt door een afschuwelijk gebrul, z66 ontzettend, dat het scheen
alsof alle wilde dieren in de omgeving in een woedenden strijd waren
losgebroken.
Onze kok, lieten hooren,
die reeds was
opgestaan, ver-
zekerde mij,
dat de brulapen,
(Mycetes se-
niculus L) die
zich hier voor 't
eerst op de reis
Beenige trommel aan het strottenhoofd van den brulaap.
(H der natuurlijke grootte).
nog wel mins-
tens een half
uur verwijderd
waren, want dat
ik anders niet
meerin de hang-
mat zou liggen.
Plotseling werd
het soms doodstil, om daarna echter weder met vernieuwde kracht
te beginnen.
De vervaarlijke geluiden, die deze merkwaardigste aller apen
van de Surinaamsche wouden door resonans van den stem in de
groote, aan het tongbeen bevestigde, beenige trommel te voorschijn
roept, deden nu eens denken aan het knorren van een varken, dan
weer aan het brullen van den Jaguar, om ten slotte in een algemeen
gerochel te eindigen, dat hem, die het voor de eerste maal hoort,
een huivering door de leden gaat.
Onze altijd vroolijke kok verdreef dadelijk de huiveringwekkende
gewaarwordingen, die de eerste Zondagmorgen in het oerwoud mij
bij het ontwaken schonk, met de mededeeling, dat een troep brul-
apen door een voorbruller, door de negers de domine genoemd,
wordt aangevoerd.
Hoewel het Zondag was, braken wij in den vroegen morgen het kamp
weder op, daar wij niet konden besluiten, een dag verloren te doen gaan.
In het karakter van het landschap was nog weinig verandering
te bespeuren. Bij de rivierbochten, die steeds talrijker en scherper
worden, teekenen de contrasten tusschen den steilen, concaven en
den lagen, convexen over zich steeds scherper af. De boschpapaja
komt nog slechts alleen op de large aanslibbingen van den bollen
over voor, in gezelschap van Tafelboomen 1), Omphalia diandra L.,
een heesterachtige plant (baboentrie genoemd, omdat de brulapen
de zaden eten) en van liefelijke groepeeringen van Pallissaden of
Pinapalmen, die ons weder de zachte wiegelingen en de lichte trillingen
der lange, fijngevinde bladeren doen bewonderen, teweeggebracht door
de bijna onafgebroken op de river waaiende koele, noordelijke bries.
Tusschen het dichte groen van deze, aan rankende heesters en
kruiden rijke plekken zoeken de welriekende bloemtrossen van de
Inga ingoides wegens het zoete vruchtvleesch der peulen
switi boon ki genoemd en de witte op vlier gelijkende tuilen
van een Cordia-soort (Boenhatti mama of goedhartige moeder)
het zonlicht op, terwijl een met de heerlijkste pluimen bloeiend gras-
gewas (Saccharum Sp.) door het volk lengi pyri of indi-
aansche pijlen genoemd, omdat de indianen uit de lange stengels pijlen
vervaardigen een groep vormt, die in schoonheid alles overtrof,
wat wij nog aanschouwd hadden.
1) Tot welke soort dit karakteristiek boomgewas behoort, ben ik niet te weten
kunnen komen.
De hooge, concave over begin daar, waar de river zich voorbij
de Prakekreek naar het oosten buigt, voor het eerst een duidelijk
laagsgewijzen bouw te vertoonen. Door ijzerverbindingen geel- of rood-
gekleurde leemlagen wisselen met vettere, lichtblauwe lagen af, die
wegens de voortdurende afspoeling, waaraan de concave over vooral
in den regentijd blootstaat, door een rijk vertakt wortelstelsel van
Negatief H. van Cappelle Jr.
Leemoevers met blootliggend wortelstelsel van het tot den uitersten oeverrand groeiend geboomte.
het hooge, tot den oeverrand rijkend geboomte doorsneden worden.
Troepen paarsgewijs vliegende Ara's, de reeds genoemde groote
papegaaien, trekken wonder een oorverdoovend gekrijsch boven de river,
terwijl nu en dan een paar Toekans (Rhamphastos erythrorhyn-
chus Gm.) met hunne reusachtige snavels en hun, met het heerlijkste
rood en geel geteekend, donker gevederte hoog in de lucht hun
karakteristiek geluid laten hooren, waaraan zij den Surinaamschen volks-
naam Cuyakeh te danken hebben.1)
1) Volgens Richard Schomburgk (Versuch einer Fauna und Flora von Britisch-Guiana)
is deze naam van Indiaanschen oorsprong.
Toen twee onzer roeiers aan land gingen, om een geschoten
Ara te zoeken, brachten zij uit het bosch een groote boomkikvorsch
(Hyla maxima Laur.) en een boomhagedis (Ophryoessa Super-
ciliosa L.) mede, die door het volk Agama wordt genoemd en de
voortbrenger zou zijn van het schelle, aanhoudende gefluit, dat op
het midden van den dag dikwijls door het woud weerklinkt en de
stoomfluit van een locomotief merkwaardig just nabootst.
Een kwartier roeiens voorbij de Zonnevischkreek bereikten wij
de eerste hoogte aan de Nickerie, die zich ongeveer o1 M. boven
het peil van den drogen tijd verheft en die uit zuiver witte, hier ook
de bedding der river vormende porceleinaarde 1) (kaolien) bestaat, be-
dekt met geel gekleurd leem.
Aan den voet van deze hoogte lagen eenige blokken van een
bruinen, ijzerhoudenden zandsteen, die wij hoogerop als het oudste
afzettingsproduct van de river zouden leeren kennen en die zijn
ontstaan te danken heeft aan, van uiteengevallen kwartshoudende
gesteenten afkomstig zand, dat door ijzer-hydroxyd samengebakken is.
De blokken waren blijkbaar uit den, hier nog wonder water liggenden
zandsteenbank losgewoeld, die een weinig verder, waar de river in
zuidwaartsche richting gaat stroomen, op verschillende plaatsen in
grillige vormen boven den waterspiegel van de zich hier verbreedende
river te voorschijn komt, den roeiers tot groote voorzichtigheid manend.
Wij zijn nu langzamerhand het gebied der harde houtsoorten
binnengetreden, die de lichtere leemgronden verkiezen, want de
trotsche Mora ex ce Is a. de overheerschende boom van de beneden-
rivier, heeft zoo goed als geheel voor eene rijke afwisseling van
Groenhart-, Purperhart-, IJzerhart (S i d erode n d ron t r i flo r u m
Vahl), en Bruinhart- (Vouacapoua americana Aubl.) boomen
plaats gemaakt, die met Vonkhout, Krapa, Mope (Spondias lutea
L.), Ceder (Cedrela odorata L.) en Boschtamarinde (Mimosa
guyanensis Au b) eene zeldzame verscheidenheid van vorm en
palet te voorschijn roepen.
Zien wij, naarmate de, elkander steeds sneller opvolgende kronke-
lingen der river ons dieper het eindelooze reuzenwoud binnenvoeren,
steeks waardevoller houtrijkdommen onze bewonderende blikken
voorbijtrekken- een verschijnsel, dat verband houdt met de boven-
1) Deze grondstof, een vrij algemeen voorkomend verweeringsproduct in Suriname's
binnenlanden, zal eerst met voordeel geexploiteerd kunnen worden, als bet achterland ge-
opend zal zijn.
genoemde wijzigingen in de samenstelling des bodems en met den
minder snellen groei van het hout op lichte gronden- wij worden
hier tevens eerst recht doordrongen van de groote moeielijkheden,
die eene verstandige exploitatie dezer wouden, zelfs bij een voldoend
communicatie-middel, in den weg zullen staan.
De enorme verscheidenheid van soorten in deze wouden immers,
die, wegens de buitengewone gelijkmatigheid van het klimaat, de
uitsluitende heerschappij van eenzelfde soort niet toelaat, en waarin
men een tweede exemplaar somtijds eerst een kwartier of een half
uur verder aantreft, zal voor eene verstandige exploitatie, welke
teleurstellingen waarborgt, een zeer nauwkeurige opname van het
terrein vereischen, niet slechts wat kwaliteit en kwantiteit der ver-
schillende soorten en hare verspreiding betreft, doch ook wat betreft
hare waarde voor de industries en de moeilijkheden, die men bij het
vervoer naar den verbindingsweg zal hebben te overwinnen.
Ter plaatse waar de river, die van de Arrawarra tot Stone dansi
een algemeen noordelijke richting blijft volgen, voor de zooveelste
maal een diepen inham naar het oosten maakt, vinden wij op den
5 M. hoogen leemwand van den concaven over een voormalig
kampement van de voortrekkers onzer expeditie. De groote cirkel-
vormige bocht, die de komvormig zich verwijdende stroom beschrijft,
verschaft ons naar beide zijden een z66 school gezicht op den majes-
tueuzen boschrand, als wij nog niet hadden genoten.
Het kampeeren op de steeds hooger wordende oevers werd niet
gemakkelijker, daar voor het naar boven brengen der goederen
dikwijls te voren een behoorlijk pad in gereedheid most gebracht
of een aantal treden in den samenpakkenden leem gegraven moesten
worden, waarop gedurende het eerste uur na onze aankomst onze
arbeiders voortdurend af- en aanliepen.
Toen alle noodzakelijke goederen boven waren en ik wonder het
kleine afdak van palmbladen, dat aan den uitersten oeverrand ge-
bouwd was, en waarop ik voor mijn hangmat beslag had gelegd,
bezig was mijne bagage in veiligheid te brengen, kwam mijn reis-
genoot VAN DRIMMELEN mij mededeelen, dat eenige onzer arbeiders
reeds geprutteld hadden, omdat wij nog geen uitdeeling van ,,dressi"
(geneesmiddelen) hadden gehouden.
