DE WEST-INDISCHE GIDS
De
West=Indische Gids
ONDER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J. BOEKE, Mr. B. DE GAAY FORTMAN,
W. R. MENKMAN, en JOH. F. SNELLEMAN
NEGENTIENDE JAARGANG 1937
TWINTIUSTE DEEL
'S-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1937
LATrIM
Copyright X937 by Martinus Nijhoff, The Hague, Holland
All rights reserved, including the right to translate or to reproduce
this book or parts thereof in any form
PRINTED IN THE NETHERLANDS
INHOUD VAN DEN NEGENTIENDEN JAARGANG
BISWAMITRE (C. R.), Miskenning .......... 176
BOUMAN (L. F.), De West-Indische afdeeling der K. L. M. 7
GAAY FORTMAN (Mr. B. DE), Boekbespreking
1. W. M. Hoyer, A lmanaque de Curafao para el ano de 1937 (29).
2. Wat is dat ? De encyclopedia voor jongeren (124, 158, 253).
3. De historische wording en de huidige beteekenis van Nederlandsch
West-India door Ch. Kibs (253).
--Staatkundige geschiedenis van Curacao (De Curagao-
sche begrooting voor 1937) . . . . . ... 129
- Kroniek. Curacao . . 25, 60,122,153, 191,219,251
GOEJE (C. H. DE), Boekbespreking
John Gillin, The Barama River Caribs of British Guiana 157
HAJARI (H. N.) De verwacht wordende gebeurtenis onder
de Britsch-Indiers in Suriname . . . . . 1
HALLEMA (A.), De raadpensionaris mr. Laurens Pieter
van de Spiegel en zijn koloniale politiek jegens de
W est . . . . . . . . . 87, 161, 193
LANGEMEYER (Ir. F. S.), Eene reis naar St. Maarten in
oorlogstijd . . . . . . . . . . 225
LATOURO. P. (M.D.),,,CuentadiNanzi" ... .. 33
-- Portugese taalresten in het Papiamento . . . 212
MENKMAN (W. R.), Nog eens het eiland der reuzen . . 85
- Welke kansen biedt Suriname voor landbouwkoloni-
satie door blanken? . . . . . . . . 107
--Landverhuizing naar de tropen of aansluiting bij
Duitschland?. .................. 171
- De Surinaamsche taaltuin . . . . . .243
- Kroniek . . . 21, 55, 118, 147, 189, 215, 247
VIII INHOUD VAN DEN NEGENTIENDEN JAARGANG
BIz.
MOERHEUVEL (L. H.), De Phohi en de West . . . 80
OUDSCHANS DENTZ (FRED.) Bibliografie . 30, 125, 129, 222
-De plaats van den Creool in de literatuur van Suri-
name . . . . . . . . . . . 208
- Thomas Edward Penard . . . . . . 5
SCHALKWIJK (Mr. F. G.), De herovering van Suriname 44
WAART (PAUL DE), De West en de K. R. O.. . . 16
ZAAL (G. PH.), Het drinkwatervraagstuk in Suriname en
het stadium zijner oplossing. . . . . .. 65
Verbetering.
Op blz. 115 regel 18 en 17 van onderen staat: gehuurde; lees:
gekleurde.
DE VERWACHT WORDENDE GROOTE GEBEURTENIS
ONDER DE BRITSCH-INDIERS IN SURINAME
DOOR
H. N. HAJARY
Toen in 1916 het transport van ongeveer 300 Britsch-Indische
contractkoelies in Suriname aankwam, leefden wij in de hoop, dat
daarop nog meer aanvoeren volgen zouden, v66r de verstrijking
van den termijn van drie jaaren (tot 1919), binnen welken immi-
greerende kolonian nog de gelegenheid hadden Britsch-Indiers
aan te werven.
Deze hoop werd evenwel niet vervuld, terwijl de pogingen aan-
gewend tot vrije immigratie geen resultaten opleverden.
Door deze haast plotselinge stopzetting der contract-immigra-
tie zag de Britsch-Indische bevolking in Suriname zich voor een
groot en moeilijk problem geplaatst.
Bij haar rees namelijk de vraag, of door die stopzetting de in
Suriname gevestigden, in het bijzonder de hiergeborenen, hun
taal, zeden en gewoonten niet zouden prijsgeven.