Dadelijk liet ik de medicijnkist, die nog steeds in een der vracht-
booten was opgeborgen, naar boven brengen, en nauwelijks had ik
uit den grooten voorraad van in stroo gepakte fleschjes de voor de
53
gewone ongesteldheden noodige middelen bijeengezocht, of daar ver-
scheen de eerste zieke, die om den ,,datra" (dokter) vroeg en over
zware hoofdpijn klaagde, spoedig gevolgd door een tweede die
casterolie verlangde -- een middel, waarvan wij ons ruim voorzien
hadden met het oog op de overdreven zorg, die de negers voor een
geregelde spijsvertering aan den dag leggen en dat ons vooral bij
blijkbaar voorgewende ongesteldheden goede diensten zou kunnen
bewijzen.
Mijn debuut als geneesheer welk ambt ik gedurende de reis
met Dr. TCLLEKEN en VAN DRIMMELEN deelde, welke laatste voor
chirurg scheen in den wieg gelegd- was gelukkig afgeloopen, en
wij lieten bekend maken, dat wij voortaan elken morgen, een kwartier
v66r het vertrek, ziekenbezoek zouden afwachten.
Om 7 uur, toen wij na een stevig middagmaal- waarvoor, het-
geen vreemd mag schijnen, bij voorkeur onze zoogenaamde winter-
kosten, als erwtensoep, zuurkool met spek, wortelen met aardappelen
enz. werden aangesproken aan den hoogen oeverrand, geschaard
om onze geimproviseerde tafel, de thee zaten te gebruiken, onbe-
schrijfelijk genietend van de overweldigende natuur om ons heen,
rees de zilvere maan boven het lage geboomte van den tegenover-
gestelden over omhoog.
Hoe grootsch en phantastisch de nachten in het tropische would
reeds zijn, wanneer het fonkelende sterrenheir de rivieroevers in een
geheimzinnig halfduister hult, niets is te vergelijken met het toover-
achtig schouwspel, dat wij te genieten kregen, toen de maan haar
silver licht op het hooge geboomte van den steilen oeverrand wierp
en de river met een zilveren band omgaf, en toen de dichte majes-
tueuze wanden van groen hunne donkere schaduwen in het zilveren
meer wierpen. Zulk een schouwspel genoot ik op den eersten
Zondagavond in de wildernis.
Door een deel van het volk werd de avond met het zingen van
geestelijke liederen doorgebracht, die mij in de grootsche omgeving,
waarin de gansche sprookjeswereld onzer kinderlijke verbeelding
weder herleefde, ernstig stemden, en die mij onwillekeurig weder het
woord ,,doodenland" op de lippen brachten, waarmede Hernhutter-
zendelingen de binnenlanden onzer kolonie wel eens hebben aangeduid.
De verrukking, waarin de mij omringende natuur mij heden avond
bracht, steeg nog ten top, toen ik, mij ter ruste willende begeven,
wonder mijn kleer- en boekenkist een slechts 1/, c.M. groot rupsje zag
54
te voorschijn komen, tusschen welks donker behaarde leden een
helwit licht uitstraalde, dat zelfs tot eene betere onderscheiding zijner
onderdeelen dan in het helderste daglicht in staat stelde. Komt het
ons eerst onbegrijpelijk voor, waarom de natuur in deze wouden
zoovele dieren van een lichtgevend vermogen heeft voorzien, dat
just hun aanwezigheid aan een aantal vijanden moet verraden,
bij eenig nadenken zal men in de phosphoresceerende eigenschap
just een beschuttingsmiddel zien, dat aan de talrijke insectenetende
nachtdieren hunne ongenietbaarheid moet aanwijzen, en in den onver-
biddelijken strijd om het bestaan door natuurkeus tot ontwikkeling
gekomen is.
HOOFDSTUK VIII
NAAR HET GEBIED DER WATERVALLEN
September. Het was heden een dag van gewicht, want nu wij de zes lange
dagreizen, die ons het noodlottig stranden der barkas had bezorgd,
achter ons hadden, en wij het gebied der rotsen zouden binnen-
treden, zouden wij reeds op Stone dansi een voorproefje ondervinden
van de talrijke moeielijkheden, waarmede wij in het hooge land met
zijne vcelvuldigde watervallen en stroomversnellingen te kampen
zouden hebben.
Bij de talrijke nauwe bochten, die de river v66r Stone dansi
beschrijft en die ons geduld niet weinig op den proefstelden, worden
de tegenstellingen tusschen de hooge, steile leemwanden van den
concaven over en het lage, vlakke terrein van den convexen over
steeds grooter een gevolg van het grovere material, dat de river
hier afvoert en dat aan laatstgenoemde zijde wordt neergelegd. De
verblindend witte zandbanken, die zich soms rugvormig verheffen,
worden in den grooten drogen tijd, vooral in de maanden September en
October door een groote leguanen-soort (Iguana tuberculata Laur.)
opgezocht, om er hare rein witte, door een dunne week huid omgeven,
5 c.M. lange eieren te leggen.
Kleine zandheuveltjes, meestal op korten afstand van den over,
waren steeds de aanwijzingen, om het komvormige nest te vinden,
dat onze tafel niet zelden van 14 stuks eieren dezer terecht gezochte
lekkernij voorzag.
Het fraaie, lichtgroen gekleurde dier ontging tusschen het dichte
groen van den over niet gemakkelijk aan de scherpe blikken onzer
roeiers, wier buitengewoon waarnemingsvermogen, dat natuurmenschen
pleegt eigen te zijn, herhaaldelijk onze bewondering wekte.
Nu eens werden zij op den lagen zandoever de voetsporen van een
,,buffel" (T a p i r u s a m e r i c an u s Desm.) gewaar, dan weer bracht een
dof bromgeluid uit het hooge geboomte langs de river hen op het
spoor van een Hokko of Powies (Crax alector L.) een fraaien
hoenderachtigen vogel, met zwarte metaalglazenden kuif op den kop,
die tot de meest gezochte wildsoorten van de Surinaamsche wouden
behoort en waarop zelden te vergeefs jacht werd gemaakt.
Doch ook de leguaan, zoo algemeen langs de oevers van de
bovenrivier, ontkwam zelden aan den hagel onzer hartstochtelijke
jagers en als het dier getroffen uit het gebladerte naar beneden viel,
spitsten wij ons reeds op den maaltijd, want leguanenvleesch, met
kerrysaus toebereid, levert een gerecht op, dat voor den fijnsten kippen-
schotel zeker niet behoeft wonder te doen.
Negatief C. van Drimnelen.
Opbrengst eener jacht van vijf minute.
Onze kok, een vijftal leguanen dragende; daarnaast een der roeiers met een schotel hunner smakelijke eieren.
De witte bloemtrossen van een, tot het geslacht P a u 1 i n i a be-
hoorende slingerplant, in de kolonie feififienga wiwiri (vijf
vingerkruid) genoemd, kenmerken in dit riviergedeelte de lage oevers,
terwijl wij op vochtige plaatsen in het bosch voor het eerst de
Koemboepalm (Oenocarpus B a c a b a Mart 1) opmerken, een in de
hooge landen veelvuldig voorkomende palmsoort, wier bladeren voor
het maken der kampen gezocht zijn en uit wier vruchtvleesch een
smakelijke drank bereid wordt, die aan chocolate herinnert.
Nadat de river geruimen tijd achtereen hare richting onophou-
delijk had veranderd, en wij bij een scherpe bocht van den schrik,
die een reusachtig wespennest aan den over te weeg bracht en die
de riemen onzer roeiers in snelle beweging bracht, bekomen waren,
genoten wij een verrukkelijk school gezicht op het lange zuidwaarts
stroomende riviervak v66r Stone Dansi, met de gele, boven het
hoogste geboomte uitstekende reuzenbouquet van een in vollen bloei
staanden Groenhartboom op den achtergrond.
Negatief H. van Cappelle Jr.
Eerste steenen in het rivierbed.
Eenige schrale papaja-stammetjes rijzen uit het gesteente omhoog.
') Deze soort wordt dikwijls verward met de O. Bataua Mart.
Schonk dit gedeelte mijn reisgenoot VAN DRIMMELEN, die, met
het groote sloepskompas v66r zich in de boot zittende, steeds aan-
dachtig van den koers en den afstand aanteekening hield, eene welkome
verademing, de eerste verschijning van het vaste gesteente in de
river zou van mij just groote inspanning en oplettendheid eischen.
Hier en daar steekt een groote granietsteen, de lichte kleuren zijner
samenstellende mineralen wonder een zwarte verweeringskorst verborgen
houdend, niet meer dan 1/. M. boven den waterspiegel uit. Nu en
dan rijst uit de kleine steenen eilandjes een eenzame boschpapaja
Negatief H. van Cappelle Jr.
Stoombarkas op de rotsen van Stone dansi.
omhoog, die in het door verweering gevormde kwartszand, dat zich
tusschen de steenen verzameld heeft, nog voldoenden steun schijnt
te vinden. Drie weken te voren, toen onze voortrekkers, nog on-
bewust van het gevaar, dat zij tegemoet gingen, hier langs voeren,
was nog nergens het gesteente ontbloot en dat in dit riviergedeelte
een aanzienlijk verschil in waterstand tusschen den drogen en den
regentijd moet heerschen, leerden de aangespoelde taken, wortels
en bladeren, die wij, het zij als groote kluwens, het zij als opeen-
hoopingen van grootere uitgestrektheid tot een hoogte van 4 M.
boven den waterspiegel in de boomen langs de river zagen hangen.
Negatief H. van Cappelle Jr.
Overtrekken van den Baas-Bari.