De regelmatige vroegere nieuwe aanvoeren toch waren prikkels
geweest om de aloude Indische tradities getrouw na te leven.
Bij een nieuwe aanvoer trokken vele contractanten en oud-
contractanten naar het koelie-depot, niet alleen uit belangstel-
ling om de nieuwkomers te begroeten, doch ook in de hoop onder
hen familieleden, dorps- of stadsgenooten aan te treffen.
En keerden zij naar huis terug, dan hadden allen dezelfde ge-
dachte: ,,onze band met het stamland is weder versterkt".
Hebben zij, trots het gemis van versch bloed, hun taal, zeden
en gewoonten in al de reeds verloopen jaren kunnen handhaven?
Deze vraag kan met een volmondig ,,ja" worden beantwoord.
Reeds vier jaren na den laatsten aanvoer, en wel in 1920, kon-
den wij in het verslag van de Surinaamsche Immigranten Ver-
eeniging o.m. de volgende passage lezen: ,,Op het behoud van
hunne zeden en gewoonten zijn de Hindostani's bijzonder gesteld,
eveneens op het behoud van hun taal, al geven zij toe, dat zij
-West Indische ids XIX
West Indische Gids XIX 1
GemiGemiddelde waarvan in: j
e delde be- van Suri- ome---r- --- ---- *
jarige Groepen volking name, uit- Cronie S. S
period van de gezonderd Para- Comme % en o Sara- / Suri- o
groep Boschnegers maribo % wine Maro- macca name %
en Indlanen wijne >
1925/1929 Inlanders 58.400 37.100 63.53 3.900 6.68 4.100 7.02 4.500 7.70 1.500 2.57 7.300 12.50 -
Br. Indirs 33.800 3.900 11.54 4.900 14.50 100 0.294.400 13.023.200 9.47 17.300 51.18 -
Ned. IndiArs 27.000 700 2.59 15.30056.67 200 0.743.700 13.70 1.200 4.45 5.90021.85 -
Inlanders f 29.45 3.09 3.25 3.57 1.19 5.80 46.35
Br. Indifrs 126.000 3.09 3.89 0.08 3.49 2.54 13.73 26.82
Ned. Indiers 0.56 12.14 0.16 2.94 0.95 4.68 21.43
1930/1934 Inlanders 61.700 39.20063.53 3.500 5.66 4.500 7.304.700 7.62 1.700 2.76 8.100 13.13 -
Br. Inditra 37.500 4.400 11.73 4.900 13.07 100 0.274.900 13.073.5009.33 19700.52.53 -
Ned. Indidrs 32.200 900 2.79 18.10056.21 200 0.624.000 12.42 1.500 4.66 7.500 23.30 -
Inlanders 28.22 2.52 3.24 3.38 1.23 5.83 44.42
Br. Indifrs 138.900 3.17 3.53 0.07 3.53 2.52 14.18 27.-
Ned. Indiers 0.65 13.03 0.14 2.88 1.08 5.40 23.18
GEBEURTENIS ONDER DE BRITSCH-INDIERS IN SURINAME 3
daarnevens de taal van het land, dat zij tot nieuw vaderland
hebben gekozen, behooren te kunnen spreken."
Geen ijdele klanken, doch woorden, die heden ten dage nog
dezelfde kracht hebben behouden en die in daden zijn omgezet.
Te meer klemt dit als men nagaat dat het aantal op 31 Decem-
ber 1934 in Suriname woonachtige Britsch-Indiers 39.000 be-
droeg, waarvan 29.800 het Hindoaisme en 7.000 den Mahome-
daanschen godsdienst beleden, dus waarvan nog geen 3.000 of
7% tot andersdenkenden moesten worden gerekend.
Van deze 3.000 zal er wel een belangrijk deel de adats hunner
voorouders willen naleven, doch dit nalaten uit hoofde van hun
onbekendheid daarmede.
Is de Britsch-Indier trotsch op de wetenschap, dat hij uit eigen
natuurlijken drang zich vastgehouden heeft aan zijn taal, zeden
en gewoonten, trotscher is hij, nu door Zijne Excellentie den
Gouverneur twee ontwerp-verordeningen zijn ingediend aan de
Koloniale Staten betreffende het wettig verklaren van naar
Oostersche begrippen gesloten huwelijken.