Tegen 10 uur kwam de eerste steenen dam in het gezicht, evenals
alle volgende rotsversperringen, welke ons tot aan de Antoniuskreek
in den weg traden, zich van N. naar Z. dwars op de stroomrichting
uitstrekkend en waarop bijna I M. boven den waterspiegel de barkas,
een weinig vooroverhellend, gedeeltelijk tusschen de steenen vast-
geklemd zat, in afwachting van het weder rijzen van het water in
het volgende regenseizoen. (Zie de plaat op de voorgaande bladzijde).
Bij het naderen van den dam vermeerderde de kracht van het
water zoodanig, dat alle pogingen om te blijven doorroeien vergeefs
waren en onze manschappen, wonder het luid geroep van ,,watra,
watra" hunne kleeren uittrokken en te water sprongen.
Nu eerst kwamen onze negers in hun element, want de kalme
bedaardheid, waarmede zij dagen achtereen steeds in hetzelfde
langzame tempo hunne riemen hadden bewogen, en die bij sommigen
reeds in moedeloosheid dreigde over te gaan, maakte plotseling plaats
voor eene opgewondenheid en eene kinderlijke vroolijkheid, die soms
geen grenzen kende en waaraan dikwijls door een krachtig woord
een einde most gemaakt worden.
Nauwelijks zijn de roeiers over boord gesprongen of sommigen
duiken al lachend en schreeuwend wonder water en na dit bad, na
dezen doop, zooals zij het noemen, wordt het lange touw, dat vooraan
in de boot ligt, gegrepen en in het water staande, soms van steen
op steen springende, waarbij zij wel eens kopje wonder gaan, wordt
de boot vooruit getrokken, nu eens door een diepen watergeul, dan
weer, wat dikwijls onvermijdelijk was, over de steenen heen. (Zie de
plaat op de voorgaande bladzijde).
Eindelijk is de boot over en ligt hij achter den steenen dam in
kalm water vast.
Doorgaans verlieten wij de boot, niet alleen om deze lichter te
maken en mogelijk gevaar te voorkomen, doch ook om gelegenheid
te hebben tot onderzoek en tot photographic, terwijl wij steeds ook
de voorzorg namen, den tijdmeter uit de met kussens bekleedde kist
aan wal te brengen, ten einde het gevoelige uurwerk voor mogelijke
schokken, die op zijn geregelden gang invloed zouden hebben, te
vrijwaren.
Het was lang niet altijd gemakkelijk, te midden van den chaos
van steenen den besten weg te kiezen en daar de hoofdlieden der
verschillende booten niet altijd een zelfden doortocht namen, was de
eene boot dikwijls eerder over dan de andere. Veelal was het een
wedstrijd tusschen de drie passagiersbooten, wie den besten doortocht
koos en het eerst in kalm water achter den dam was aangekomen.
Na 200 M. verder een gelijksoortigen dam te zijn overgetrokken,
uit welks midden een langwerpig, uit de verweeringsproducten van
het kwartsrijke gesteente opgebouwd zandeiland zich verheft, trof
bij het omgaan van den bocht een onheilspellend geruisch ons oor,
dat den eersten val aankondigde.
Stone Dansi, gedurende den regentijd met den Baas Bari, (zie de
plaat op blz. 59) de eenige waterval in de Nickerie beneden den mach-
tigen Blanche Marieval, kan geen eigenlijke val genoemd worden.
Het water dringt zich hier met groote kracht, bruischend door
de tot groote blokken verweerde en uitgeslepen steenmassa heen.
ha
* W.
** \~r
**.'. I
Negatief II. VA\. CAPPELLE JR
Overtrekken van Stone-dansi.
Moeielijkheden met de vrachtbooten.
Op de soms fraai afgeronde blokken, waaraan de invloed der
verweering een concentrisch-schaalvormigen bouw heeft te voorschijn
doen treden vooral hoogerop tot v66r den Lombokval een z66
karakteristieke verweeringsvorm van het gesteente in de river -
vertoonen zich hier en daar eenige kleine draaikolkgaten met gladde
wanden en talrijke, vrij diepe, evenwijdig aan de stroomrichting
loopende gleuven, die de uitschurende working van de verweerings-
producten, welke de river medevoert, er op heeft teweeggebracht.
Overal tusschen de steenen, waar geen water meer door heen
stroomt, ligt zand en fijn grind, hier en daar tot grootere platen op-
gehoopt, en in het midden van den dam zelfs een met laag boom-
gewas begroeid eiland vormend, dat in den regentijd wonder water
staat en waarin honderden groote, gele graafwespen in- en uitsluipen.
Het verblindend witte zand, .waarin niet te vergeefs gezocht
werd naar de kostelijke eieren van den grooten leguaan en de
bovenmatige hitte van het gesteente, die het lang achtereen op een
zelfde plek staan blijven niet toelaat, maakten het verblijf op deze
machtige rotsversperring in de brandende zon hoogst afmattend, en
de ijver, die mij gedurende het eerste gesteente-onderzoek, al springende,
van steen op steen, ongemerkt op een ver vooruitspringend gedeelte
van den dam gebracht had, werd mij hier al spoedig duur betaald
gezet; want toen ik, verlangend naar mijn boot uitkeek, zag ik in de
verte mijne roeiers met het overige personnel ijverig in de weer, om
de vier vrachtbooten te ontladen, die te zwaar bleken, om zonder
gevaar voor den inhoud over de versperring te worden heen getrokken.
Niet den moed hebbende, om den moeielijken tocht over zooveel
hindernissen terug te ondernemen, schikte ik mij in het onvermijde-
lijke en begon ik het verzamelde gesteente-materiaal van de noodige
etiquetten te voorzien, toen plotseling mijn oog viel op eenige schit-
terend geteekende vischjes, enkelen met een gouden dwarsstreep
over den start die in het heldere water tusschen de steenblokken
nu eens pijlsnel heen en weer schoten, dan weer zich een oogenblik
onbeweeglijk hielden. Nauwelijks had ik eenige snippers in het water
geworpen, ten einde de aandacht van deze prachtige waterbewoners
te trekken of honderden nieuwsgierigen kwamen van alle kanten
wonder en tusschen de steenblokken te voorschijn.
Doch hoeveel moeite ik weder deed, eenige exemplaren voor
de verzameling machtig te worden, door het schepnetje, waarvan ik
mij, met het oog op de schaarsche kennis van de vischfauna der
Surinaamsche bovenrivieren had voorzien, na het voorzichtig wonder
water te hebben gebracht, met een snelle beweging omhoog te
brengen, telkens wist de vlugge zwemmer te ontkomen.
Meer dan twee uren hadden onze manschappen met de eerste
hindernis geworsteld een zelfs met gevaar voor zijn leven, wijl hij
van de been raakte en met den stroom een eind werd medegevoerd -
twee uren lang had ik met een ledige maag in de brandende zon
op het gloeiende gesteente doorgebracht, toen mijn boot mij kwam
afhalen en wij verder reisden, de vrachtbooten, die nog geladen
moesten worden, achterlatende.
Ook in den dam van Stone dansi vertoont het gesteente,
dat ten gevolge van het overheerschen van geelwitte veldspaat in
lichte kleuren optreedt, hier en daar een duidelijke neiging tot pa-
rallelstructuur, die door donker gekleurde, uit biotiet (magnesia-glimmer)
en magneetijzerkorrels samengestelde banden wordt teweeggebracht,
welke nu eens den dam loodrecht op zijne lengterichting doorsnijden,
dan wear kronkelingen en plooiingen vormt, die in hoofdzaak even-
wijdig aan deze richting loopen.
De standvastig zuidelijke richting, die de rotsversperringen in
dit riviergedeelte vertoonen, is dus geen toevallige, doch moet tot
drukwerkingen teruggebracht worden, die het gesteente een structuur
en een samenstelling schonken, waardoor het in een richting, lood-
recht op de drukrichting, in verschillende mate tegen de uitschurende
working van het water bestand werd (zie bijgaande figuur). De be-
paling van het gesteente van Stone dansi als een schiefer (Sillimanniet-
gneis) is, hoewel de schieferstruc-
S I1 / tuur op den rotsbodem dikwijls aan
/ / / duidelijkheid te wenschen overlaat,
// / met deze opvatting in overeen-
S/ stemming.
Na Stone dansi treedt het
gesteente ook wonder het leem
/van den steilen over te voorschijn,
// reusachtige blokken vormend, tus-
// / schen wier voegen en kloven
/ het zware tot den oeverrand reikend
gaeboomte zijn rijk vertakt wortel-
a. b. a. b. a. Z>
stelsel steun zoekt.
a weerstand biedende lagen.
b zachtere, door de river verbrijzelde gesteente.lagcn. Op een riviervak, vrij van stee-
nen, waarin het water in den drogen tijd zoo goed als niet stroomt,
volgt weer eene N.-Z. gerichte steenversperring, die het dal niet
geheel afsluit, doch hier en daar een open vaarwater biedt. In het
midden van den uit graniet gevormden 1) dam vertoont zich daardoor
een spaarzaam begroeid eiland, dat, toen VAN DRIMNlEI.EN, die de
river in 1897 een maand verder in den drogen tijd bevoer, met
den dam edn geheel uitmaakte en zich als een zandige hoogte
voordeed, rondom welke tal van granietblokken van gewelfden vorm
en parellelopipedische klieving verspreid lagen.
Daar ik ook van onze reis talrijke voorbeelden zou kunnen aan-
halen van de aanzienlijke veranderingen, die het landschap gedurende
den drogen tijd, vooral bij watervallen en stroomversnellingen onder-
gaat veranderingen, die zelfs z66 groot kunnen zijn, dat het op
de terugreis (dus na twee maanden) dikwijls moeilijk viel, een bizonder
treflend punt te herkennen zullen gedetailleerde beschrijvingen, die
toch slechts voor een bepaalden waterstand zouden golden, en die den
lezer noodeloos zouden vermoeien, gevoegelijk achterwege kunnen
blijven, en zal ik slechts dan in bizonderheden mogen treden, wanneer
de gesteldheid van het terrein aan vermeldingswaardige geologische
verschijnselen ten grondslag light.
Na de vele moeielijkheden, waarmede wij reeds den eersten dag
in het schoone gebied der steenversperringen te kampen hadden
gekregen, en waardoor wij zelfs aan de waarschuwingen onzer maag
geen gehoor hadden kunnen even, was de blijdschap algemeen,
toen te twee uur de ruime kampplaats eindelijk in het gezicht
kwam, die onze voortrekkers aan de monding der Fallawatra voor
ons in gereedheid hadden gebracht.
1) Van dezen dam heeft Prof W. BERGT, te Dresden, die eenige gesteenten van
VAN DRIMMELEN'S eerste reis onderzocht, (Zur Geologie des Coppename- und Nickerietales
in Surinam, Sammlungen des Geologischen Reichs-Museums in Leiden, Ser. II, Bd. II,
Heft 2, 1902) een gesteente-monster ontvangen en dit als graniet (Aplit) bepaald (blz. 145)
waarin het microscoop drukverschijnsels aan bet licht bracht.
HOOFDSTUK IX
VERBLIJF IN HET HOOFDKAMP AAN DEN MOND
DER FALLAWATRA
Vreemd mag het schijnen, dat VOLTZ, die de Fallawatra in 1855
opvoer, haar voor de Nickerie hield en de Nickerie de Masonia
noemde.
Een enkele blik op de terreingesteldheid is echter voldoende,
om de oorzaak van deze foutieve voorstelling te ontdekken.
De rechteroever van de Fallawatra toch wordt aan hare 25 M.
breede monding door een large zandstrook gevormd, begroeid met de ge-
wone vegetatie der large oevers in dit stroomgedeelte, en dat gaande-
weg tegen het hoogere terrein, waartegen deze gronden aanleunen,
tot afzetting gekomen is.
Viel dus in vroeger jaren de Fal- N. .
lawatra met een breederen mond in de
Nickerie, aan den anderen kant moet / /
de hoofdstroom ook volgens een /
onzer roeiers, die dit punt 10 jaren ge- '
leden zag hier ter plaatse eertijds /
smaller geweest zijn, sedert deze steeds /
voortging zijne bedding in de machtige /
leemafzettingen zijdelings uit te breiden. I
Verrukkelijk school lag het kamp I
op de vooruitspringende leemtong, I
die de Nickerie en haar zijtak scheidt,
daarbij frisch en gezond, daar het ook
aan de voorzijde goed opengekapte, uit-
gestrekte terrein voor de in den drogen
tijd bestendig uit het N. O. waaiende tegenwoordig
> tvoormalig verloop der oevers.
winden ruimschoots toegankelijk was. voormaig
Ook de beide ruime, stevig gebouwde hutten, door een, van
palmbladen gevlochten, voor regen volkomen ondoordringbaar dak
overdekt en die aan ons en aan een deel van het personnel voor
Negatief I1[. VAN CAPJ':LLE.
Gezicht in de monding der Fallawatra.
verscheidene dagen een aangename verblijfplaats zouden verschaffen,
zijn aan het behoud eener goede gezondheid niet weinig bevorderlijk
geweest, en met het oog op het toegankelijk make der Surinaamsche
binnenlanden door een tramaanleg kan het nuttig zijn, deze overtuiging,
die de lezer aan het einde van dit reisverhaal zeker met mij zal
deelen, nu reeds uit te spreken.
Doch ook nog in een ander opzicht lag deze kampplaats buiten-
gewoon gunstig. Niet ver van de monding ligt n.l. in de Fallawatra
een steenen dam, die den stroom geheel afsluit en waarover het water
zich bruischend een halve meter omlaag stortte. (Zie bijgaande plaat)
Zijn zulke dammen de uitgezochte plaatsen om na een ver-
moeienden dagtaak een bad te nemen daar men er in de ondiepe
plaatsen, met helder water, voor de zoo gevreesde sidderalen en voor
pirens (Serrasalmo piraya Cuv, Serrasalmo nigerSchomb.)
gevaarlijke roofvisschen van de grootte van een karper, die wonder
water lichaamsdeelen afbijten, gewaarschuwd wordt vooral in het
schuimende water van een val krijgt het lichaam weder de veerkracht
terug en wordt de huid weder tot die krachtige working gebracht,
die zeker mede tot de belangrijkste factoren behoort, om in hot
oerwoud gezond te blijven.
Dadelijk na aankomst werden twee der vrachtbooten ontladen,
en de goederen, noodig voor het later onderzoek van het trace,
in het magazijn, een vooraf daarvoor gereed gemaakte hut. opge-
stapeld.
Terwijl onze kok het middagmaal in gereedheid bracht, onder-
namen wij door het grootsche woud een wandeling naar den val.
Het meest opvallend waren hier de talrijke dwergpalmen, die op deze
plaats het voornaamste onderhout vormden, en die evenals andere
dwergpalmsoorten, die wij ontmoetten, steenachtigen bodem verraden.
In tallooze exemplaren stond deze dwergpalm (Taspalm, Geonoma
voga L) de eenige rotan in de kolonie, en wegens den rechten,
op regelmatige afstanden van 4 c.M. in leden verdeelden dunnen
stam, uitnemend geschikt voor wandelstokken (,,tastiki") hier bijeen
en het was een lust, wonder het reusachtige gewelf der woudreuzen
over het niet veel meer dan I M. boven den bodem uitgespreide
bladerdak heen te zien, dat weer een rijke, nog kleinere flora tot
bedekking diende.
Is ook om de groote duurzaamheid zijner bladeren, die voor
dakbedekking gezocht zijn, deze palmsoort van belang, ook een
II September.
botanische bizonderheid, die ik bij enkele exemplaren waarnam, mag
hier wel vermeld worden.
De zaden n.l. schijnen, voordat de vrucht afvalt, te kunnen ont-
kiemen, om dan een stengel en een bundel wortels te vormen, zoo-
lang teerende op de sappen van de moederplant, tot de wortels den
ground bereikt hebben.
Een dag rust was waarlijk geen overbodige weelde, vooral niet
voor de roeiers, die een zware taak achter zich hadden. Hoe ver-
leidelijk het echter ook voor mij was, het voorbeeld van een aantal
der manschappen te volgen, die bijna den ganschen dag, nu eens
slapende, dan weder wonder het genot van een pijp in de hangmat
doorbrachten, noodzakelijke werkzaamheden, die reeds te lang waren
uitgesteld, verboden mij aan de neiging tot luieren in dit paradijs toe te
geven. Zij betroffen n.l. het in orde brengen der zoologische verzameling,
een zeer tijdroovende arbeid, die bovendien groote nauwgezetheid
vorderde.
Zooals reeds in de inleiding vermeld, had ik, om aan het gemis
van een dierkundige bij de Expeditie eenigszins te gemoet te komen,
op mij genomen, met behulp van het personnel zooveel mogelijk te
verzamelen. Het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden
had mij daartoe van het noodige material voorzien, een aantal in-
instructiin medegegeven, die mij van nut zouden kunnen zijn en mij
voorts eenige wenschen kenbaar gemaakt.
Reeds gedurende de eerste dagen van de reis most ik echter
ervaren, dat ook in dit opzicht den reiziger in de Surinaamsche binnen-
landen teleurstelling wacht, in de eerste plaats wat betreft de groote
schaarschte van dieren, die hij op zijn weg ontmoet een schaarschte,
die hem te midden van het oorverdoovende boschconcert, dat na
zonsondergang een aanvang neemt en wonder het gefluit, gebrom en
gegons, dat ook overdag soms van alle kanten door het bosch weer-
klinkt, niet weinig verwondert en in de tweede plaats wat betreft
de groote voorzorgen, die de conserveering zijner verzameling in het
tropisch vochtige klimaat vereischt.
Door den raad op te volgen van Jhr. J. R. H. NEERVOORT V. D. POLL,
om de insecten niet in spirits doch droog te bewaren, had ik het mij
niet gemakkelijker gemaakt; want een tijdroovend werk was het,
de insecten, die in de groote, met spirits gevulde stopflesch, welke
ik in de boot steeds naast mij had staan en ook des avonds in de
kampen steeds bij de hand had, den dood hadden gevonden, overdag
volledig te drogen en des avonds een voor een voorzichtig zoodat
de brooze sprieten en pooten niet konden afbreken in closetpapier
te wikkelen en in, met een weinig naphtaline-poeder gevulde blikken
dozen in te soldeeren. Met dezen arbeid hield ik mij den eersten
rustdag in het kamp aan de Fallawatra bezig.
Ook voor den botanicus mocht deze dag niet in ledigheid worden
doorgebracht, daar hij het op het eerste gedeelte der reis bijeen-
gebrachte herbarium-materiaal in het hoofdkamp zou moeten achter-
laten en voor verzending naar Nederland in gereedheid had te brengen.
De conservatie-methode, die hij, na haar vooraf te Leiden
zorgvuldig te hebben beproefd, daarbij volgde, vereenvoudigde zijn
arbeid niet weinig; want in plaats van het tijdroovende drogen, dat
in het oerwoud, waarin zelfs gedurende den drogen tijd een hooge
graad van vochtigheid heerscht, kunstmatig geschieden moet, en de
planten dikwijls total onkenbaar maakt werd het paper, waar-
tusschen de exemplaren zorgvuldig werden uitgespreid, met een
weinig spirits gedrenkt, en zoolang in de daarvoor bestemde blikken
trommels opgestapeld, tot deze geheel gevuld waren en dicht ge-
soldeerd konden worden.