Hij, de Britsch-Indier, ziet daarin een erkenning door het
Surinaamsche Gouvernement van datgene, waaraan hij zich in
den loop der jaren zoo krampachtig heeft vastgehouden: ,,zijn
adat".
Van Prof. Dr. J. C. Kielstra, onder wiens bestuur wij de in-
werkingtreding dier verordeningen ook gaarne zouden zien, zal
het Surinaamsch-Hindostansch nageslacht met dankbaarheid
getuigen, dat hij den eersten steen gelegd heeft tot verderen op-
bouw onder Nederlandsch Gezag en op Zuid-Amerikaanschen
bodem, van een stukje Hindoe- en Mahomedaansche cultuur.
Nu er zulke belangrijke wijzigingen te verwachten zijn in de
rechtspositie der Aziaten, wil ik den lezers aantoonen, welke
plaats de Britsch-Indische bevolkingsgroep in Suriname inneemt.
De gegevens, loopende over 2-vijfjarige perioden, n.l. 1925/1929
en 1930/1934, zijn ontleend aan de verslagen van Bestuur en
Staat, welke jaarlijks worden uitgegeven.
Ten slotte volgt hieronder een grafiek over een period van
10 jaren (1925/1934) van de verschillende bevolkingsgroepen in
Suriname.
4H. N. HAJARY, DE BRITSCH-INDIIRS IN SURINAME
mLA9b
66a ae
.5
I,
U IDRaKbSI.
3000
sam
is
to
a'
10000
is
of
Is
1020
of
too
7
606Cw~maeaf.
4
I &usaaau.
a,. ~ti'h!&N. 1it~ IN m.aweu
* ~ AMeN mamamimm
Iii III I I
THOMAS EDWARD PENARD t
DOOR
FRED. OUDSCHANS DENTZ
Ik meen geheel in den geest van onzen onvergetelijken dr. H.
D. Benjamins te handelen door eenige woorden te wijden aan
dezen op betrekkelijk jeugdigen leeftijd in Arlington (Mass.) over-
leden medewerker aan De W. I. Gids. Hij was in Suriname ge-
boren en vertrok als jongeling naar de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika, waar hij een belangrijke positive heeft bekleed.
Zijn vaderland heeft hij niet vergeten. Hij was een der vier zoons
uit een gezin, dat op het gebied van folklore, land- en volkenkun-
de, geschiedenis en taal van Suriname veel heeft bijgedragen, en
bezat bovendien groote gaven in het vak, dat hij zich gekozen
had. Hij was in dienst van verschillende groote maatschappijen
in het electrisch bedrijf, voordat hij een belangrijke positive be-
kleedde bij de Edison Electric Illuminating Company. Eveneens
was hij redacteur van het blad Edison Life, en als zoodanig was
zijn naam alom bekend in de V. S. Ter gelegenheid van het 30-
jarig bestaan van dit blad werd van hem geschreven, dat het een
moderne Boswell vereischte, om zijn gaven als ingenieur, weten-
schappelijk man en opvoeder recht te doen wedervaren, evenals
om zijn gaven als spreker, docent en vriend naar waarde te kun-
nen schatten.
Door zijn toedoen ontstond de uitbreiding van de Evening
Polytechnic School van de North Eastern Universiteit, van welke
hij tot 1929 dekaan was en hoogleeraar. De school maakt thans
deel van het Lincoln-Instituut uit.
Penard bracht in 1921 een bezoek aan zijn geboorteland, waar
ik het voorrecht had veel met hem te spreken. Dit bezoek was
niet alleen een familiebezoek, maar tevens dienstbaar gemaakt
aan de verzameling van gegevens op het gebied van folklore,
land- en volkenkunde, waarover hij in De W. I. Gids veel ge-
schreven heeft.
-5-
THOMAS EDWARD PENARD t
Ook in tal van buitenlandsche tijdschriften trof men geestes-
producten van Penard aan. Hij bezat een groote verzameling
Zuid-Amerikaansche vogelhuiden en zijn boekerij kan op dat ge-
bied met die van de U.S. National Museum en het museum van
Comparative Zoology van de Harvard University wedijveren.