Niettegenstaande de velerlei werkzaamheden, die op den eersten
dag in ons hoofdkamp aan de Fallawatra te verrichten waren, kon ik
na mijn bezoek aan den eersten val in deze river aan het verlangen
geen weerstand bieden, om nogmaals een verkenningstocht daarheen
te maken en te trachten hier voor de eerste maal in het gebied der
rotsen eenige meerdere gegevens aangaande de bodemgesteldheid
te verzamelen. Ware er niet, met het oog op de gegronde vrees
voor geheel onbevaarbaar worden, door onze voortrekkers,
die zich reeds diep in het woud bevonden, een pad gekapt langs
dezen zijtak naar het tweede kamp aan de Fallawatra, van waar in
de richting der Coppename met het hoofdtrace een aanvang was
gemaakt, ik zou van deze eerste poging om in het dichte oerwoud
naar het oorspronkelijke gesteente een onderzoek in te stellen en
den gang zijner verweering na te gaan, hebben afgezien.
Met den assistant GANTZERT en mijn zoon trok ik des morgens
om 10 uur uit het hel verlichte kamp het dichte bosch in, ten einde
de bruikbaarheid van ons explosiemiddel ook voor bodemonderzoek
te beproeven. De bodem, die hier reeds eenigszins heuvelachtig is,
had een geheel ander karakter aangenomen. De vette kleibodem,
gedurende de eerste dagen der reis, gevolgd door den uit grovere
bestanddeelen opgebouwden gelen of grijsgelen leemgrond, die
den bodem onzer laatste kampen vormde, was nu vervangen door
een steen-roodgekleurden poedervormigen bodem, waarover tal van
kleine grillig gevormde roode steentjes verspreid lagen, die inwendig
deels uit een roode, dichte en door wrijven een rood poeder gevende
zelfstandigheid, deels uit een zwarte, soms slakachtige en aan ijzer
rijke massa bleken gevormd te zijn.
Bevonden wij ons dus blijkbaar niet meer op door de river
aangeslibd, dus uit verplaatste verweeringsproducten opgebouwd terrein,
doch op den oorspronkelijken verweeringsbodem van het onderliggende
gesteente -- dat, evenals in zoovele landstreken, waar hooge temperatuur,
buitengewone vochtigheid en weelderige plantengroei samenwerken,
tot het ontstaan van het karakteristieke verweeringsproduct aanleiding
geeft dat men a t e r i e t noemt, zoo was hier de gelegenheid geboden,
om het onderliggende, onverweerde gesteente bloot te leggen en mij
voor de verzameling material te verschaffen, die eene studied van den
gang der verweering zou mogelijk maken.
Toen de bus met het explosiemiddel eindelijk gereed en in het
gegraven gat geplaatst was en de lange lont was aangestoken, pos-
teerden wij ons ieder zoo ver mogelijk achter een der talrijke woud-
reuzen, wier kaarsrechte stammen op ontzagwekkende hoogte het
majestueuze bladerdak droegen.
Een doffe slag, gevolgd door een, eenige seconden aanhoudend
sissend geluid, dat de uiteengeslagen fijne gronddeeltjes tegen het
hooge gebladerte te voorschijn riepen en wij kwamen ijlings uit
onze schuilplaatsen, verlangend om de verwoesting in oogenschouw
te nemen. Doch hoe groot was de teleurstelling, toen wij aan de
oppervlakte zoo goed als geene verandering konden bespeuren en
wij eerst door diep uitgraven eenige brokstukken van het onder-
liggende gesteente machtig konden worden, die wel is waar eene
bepaling als tot lateriet verweerden schiefer toelieten, doch reeds
te veel wonder de atmospherische invloeden geleden hadden, om de
eigenschappen van het gesteente door microscopisch onderzoek te
leeren kennen.
Het zou mij echter spoedig blijken, dat men in de oerwouden
van Suriname niet tot explosiemiddelen zijn toevlucht behoeft te
nemen, om voor onderzoek geschikt gesteentemateriaal te bekomen;
want toen wij, steeds stijgende ter plaatse waren genaderd, waar de
eerste steenen dam, welke in den drogen tijd tot een kleinen waterval
wordt, de Fallawatra doorsnijdt, zagen wij op een in het verlengde van
dezen dam door het bosch heenloopende, rugvormige bodemver-
heffing hier en daar het frissche gesteente uit den omringenden
verweeringsbodem te voorschijn komen.
Het schijnen dus, in de door bergdruk te voorschijn geroepen
terreinplooiingen, de kammen der wonder hoog oerwoud verscholen
rugjes te zijn, waar het onverweerde gesteente aan den dag komt -
een zeker niet moeielijk te verklaren verschijnsel als men bedenkt,
dat de verweeringsproducten van de hoogere plaatsen worden weg-
gespoeld en in de laagten blijven liggen. (Zie de figuur)
Ik wensch op dit voorkomen van onverweerde gesteenten in de
oerwouden van Suriname, die ik dieper het land in zelfs in een
buitengewone ontwikkeling zou aantreffen, hier reeds de aandacht te
vestigen, omdat telkens beweerd wordt, dat wegens de ontzaglijke
verweering in de oerwouden van Suriname er slechts zelden gesteenten
kunnen verzameld worden, die eene bepaling mogelijk maken.
HOOFDSTUK X
DE MOEIELIJKE VERDERVAART NAAR HET
ONBEKENDE GEBIED
12 September Het was reeds vroeg in den morgen een buitengewone bedrijvig-
heid, want het gold een goede verdeeling van den leeftocht in tweein,
n.l. 6en deel voor de reis naar de Boven-Nickerie en een ander deel,
dat in het kamp zou achterblijven voor het onderzoek van het trac6:
Fallawatra-Coppename, terwijl nog een kleine voorraad afgezonderd
most worden voor het personnel, dat de beide ledige vrachtbooten
stadswaarts zou brengen, en voor de beide bewakers van het magazijn,
die wij met het oog op mogelijke diefstallen door voorbijtrekkende
balata-inzamelaars in het hoofdkamp zouden achterlaten.
Om half acht was alles gereed en namen wij weder onze zit-
plaatsen in de booten in, na aan de stadwaarts trekkenden de noodige
instruction en onze brieven te hebben medegegeven.
Toen onze kleine vloot van wal stak en in den schaduw van het
hooge geboomte zachtkens langs het majestueuze gordijn van groen
heengleed, dat bij de toenemende versmalling van het stroombed
ons meer en meer insloot, werd het mij weder voor een oogenblik
angstig te moede bij de gedachte aan het steeds toenemende gevaar
van in die eindelooze, met poelen en moerassen bezaaide wildernis
ziek te zullen worden, en aan de steeds geringer wordende kansen,
om bij ernstige gevallen tijdig de stad te kunnen bereiken.
Ik heb het voor mij een geluk geacht, dat de voortdurende
oplettendheid, die van mij geiischt werd, mij zelden voor zulke ter
nederdrukkende gedachten den tijd liet, want na de ondervinding,
gedurende de reis met een z66 aanzienlijk personnel opgedaan, waag
ik de meening uit te spreken, dat voortdurende arbeid, die onaf-
gebroken de belangstelling gaande houdt, mede wonder de factoren
mag gerekend worden, welke den reiziger in de binnenlanden van
Guyana voor de daar heerschende gevaarlijke invloeden minder
vatbaar maakt.
Nauwelijks zijn wij van wal gestoken of het gesteente, dat v66r
de Koffiekreek op een drietal plaatsen boven den waterspiegel te
voorschijn treedt, vraagt weder mijne aandacht, vooral om de regel-
maat, die in de rangschikking der steengevaarten is waar te nemen,
en die zich hier nergens blijkt te storen aan de grillige krommingen,
welke de river beschrijft; want tot aan den Baas Barival blijven de
graniet- en schieferblokken in de river, die bij de
doorvaart van onze roeiers zelden nog meer dan een
weinig oplettendheid vorderden, hunne Noord-Zuidelijke
richting stipt behouden. (Zie nevensstaande figuur.)
Waar de rotsblokken halverwege den stroom ver-
sperren en wonder de leembedekking van den over
te voorschijn treden, even zij met het groen der uit
het zand tusschen de steenen opschietende struik-
gewassen, waartusschen hier en daar een slanke bosch-
papaja met hare sierlijke handvormig gespleten bladeren
omhoog rijst, een landschapsbeeld te aanschouwen, dat
niet zelden nog door een van den over er op neer-
gevallen en soms nog in vollen bladerdos prijkenden
woudreus volmaakt werd en dat, hoezeer ook onder-
scheiden van de trotsche benedenrivier, er toch zeker
in schoonheid en in vormenrijkdom niet voor behoeft wonder te doen.
Vooral verderop, waar ellipsvormige zand- of grindophoopingen
meer en meer boven den waterspiegel beginnen te verrijzen, kleine
met laag struikgewas bedekte eilandjes vormende, die, aan de tegen
den stroom beveiligde benedenzijde, omzoomd worden met een
krans van statige Mokko-mokkoplanten, en waar uitgestrekte, soms
verblindend witte zandplaten v66r de dichtbegroeide oevers beginnen
op te treden, waarover zich sierlijke snipjes vlug heen en weer
bewegen, of waarop enorme scharen zwavelgele vlinders (Callidryas sp.)
met toegeklapte vleugels zich onbewegelijk houden, blijkbaar met
welbehagen het vocht uit het zand opzuigend daar spreidt de
natuur zich op een wijze ten toon, die alle beschrijving te boven gaat.
Steeds hooger rijzen de steile leemwanden aan de concave oevers
omhoog, steeds hooger verheffen zich aan de convexe oevers de
zandophoopingen, overeenkomstig de toenemende hoeveelheid ver-
weerings-producten, die de river in dit aan bruischende vallen en
stroomversnellingen steeds rijker wordend gebied met zich voert.
Het aanzienlijke kwartsgehalte van het gesteente in dit
stroomgedeelte verklaart de groote rol, die deze zandafzettingen hier
spelen en die zelfs op het karakter van het landschap zijn eigen-
aardigen stempel drukt. Aan den linkeroever, beneden de Luiaard-
kreek toch, reiken deze zandophoopingen hier door VAN DRIM-
MELEN in 1897 niet oneigenaardig Bigi Santi (= groot zand) ge-
doopt volgens een nauwkeurige hoogtebepaling door mijn zoon
met den hoogtemeter van Goldschmidt verricht, zelfs tot een hoogte
van 7.70 M. boven den waterspiegel van den drogen tijd, en nemen
zij wegens de lage struikgewassen en de harde grassen, waarmede
zij spaarzaam bedekt zijn, het karakter van een savanne aan.
Toen wij te 12 uur op dezen hoogen zandoever een oogenblik
kampeerden, was het een genot den arbeid van honderden groote
gele graafwespen gade te slaan, die tallooze 5 c.M. hooge heuveltjes
achter zich opwierpen en het opvliegen en neerstrijken der vlinder-
scharen te volgen, die in een oogwenk de verblindend witte opper-
vlakte met een zwavelgeel kleed overdekten.
Voor den geoloog zijn het vooral de verweeringsproducten, die
hier tot afzetting komen en de regelmatige vormen, die het gesteente
wonder den invloed der verweering en afslijping begint aan te nemen,
welke zijn aandacht trekken. Hij ziet hier de vrij sterke stroom
behalve de onaantastbare kwartskorrels en talrijke moeilijk verweer-
bare, zilverwitte glimmerblaadjes, ook een zwart, uiterst fijn poeder-
vormig material meevoeren en in dunne scherpbegrensde laagjes
tusschen het zand nearleggen; hij verdiept zich reeds in gissingen
omtrent den oorsprong van dit, in de kolonie wonder den naam van
kruitzand algemeen bekend material, en verzamelt een hoeveelheid
er van, ten einde het bewijs te kunnen leveren, dat dit kruitzand de
fijn verdeelde zwarte, uit ijzer- en mangaanoxyd samengestelde ver-
weeringskorst is, die vele gesteenten in de binnenlanden van Suriname
bedekken en die boven Bigi Santi meer en meer haar eigenaardig,
aan gepotlood ijzer herinnerend voorkomen begint aan te nemen;
hij bewondert eindelijk de regelmatig eivormige gedaante, die de
reusachtige granietblokken 1) wonder den invloed der verweering en der
afslijping door het gesteentegruis hebben aangenomen en die als
eerbiedwekkende gedenkzuilen nu eens uit den waterspiegel, dan
weer uit het witte zand omhoog rijzen. (Zie nevenstaande plaat.)
Doch ook nog andere voortbrengselen van de uitslijpende working
1) Het gesteente werd door BERGT bepaald als een porfierische biotietgraniet, die
schoone drukverschijnsels vertoont. (1. c. blz. 140).
X' ll|-, Ir II. V .A CAPI'ELI.E JR.
Blokvormig verweerde graniet bij Bigi Santi.
I
van het water had de droge tijd in dit riviergedeelte v66r Bigi Santi
met toenemend verval en steeds hooger wordende oevers aan het
licht gebracht.
Het water, dat in den regentijd zoodanig opzwelt, dat het zij-
delings een uitweg zoekend, hier en daar in het leem een small, aan
het hoofddal evenwijdig loopende stroomgeul uitschuurt, elders door
zijn zandig aanspoelingsterrein heenbreekt nu in den drogen tijd
een met Mokko-mokko verstopt moeras vormend holt dan door
middel van het medegevoerde gesteentepuin gaandeweg diepe draai-
kolkgaten in het gesteente uit, die wij in steeds grooter getale over
de rotsoppervlakte verspreid vonden, naarmate wij ons naar het zuiden
begaven.
Om I uur zetten wij de reis weder voort, in het vooruitzicht
van eenige moeielijke uren over de toenemende steenversperringen.
Van rusting doorroeien was nu geen sprake meer, want, nauwelijks
op weg, bereikten wij op korten afstand boven Bigi Santi een slechts
6 d.M. hoogen granietdam in de river, die den stroom in zijn voile
breedte van N. naar Z. doorsnijdt, en v66r welke het water in z66
heftige beweging was, dat onze boot een eind werd achteruit ge-
slingerd en twee roeiriemen wonder de forsche slagen der opgewonden
manschappen midden doorbraken.
Door dezen tegenstand nog meer geprikkeld, ontdoen zij zich
in een oogwenk van de kleeren, springen zij over boord in het
schuimende water, waarin zij zich nauwelijks staande kunnen houden,
klauteren zij met het inmiddels gegrepen touw op de steenen
(zie de plaat op blz. 59) en brengen ons behouden in het kalme
water boven den dam, vanwaar wij met angst het worstelen onzer
beide vrachtbooten gadesloegen.
Groote oplettendheid wordt van onzen voorop, met de beenen
overboord zittenden stuurman vereischt, want de talrijke verraderlijke
steenen wonder water moeten zorgvuldig vermeden worden en weet
hij met zijn scherpe blik reeds op grooten afstand door de be-
wegingen van het water aan te wijzen.
Hoewel sedert het binnentreden van het gebied der rotsen de
bodemgesteldheid alle aandacht vorderde, toch was het niet mogelijk
de oogen te sluiten voor de belangwekkende verschijningen uit de
dieren- en plantenwereld, die iedere nieuwe dag ons bracht.
Wordt de reiziger door deze eindelooze wouden in den aanvang
ten opzichte van de zoo hoog geroemde pracht der insecten- en
vogelenwereld niet weinig teleurgesteld, meer en meer wordt hij
gewaar, hoeveel schoons te midden van het dichte gebladerte en
wonder het hemelhoog bladerdak verborgen is.
Heden was het een witgele reiger, met het heerlijkste blauw
om de oogen en met een in drie lange lichtgele veeren ein-
digenden kop, die van een over het water hangenden tak werd ge-
schoten of eindelijk een groote vlinder, (Morpho Achilles L.1)
die, met langzame vleugelslagen op de open plekken aan den over
zich bewegend, telkens het donkere blauw harer breede vleugelbanden
liet bewonderen.
Een blik op een rivierbocht is vooral in het hooge land onbe-
schrijfelijk school, want achter den concaven over verheft zich het
woud op het naar binnen steeds oploopend terrein doorgaans tot
een enorme hoogte, waarboven nu eens de gele reuzenbouquet van
een groenhartboom, dan weer de, door een kaarsrechten stam ge-
dragen donkergroene, kogelronde kroon van een barklak uitsteekt.
Niet ver van de Anthoniuskreek, door VAN DRIMMELEN op zijn
tocht in 1897 zoo genoemd naar onzen kok, die hem toen ook ver-
gezelde, vonden wij aan den hoogen rechteroever een terrein met
weinig onderhout, geschikt om ons kampement op te slaan.
Na den buitengewoon vermoeienden dag zochten wij vroeg onze
hangmatten op. Doch nauwelijks hadden wij onze leden daarin uit-
gestrekt en ons in onze wollen dekens tegen de steeds koeler wordende
nachten gewikkeld of wij werden door een donderend en knetterend
geraas uit den dommel opgeschrikt. Het was alsof een gansch
regiment soldaten eenige salvo's uit hunne geweren afvuurde, gevolgd
door een oorverdoovend gesis, als viel een enorme plas water uit
den hemel never. De plotselinge stilte, die daarna intrad, verhoogde
den machtigen indruk nog meer, want met angst dacht ik aan de
mogelijkheid, dat zich ook in de onmiddellijke nabijheid van ons
kamp een oude wrakke woudreus kon bevinden, op het punt van
te bezwijken wonder den last der tallooze nederhangende lianen.
De beperkte tijd, die mij voor den tocht was toegestaan, deed
mij van het voornemen afzien, een bezoek te brengen aan den, een
weinig landwaarts zich verheffenden heuvel, beneden de monding der
Anthoniuskreek, waar VAN DRIMMELEN in 1897 een sterk gelateritizeerd
1) Deze soort komt algemeen in deze streken voor, terwijl men de M. men e la u s L.
met glanzend-lazuurblauwe vleugels slechts enkele malen ziet.
13 September.
basisch doorbraakgesteente verzamelde, dat hier blijkbaar een
gang in schiefer of graniet vormt, en dat ik indertijd voor een diabaas
aanzag1). Wij reisden dus weer in de vroegte verder, ten einde
zoo spoedig mogelijk den Blanche Marieval, het eindpunt van VAN
DRIMMELEN'S reis te kunnen bereiken. Van snelle vorderingen kon
echter geen sprake zijn, want, als het gesteente aan de doorvaart
geen hindernis bood, most toch elk oogenblik gestopt worden, om
waarnemingen te doen en stukken voor de verzameling te slaan,
hetgeen onze negers mij niet weigerden, zooals boschnegers plegen
te doen, die op wetenschappelijke reizen in de kolonie ongeschikt zijn 2).
Op den granietdam v66r de Antoniuskreek ontdekte ik voor
het eerst de nog voortdurende vorming van ijzerhoudenden zandsteen
in de river, door aaneenbakking der uit het kwartsrijke gesteente
door verweering vrijgekomen kwartskorrels met een ijzerhoudend
bindmiddel. Als dikke gekronkelde, worstvormige lichamen, die met
een flinken slag met den hamer gemakkelijk van de onderlaag los-
lieten, vond ik dezen zandsteen, met een zwarte verweeringslaag bedekt
en nu en dan in een fijn conglomeraat overgaande, in de inhammen
en diepten tusschen de afgeronde granietblokken afgezet.