Sommige zijner artikelen publiceerde hij samen met zijn beide
geleerde breeders Fred. en Arthur, zoowel in De W. I. Gids als
in het Tijdschrift voor de taal- land- en volkenkunde van N. I.
Ook deze beide breeders zijn niet meer in leven. Een smartelijke
ziekte had beiden vele jaren uit de maatschappij verbannen, maar
niettemin hebben zij hun studied en publicaties op het gebied van
zo6logie en ethnologie onverdroten voortgezet, zij, de kenners
der Indianen als weinigen.
De Penards stammen uit een Hugenotenfamilie, die nog voort-
leeft in Zuid-Afrika onder den naam Pienaar, en die zich ook in
Suriname vestigde, waar een hunner lid van den Hove van Politie
en Crimineele Justitie was. Met het verscheiden van Thomas
Edward Penard going een goed vriend (ook van mij) van ons heen,
een begaafd en veelzijdig Surinamer, wiens afbeelding het Mei-
nummer van 1931 van De W. I. Gids siert.
DE WEST-INDISCHE AFDEELING DER K.L.M.
DOOR
L. F. BOUMAN
De geboortedatum van dezen jongsten telg van de K.L.M.-
familie is de 22e December 1934, de dag, waarop de Snip onder
commando van Hondong na de geslaagde oceaanvlucht via Casa-
blanca, de Kaap Verdische Eilanden, Paramaribo en La Guaira
op het Curagaosche vliegveld Hato landde. De voornaamste reden
om de oceaanvlucht te ondernemen was een begin te kunnen ma-
ken met eenige experimenteele diensten in West-India.
Reeds eenige jaren voordien, in 1929, had de Pan American
Airways, alvorens het recht verworven te hebben haar luchtdien-
sten door te trekken tot Venezuela, Curagao uitgekozen als tijdelijk
eindstation voor haar lijn langs de Noordkust van Colombia en
Venezuela. Toen echter na langdurige onderhandelingen deze toe-
stemming werd verleend, trok de P. A. A. haar luchtlijn van Cu-
racao terug om in plaats daarvan het havenplaatsje Cumarebo in
haar dienstregeling op te nemen. Aldus was sinds 1931 Curacao,
een knooppunt van verscheidene belangrijke scheepvaartlijnen, de
drukste haven van de Caraibische zee en de zetel van 66n van de
grootste olie-raffinaderijen ter wereld, geheel en al uitgesloten van
het international luchtverkeer.
Sinds geruimen tijd had de K.L.M. al een studied gemaakt van
de mogelijkheid om in en rondom de Nederlandsche West-Indische
eilanden luchtdiensten in te stellen, en ten slotte bracht het einde
van 1934 de eerste stap tot verwezenjliking van dit plan. Nadat de
Snip wederom was ingericht voor passagiersvervoer, en nadat ge-
durende eenigen tijd door het organiseeren van rondvluchten bo-
ven de eilanden aan de bevolking de gelegenheid was gegeven om
zich met het nieuwe vervoermiddel vertrouwd te make, werd op
19 January 1935 de eerste geregelde dienst geopend tusschen Cura-
cao en Aruba, een afstand van 130 K.M. Reeds van het eerste be-
gin bleek deze bescheiden luchtverbinding, die aanvankelijk op
-7-
L. F. BOUMAN
2 dagen in de week dubbeldaags werd uitgevoerd, en waarmede de
reistijd van Curagao naar Aruba, die per boot 7 tot 8 uur in beslag
neemt, tot ca. 35 minute werd teruggebracht, een success.
Zooals te verwachten was, is het aantal reizigers, dat sindsdien
van de boot gebruik maakte, eenigszins teruggeloopen. Dat de
vliegdiensten echter niet op de bestaande langzamere middelen
van vervoer parasiteeren, doch veeleer het reizigersverkeer krach-
tig bevorderen, is ook op Curaqao gebleken.
Voorheen toch was het onmogelijk om op 1 dag heen en weer
van Curagao naar Aruba te reizen. Thans vertrekt men op een ge-
schikt uur des morgens van Curagao, heeft dan op Aruba den ge-
heelen voor- en namiddag voor zijn bezigheden beschikbaar, en
v66r het eten is men weer terug. Zoowel voor Gouvernements-
ambtenaren als voor handelsreizigers is deze snelle verbinding van
zeer veel waarde gebleken en het behoeft daarom geen verwonde-
ring te baren, dat sinds de installing van den luchtdienst het to-
taalverkeer tusschen de beide eilanden met meer dan 60% is toe-
genomen.
Intusschen werkte het Gouvernement van Curarao krachtig
mede, om de exploitatie van de luchtdiensten mogelijk te maken.
Het landingsterrein op Curaqao, dat indertijd reeds door de P.A.A.
werd gebruikt, werd aanmerkelijk verbeterd, o.m. door het aan-
brengen van een voldoende afwatering.
V66r de aankomst van de Snip was reeds een kleine hangar ge-
construeerd, teneinde aan dit vliegtuig althans eenig onderdak te
kunnen verschaffen. Deze hangar is thans echter verbouwd tot een
stationshal, waarin de verschillende kantoren, verband houdende
met den dienst, zijn gevestigd en waar tevens lokalen beschikbaar
zijn voor de douane, den immigratie- en den radiodienst. De pas-
sagiers vinden er een aangename wachtruimte, behoorlijk beschut
voor zon en regen, terwijl er door de K.L.M. een buffet wordt ge-
exploiteerd, waar zoowel de wachtende reizigers als de bezoekers
zich te goed kunnen doen aan een koelen drank. Sinds het be-
gin van 1936 heeft men op Hato bovendien de beschikking over
een tweede, zeer ruime hangar, waarin een drietal vliegtuigen van
de afmetingen van de Snip een onderdak kan vinden; in deze
loods zijn tevens de kantoren van den Technischen dienst, enkele
werkplaatsen, wasch- en kleedlokalen voor het personnel en een
flink magazijn ingericht.
Op Aruba werd bij den aanvang van den dienst geland op en
opgestegen van een strook hard strand nabij het dorpje Savoneta
aan de Zuidkust van het eiland. Dit geimproviseerde landings-
. DE WEST-INDISCHE AFDEELING DER K.L.M.
terrein bleek echter op den duur onbetrouwbaar, en met bekwamen
spoed is het Gouvernement dan ook overgegaan tot den aanleg
van een vliegveld op slechts enkele K.M. van Oranjestad en vrij-
wel in het midden van den autoweg, die de beide op Aruba ge-
vestigde raffinaderijen verbindt.
Op het vliegveld van Aruba liet de K.L.M. een eenvoudig
doch luchtig stationsgebouwtje verrijzen, dat allengs een zooda-
nigen aantrekkingskracht op bezoekers bleek uit te oefenen, dat
het daarbij behoorende ververschingslokaal onlangs nog aan-
merkelijk most worden vergroot.
Tenslotte werd op Bonaire, een landingsterrein in orde ge-
maakt. De geringe bevolking van dit eiland rechtvaardigt niet de
installing van een geregelden luchtdienst, maar reeds kort na het
gereedkomen van het terrein werden verscheidene vluchten in
special opdracht daarnaartoe uitgevoerd, waarbij enkele in op-
dracht van het Gouvernement, teneinde een ernstig zieke naar
het ziekenhuis in Curagao over te brengen.
Toen eenige maanden na de opening van den dienst tusschen
Curacao en Aruba bleek, dat deze dienst bevredigende resultaten
opleverde en inderdaad in een behoefte voorzag, werd besloten
een tweede vliegtuig van hetzelfde type naar West-Indie te zen-
den, ditmaal in gedemonteerden toestand per boot. Dit toestel
aanvankelijk Oehoe geheeten en later herdoopt in Oriol, werd in
korten tijd op Curacao gemonteerd en gereed gemaakt voor den
dienst.
Sinds het einde van 1935 had dus de K.L.M. op Curacao 2 vlieg-
tuigen van het type F 18 beschikbaar, beide ingericht voor het
vervoer van 12 tot 14 passagiers. In normal gevallen wordt met
een bemanning van 3 personen aan boord gevlogen.
Het ligt voor de hand, dat het nimmer in de bedoeling van de
K.L.M. heeft gelegen om zich te beperken tot een heen- en weer
dienstje tusschen de Nederlandsche eilanden. In de eerste plaats
was het wenschelijk om de aansluiting op de international lucht-
diensten der P.A.A. te herstellen en op deze wijze Curagao en Aru-
ba weder te voorzien van een vlugge verbinding naar de Vereenigde
de Staten en de verschillende staten van Zuid-Amerika.