Ook in de bedding der river begint het material grover te
worden en vertoonen zich kort v66r genoemde kreek grindbanken,
waaronder reeds 2 c.M. groote kwartsbrokjes beginnen op te treden,
vergezeld van zwarte ijzersteentjes verschijningen, welkein
verband met het in de nabijheid ontwikkelde hoorn-
blende- en augietrijke doorbraak-gesteente de aan-
dacht waard zijn. Door den chaos van steenblokken, waarmede
de river vooral tusschen de Franskreek en den Baas Barival bezaaid
is, wordt de vaststelling van eene bepaalde richting van het gesteente
moeielijker. Voor het eerst verschijnt hier een met laag boomgewas
begroeid granieteiland, dat zich nu meer dan 3 M. boven den water-
spiegel verhief, doch in den regentijd gedeeltelijk moet onderloopen,
getuige de prachtige draaikolkgaten, waarmede het gesteente over-
dekt was.
Doch nog een ander verschijnsel toonde ons den steeds grooter
1) BERGT bepaalde het later (1. c.) als een hyperstheengabbro.
2) De ervaringen van MARTIN (1. c.) en L. A. BAKHUIS (Verslag der Coppename-
expeditie, Tijdschr. v. h. Kon. Ned. Aard. Gen. 1902, blz. 695) hebben dit genoegzaam
bewezen.
wordenden invloed van het gesteente op den loop der river. Kort
v66r genoemden val immers vormt de river, die in dit gedeelte
vrijwel een breedte houdt van 40 a 50 M,. een fraaie komvormige
verwijding, welke pleegt te ontstaan, wanneer de river in haar loop
een vooruitspringenden rots ontmoet, waardoor het water een draaiende
beweging aanneemt, en door middel van het medegevoerde ge-
steentepuin gaandeweg een bekken tegen den over uitholt.
Een overheerlijk stukje natuur even zulke bekkenvormige ver-
wijdingen te genieten, omgeven als zij zijn door hoog woud, waar
men van uit de boot tegen opziet.
Wij waren hier als in een paradijs: de schier cirkelronde bosch-
rand met zijne talrijke nuancen van groen, weerkaatsend in het spiegel-
gladde wateroppervlak, waaruit nu en dan een visch omhoogsprong,
eenige groote blauwe vlinders, die nu en dan met langzamen vleugelslag
uit het geboomte te voorschijn kwamen, zich
vermijdende in het felle zonlicht, en niet te
vergeten de schitterende kolibrietjes, die ik
hier voor het eerst bij hunne sierlijke be-
wegingen kon bewonderen dit stukje
natuur, badende in de tropische morgenzon,
bij een ademlooze stilte, zou zelfs de meest
prozaische sterveling in verrukking hebben
gebracht.
Aan edelgesteenten gelijk, schitterde nu
eens het smaragdgroen, dan weer het amethystpaars dezer vlugge
vogeltjes bij hunne rustelooze bewegingen boven het water; of stonden
zij met hunne dunne pootjes recht naar beneden als insecten een
oogenblik still, om plotseling naar een andere plek weg te schieten,
waar zij hetzelfde spel herhaalden.
Zoo eentonig de benedenrivier voor den eenvoudigen natuur-
bewonderaar is, zoo rijk aan afwisseling is het landschap op de
bovenrivier; want nauwelijks zijn wij uit de komvormige verwijding
weder een plotseling zich versmallend riviervak binnengetreden, of
het gesteente begint zich weder in de bedding te vertoonen, die
met steeds grooter en talrijker rotsblokken bezaaid, ten slotte door
een reusachtige rotsversperring wordt ingenomen, welke, evenals bij
Stone Dansi eene aanzienlijke rivierverbreeding dwars doorsnijdt.
De Baas Barival, zooals VAN DRIMMELEN dezen merkwaardigen val
(zie de platen op blz. 59 en 77) genoemd heeft, lag nu bijna geheel
droog en liet slechts op enkele plaatsen een doortocht aan het
bruischende water. De tijd, die het overhalen der booten weder
vorderde bijna twee uur was mij echter, hoe sterk de zon hier
ook boven mijn hoofd brandde en hoe groote hitter het gesteente
en de helwitte zandplaten ook uitstraalden, voor waarnemingen aan-
gaande de bodemgesteldheid niet onwelkom.
Negatief C. van Drilnm len.
Overtrekken van den Baas-Barival.
De nu tot bijna 5 M. boven den waterspiegel oploopende
steenrug, soms regelmatig afgerond door de schurende working van
het water, was tengevolge der buitengewoon fraaie, blokvormige ver-
weering met talrijke diepe kloven en spleten doorsneden, nu eens
aan breede wateraderen den doortocht verleenend, dan weer op-
gevuld met zand of grover verweeringsmateriaal.
`i
Onder dit laatste, waaronder stukken van 5 c.M. niet zeldzaam
waren, begint kwarts reeds op den voorgrond te treden, hier
door een blauwgrijze varieteit vertegenwoordigd, die bij het onderzoek
van het gesteente in dunne aderen den grofkorreligen, glimmerarmen
graniet doorsneed.
Naast dezen veldspaatrijken graniet komt echter in dezen dam
ook een fijnkorrelige graniet, rijk aan glimmer,') voor, nevens een
gesteente dat, door de evenwijdige rangschikking der tallooze zwarte
glimmerplaatjes (biotiet) een schieferige structuur aanneemt, en dat
als een biotietgneiss bepaald werd.
In de groeven tusschen de blokken van de beide laatstge-
noemde steensoorten lag glimmerhoudend zand opgehoopt.
Een schaarsche vegetatie van struikgewas en laag geboomte
midden op den dam, waar het zand in groote massa's verspreid lag,
volmaakte dit school geheel, zoozeer afwijkend van hetgeen wij
zooeven in de komvormige rivierverwijding te genieten hadden ge-
kregen.
Het liep reeds tegen half twaalf, toen alle booten boven den
val waren gebracht en wij verder konden reizen.
Van het gesteente, dat mij hier geruimen tijd had bezig gehouden,
dwaalden mijne blikken weder langs den majestueuzen boschrand,
ten einde mogelijke veranderingen in de vegetatie te kunnen ont-
dekken, die aan de langzame wijzigingen in de bodemgesteldheid,
vooral aan het toenemende kwartsgehalte in het oeverterrein, ten
grondslag zouden kunnen liggen.
Zeker kon het niet aan toeval geweten worden. dat de bosch-
papaja hier niet meer uitsluitend als het karakteristieke boomgewas
der lage convexe oevers optreedt, doch ook uit den dichten bosch-
rand der hoogere oevers nu en dan te voorschijn treedt. Te oor-
deelen naar de hoogte, waarop het kenschetsend gebladerte tusschen
de eindelooze verscheidenheid van loof zich vertoonde, moet de
dunne stam hier een ongewone hoogte bereiken, een verschijnsel,
dat zeker minder aan voor dezen boom gunstiger omstandigheden,
dan wel aan de noodzakelijke levensvoorwaarde moet geweten worden,
die wij dit gewas aan het directed zonlicht hebben zien stellen.
Tot eene enorme hoogte rijst de dunne stam uit den steeds
zandrijker wordenden leembodem van de hooge oevers omhoog,
1) Zie BERGT 1. c. blz. 142.
strevend naar het licht, dat te midden der hooge, dichte oevervegetatie
voor dezen boom slechts aan den uitersten boschrand te bereiken is.
Onder de boomflora begint de boschtamarinde (een Mimo sa-
soort) met zijn fijn-gevind gebladerte meer en meer te overheerschen,
die met eenige exemplaren van den Wallaba of het bijlhout (Ep e r u a
falcata Aubl.) en met den Maniboom (Moronobea coccinea
Aubl.) ons weder aan de enorme houtrijkdommen herinneren, welke
deze nu nog ontoegankelijke oorden verborgen houden.
Is op de large plaatsen langs de river de Pinapalm nog eene
geregelde verschijning, wiens majestueuze bladveeren soms hoog
boven het andere groen heen en wear wuiven en wordt langs den
over de Kiskissimakka ofApendoorn (Bactris P lumeriana Mart)
steeds algemeener, wiens blauwe, op driven gelijkende vruchttrossen
ons herhaaldelijk doen watertanden, op het hoogere terrein, waar
het vaste gesteente meer en meer uit de verweeringsgronden te
voorschijn gaat treden, beginnen nu talrijke stekelige dwergpalmen,
eveneens tot het geslacht Bactris behoorend, het voornaamste
onderhout te vormen,
De lianen, die als touwwerk van een enorme hoogte langs het
geboomte soms tot in het water neerhangen, beginnen merkbaar
toe te nemen, en hier tot het karakter van het landschap belangrijk
bij te dragen, terwijl de hooge Pinastammen soms door slingerplanten
zoodanig ingesloten zijn, dat alleen de kroon uit de reusachtige
pyramid van groen te voorschijn treedt.
Voor het eerst hebben wij gelegenheid op de taken van een
woudreus aan den over de vlugge bewegingen van een troep Ca-
pucynerapen (Ce bus a p ella L.). in de kolonie k es i-k esi genoemd,
te volgen, die hier in de, een weinig wrang smakende vruchten der
talrijke Kiskissimakka's overvloedig voedsel vinden.
Opmerking verdient het hier, dat van de Zwampkreek tot nabij
de Mimiekreek, waar wij het kamp opsloegen, het gesteente in de
river nergens meer de N.- en Z.-waartsche richting volgde, doch
nagenoeg overall waar het genoegzaam in de river ontbloot was,
een N.O.-Z.W.-waartsche richting aanwees.
Ons kamp v66r de Mimiekreek was een van de aangenaamste
kampen van onzen tocht, want het lag op den 6 M. hoogen leemoever
boven een steenen dam, die den stroom halverwege afsloot,
waarop wij na den vermoeienden dagtaak een bad konden nemen
en des avonds van de heerlijke koelte op de river konden genieten.