De eerste uitbreiding zocht de K.L.M. derhalve in de richting
van Venezuela. Reeds in Maart 1935 werden de onderhandelingen
met de Regeering van deze Republiek aangevangen, teneinde toe-
stemming te verkrijgen voor het onderhouden van geregelde lucht-
diensten van en naar en ook in dit land.
Deze onderhandelingen hebben aanmerkelijk meer tijd in be-
L. F. BOUMAN
slag genomen, dan de K.L.M. oorspronkelijk had verwacht. In
Juli 1935 liet het zich aanzien, dat de onderteekening van het
contract, dat volgens de Venezolaansche wet voor de exploitatie
van dergelijke luchtverbindingen wordt vereischt, spoedig zou
plaatsvinden. De kort daarop ingetreden ziekte van den President
Gomez, gevolgd door diens overlijden in December 1935, bracht
een onverwachte stagnatie, en hoewel de nadien in Venezuela op-
getreden regeeringen in beginsel geenszins afkeerig waren van een
overeenkomst met de K.L.M., was de voortdurende wisseling in
het bestuur sinds het begin van 1936 er de oorzaak van, dat het
definitive contract pas in December 1936 zijn beslag kreeg. Dank
zij echter de goede relatives van de K.L.M. in Venezuela mocht het
gelukken om in Juni van dat jaar een voorloopige concessie te ver-
krijgen tot het exploiteeren van een 2 x's weekschen dienst
Curagao-Maracaibo, en tevens werd verscheidene malen toe-
stemming verleend voor het uitvoeren van special vluchten, in
het bijzonder naar de havenplaats Coro. Typisch is, dat de vluch-
ten van en naar Coro in hoofdzaak ten doel hadden de bewoners
van dit vrij geisoleerde plaatsje in de gelegenheid te stellen op Cu-
racao inkoopen te doen.
Met ingang van 1 Juli 1936 werd de 2x 's weeksche dienst naar
Maracaibo ingesteld. Inclusief ca. een half uur oponthoud op
Aruba, noodig voor het gereedmaken der nogal omvangrijke do-
cumenten ten behoeve van douane en immigratie, wordt de af-
stand Curacao-Maracaibo (400 K.M.) binnen de 21/2 uur afgelegd.
Te Maracaibo wordt zooveel doenlijk aansluiting gegeven op de
diensten der P.A.A., zoodanig, dat New York van Curacao uit
via de P.A.A. en de Eastern Air Linies in 212 dag bereikbaar is.
Doordat men slechts de beschikking had over een tweetal vlieg-
tuigen, waarvan er 66n als reserve diende te worden beschouwd,
was het niet wel mogelijk de dienstregeling geheel en al in te rich-
ten op een wijze, dat altijd een directed aansluiting op de diensten
der P.A.A. wordt verkregen.
Toen het contract eenmaal werkelijkheid was geworden, stond
er niets meer in den weg voor een volgende uitbreiding van het
luchtnet der K.L.M. in West-Indie. Dit was de lijn van Curacao
naar La Guaira, een afstand van 280 K.M. Deze laatste plaats is
de haven van de hoofdstad der Republiek, Caracas. Hoewel in
het algemeen het verkeer van reizigers tusschen La Guaira en
Curacao niet zoo groot is, als tusschen Curacao en Maracaibo,
bestaat toch de verwachting, dat just de vliegdiensten het ver-
keer tusschen Curacao en Caracas, dat bekend is om zijn koele
DE WEST-INDISCHE AFDEELING DER K.L.M.
bergklimaat en dat wat meer vertier biedt dan de meeste andere
plaatsen in de omgeving, zal kunnen stimuleeren; in dat verband
zou het van veel belang zijn, indien de thans nog eenigszins be-
zwarende immigratiebepalingen in de toekomst wat worden ver-
zacht.
Tegelijk werd in den aanvang van 1937 het aantal diensten op
Maracaibo met 1 per week uitgebreid, zoodat thans de K.L.M. een
dagelijkschen dienst op Aruba, een 3 x 's weekschen dienst op
Maracaibo en een 2 x 's weekschen dienst op La Guaira heeft.