Het bosch was hier zeer dicht en het kostte geruimen tijd eer
al het lage onderhout weggeruimd was en een open plaats was
gemaakt om onze hut te bouwen. Onder het kappen school wonder
het dichte plantenkleed een buidelrat, in de kolonie a warie genoemd,
te voorschijn, die door een flinken slag met het kapmes gedood werd
en mij weder met een nieuwe karakteristieke diergroep onzer kolonie
zou doen kennis maken.
Negatief H. van Cappelle Jr,
Kampeeren langs de Benedenrivier.
Het kleine dier, dat tot de soort Didelphis opossum bleek
te behooren, had een viertal jongen in den open buidel, die als
nauwelijks '1/ c.M. groote vleeschklompjes z66 vast aan de tepels
waren vastgezogen, dat zij eerst loslieten, toen deze tot lange draden
warren uitgerekt.
September.
Vroeg in den morgen, toen nog geen lichtstraal door het ge-
boomte van den over drong, werd ik weder uit mijn rust gestoord
door een troep brulapen, wien ik echter ditmaal dankbaar was voor
I ,
hunne aankondiging van den naderenden dag; want nauwelijks was
het na het afschuwelijk gerochel, waarmede het brulapenconcert pleegt
te eindigen, weder still geworden, of daar klonk een metaalgeluid
door het bosch, z66 rein en school, alsof een zware bel of klok
werd aangeslagen en lang natrilde. Mijn kok zeide mij, dat het
geluid door den schitterend gekleurden zonnevogel (Eur y p y ga
he lias Ill), een reigersoort, werd voortgebracht; volgens Schomburgk
is het echter de Chasmarhijnchus carunculatus Temm, die
met zulke reine klokkentonen den nieuwen dag begroet.
Negatief H. van Cappelle Jr.
Vaart tusschen de steeds toenemende steengevaarten.
Maripa-palmen treden langs de oevers nog veelvuldig op.
Onze bediende, de gedienstige Portugeesehe jongen, behoefde
hier voor ons morgentoilet de geemailleerde waschstellen niet gereed
te zetten, daar de steenen dam aan den voet van het kamp ons het
genot verschafte, hetzij van een verkwikkend bad, hetzij ingeval
van vrees voor de reeds genoemde gevaarlijke visschen van een
6
herhaalde overgieting des lichaams met het warme water, want door
de hooge temperatuur, die het water ook des nachts blijft behouden
(300 C.) en de vrij aanzienlijke afkoeling, die de lucht gedurende den
nacht ondergaat (van 310 C.-220 C.) geeft het water ons in den
vroegen morgen het gevoel van een warm bad.
Heden voeren wij het eigenlijke eilandengebied binnen, dat door
een opeenhooping van granietblokken in de river wordt ingeleid,
waardoor het water met een aanzienlijke versnelling in drie armen
zich een weg heen baant. Drie met zwaar hout begroeide eilanden
liggen hier in het aanzienlijk verbreede stroomgedeelte, dat VAN
DRIMMIELEN op zijn vorige reis de Drie Zusters heeft genoemd.
De groote weerstand, die het kwartsrijk en veel hoornblende
bevattende gesteente aan de verweering en afbrokkeling bood,
heeft het water ook hier genoodzaakt, de bedding zijdelings uit te
breiden.
Hoe dieper wij het bergland binnendringen, in des te grooter
pracht het hooge woud langs de oevers zich vertoont en des te
grooter rijkdom aan waardevolle houtsoorten onze verbaasde blikken
voorbijtrekt. De schoone gevleugelde stammen van het parelhout
(Aspidos per m a excelsa Benth.), zeer geschikt tot vervaardiging
van pagaaien of parels, hooge bruinhartboomen (Vou a capoua
americana Aubl.), die het schoonste meubelhout opleveren, grilling
vertakte Bolletrieboomen (M i m u s o ps Balata Gaertn.), de kaars-
rechte witte stammen van het Konthout (M i n q uarti a u i a n e n s i s
Aubl.), een uitstekend en duurzaam hout, de donkergroene kronen
van den Manbarklak, beide voor waterwerken van groote waarde,
en niet te vergeten de steeds toenemende Groenhart- en Purper-
hartboomen, wier door de zon beschenen kanariegele en lichtpurpere
bouquetten ons elk oogenblik bij het omgaan van een bocht ver-
rassen, al deze houtsoorten vertegenwoordigen een
rijkdom, die nu wegens gebrek aan bruikbare vervoer-
middelen waardeloos is, en die door onze negers terecht
,,het goud boven den ground" genoemd werd.
Achter het lage dichte struikgewas van de convexe zandoevers,
die door de guirlandes van bloeiende Bignoniacein, Convolvulacein
en van de Inga ingoddes tot bloemenoasen worden gemaakt, waaruit
een eenzame boschpapaja of een tafelboom omhoog steekt, verrijzen
de reusachtige bladen van de statige Paraloe ofParoeroe (Heliconia
Bihai L), de wilde of boschbanaan, voor hutbedekking uitermate
geschikt en met de grove kronen van den Maripapalm, de fijnge-
vederde bladen van den Pinapalm, en talrijke kroontjes van den
Krapa een achtergrond vormende, die het oog niet minder verrukt
dan het als coulissen gegroepeerde geboomte langs de hoogere
oevers.
Met talrijke kronkelingen blijft de river steeds in Z.W. waartsche
richting stroomen. Bij scherpe bochten is het te zien, dat het ge-
steente, dat nu overall wonder de hooge leemwanden van de concave
oevers te voorschijn treedt, de oorzaak is van de verandering der
stroomrichting.
Hoewel de W.-O. en de Z.W.-N.O. richtingen schijnen te over-
heerschen, vermocht ik een standvastige richting van het gesteente
in het rivierbed tusschen de Mimiekreek en de Waterlookreek niet
vast te stellen, hetgeen verklaard mag worden door de steeds toe-
nemende uitschurende kracht van het water en het veelvuldiger op-
treden van draaistroomen, die het verband meer en meer trachten
uit te wisschen.
Bij de Too hedde-kreek en de White-kreek verscheen wonder het
lichtgrijze leem van den concaven over, '/, M. boven den water-
spiegel, weder de merkwaardige zandsteenbank, die hier door de
afwisseling met grof en fijn conglomeraat een duidelijk laagsgewijzen
bouw vertoont, en een eertijds grooter transporteerend
vermogen van de river aanwijst.
Door de uitschurende working van den stroom aan deze zijde
was de bank hier en daar ondermijnd en waren groote zandsteen-
en conglomeraatbrokken voorover in het water gevallen, hetgeen aan
de vertical staande lagen duidelijk te zien was.
Verbergt het hooge woud de geringe terreinverheffingen hier
nog aan het oog, bij het aan wal gaan bleek de bodem reeds spoedig
achter den oeverrand op korte afstanden vrij aanzienlijke hoogte-
verschillen aan te wijzen, die het kenmerk zijn van een zeer oud en
dus sedert een reeks van tijdperken aan verweering en afspoeling
blootgesteld bergterrein.
Aan de White-kreek, waar wij te twaalf uur een oogenblik kam-
peerden, lag op slechts ioo M. van de river een 17 M. hooge
heuvel, op wiens top de lateriet in al zijne verscheidenheden en zijne
overgangen tot ijzerzandsteen werd aangetroffen en aan welks selling
een sterk verweerd schiefergesteente ontbloot was, dat door de even-
wijdige rangschikking zijner onverweerbare bestanddeelen (kwarts-
en magneetijzerkorrels) zijne oorspronkelijke structuur nog duidelijk
bewaard had.
Stroomversnelling volgt op stroomversnelling in de zich meer
en meer versmallende river; talrijker verrijzen de zandmassa's boven
den waterspiegel, nu eens ellipsvormige rugjes, dan weer kegelvormige
ophoopingen v66r rotspartijen vormende, aan de benedenzijde om-
zoomd met een statig uit het water verrijzenden krans van Mokko-mokko.
Bij rivierkrommingen vliegen zwarte oeverzwaluwen in menigte
uit de hooge, rijk doorboorde leemwanden, om na sierlijke bochten
over het water weder in de diepe gaten van den oeverwal te verdwijnen.
De hooge rechteroever aan de stroomversnelling nabij de Waterloo-
kreek kozen wij tot kampplaats uit. Hoewel ook hier de vrij steile
leemwand een bezwaar voor het opbrengen der goederen opleverde,
toch plachten wij aan zulke plaatsen en om de reeds genoemde redenen
en om de gelegenheid, die zij aan de arbeiders boden, om hunne
hangmatten beneden aan de river te spannen, de voorkeur te geven.
De ondoordringbaarheid van het woud deed ons alien naar het kap-
mes grijpen, ten einde tusschen het warnet van lianen spoedig eenige
ruimte te maken. Hier toch leerden wij eerst recht de rol kennen,
die de houtige slingerplanten in een tropisch oerwoud spelen. Als
strakgespannen touwen, sommigen van i d.M. doorsnede, zagen wij
de lianen van een enorme hoogte komend, tusschen het onderhout
verdwijnen, zonder een stam te kunnen ontdekken, langs welken zij
omhoog hebben kunnen groeien.
Het kapmes diende hier met omzichtigheid gehanteerd te worden,
want bij het doorkappen van een strakgespannen liaan sloeg mij het
afgekapte stuk z66 hevig teen het aangezicht, dat ik den arbeid
een oogenblik most staken.
15 September. De voortdurende versmalling der river mocht ons het voordeel
schenken in den aanvang der volgende dagreizen langer van den
schaduw van het hooge geboomte te kunnen genieten, zij deed,
mede in verband met de langzame vermeerdering der zand- en grind-
ophoopingen in het stroombed, onze vrees toenemen, dat het ons in
dit droge jaargetijde niet gelukken zou, door middel der Nickerie
het land ver binnen te dringen hetgeen door balata-inzamelaars,
die een half jaar te voren boven den grooten val waren geweest,
reeds voorspeld was geworden. )
1) Zie de Inleiding.
|