De K.L.M. is verder van plan haar net naar het Westen uit te
strekken tot Barranquila, de eerste havenplaats van de Repu-
bliek Colombia en een zeer belangrijke knooppunt van luchtlijnen.
De afstand van Maracaibo tot Barranquilla is bijna 400 K.M.; de
duur van de vlucht zal in de toekomst derhalve nog geen ander-
half uur bedragen en de reisduur van Curagao tot Barranquila zal
dan nauwelijks 4 uur zijn, het oponthoud op Aruba en Maracaibo
inbegrepen.
Noordwaarts van Barranquila exploiteert de P.A.A. haar bijna
2000 K.M. lange lijn dwars over de Caraibische Zee naar Jamaica,
Cuba en de Vereenigde Staten. Westwaarts heeft dezelfde maat-
schappij een druk bezetten dienst naar Cristobal aan het Panama-
kanaal, en in Zuidelijke richting strekt zich het wijdvertakte lucht-
net uit van de Scadta, waardoor het binnenland van Colombia
slechts enkele uren van Barranquila is verwijderd. Tot kort ge-
leden was Barranquila uitsluitend een waterluchthaven, want
zoowel de P.A.A. als de Scadta gebruikten slechts amphibies en
zeevliegtuigen voor de diensten, die Baranquilla aandeden. Sinds
enkele maanden heeft de Scadta echter nabij Barranquilla een
vliegveld ingericht, vanwaar snelle landvliegtuigen Bogota in ruim
21/2 uur kunnen bereiken. Voor de K.L.M., die van plan is haar
diensten in West-Indie zooveel mogelijk met landvliegtuigen te
exploiteeren, is het gereedkomen van het landingsterrein te Bar-
ranquila natuurlijk van het grootste belang.
De volgende phase zal zijn het doortrekken van de lijn Curacao-
La Guaira tot Port of Spain op Trinidad en van hier naar Barba-
dos, een verlenging van circa 1000 K.M. Trinidad beschikt over
een behoorlijk vliegterrein, indertijd door een Fransche maat-
schappij aangelegd, doch thans eigendom van het Gouvernement.
Het eenige bezwaar is de vrij aanzienlijke afstand tot de stad.
Vandaar dat men reeds geruimen tijd het voornemen koestert een
gecombineerde land- en watervlieghaven te stichten in de nabij-
heid van de bestaande basis der P. A. A.
L. F. BOUMAN
Barbados was tot nu toe verstoken van alle luchtverkeer als
gevolg van het ontbreken van een beschermde reede, waardoor
onvoldoende zekerheid geboden wordt voor een exploitatie met
watervliegtuigen, zoodat ook de P.A.A. tot nu toe Barbados niet
in haar net heeft kunnen opnemen. Het is de K.L.M. geweest, die
den stoot heeft gegeven tot den aanleg van een landingsterrein
op Barbados en daartoe uitvoerige adviezen heeft verstrekt.
Inmiddels heeft de Engelsche Regeering in Februari j.1. er haar
goedkeuring aan gehecht, dat de K.L.M. een luchtdienst van
Barbados via Trinidad naar Curacao in het even roept.
Voorts is een project in studied van een uitbreiding van het
K.L.M.-net van Curacao naar Haiti en vandaar rechtstreeks naar
de Vereenigde Staten. Of dit laatste traject door de K.L.M. zelf
zal worden gevlogen, of dat op Haiti aansluiting zal worden ge-
geven op de P.A.A., hangt nog van verschillende factoren af. Deze
lijn, welke vrijwel even lang is als die van de P.A.A. tusschen Bar-
ranquila en Miami, zal nog een aanzienlijke verkorting van de
reisduur tusschen Venezuela en Curacao eenerzijds en de Ver.
Staten anderzijds mogelijk maken. Een belangrijk feit in verband
daarmede is, dat in den zomer van 1936 reeds de Regeering van
Haiti met de K.L.M. een contract aanging, waarbij aan de K.L.M.
een concessie werd verleend tot het onderhouden van een lucht-
verbinding van en naar deze republiek. De hier bedoelde luchtlijn
opent de mogelijkheid New York te bereiken 22 uur na het ver-
trek nit Curacao. Het lijdt geen twijfel of deze verbinding zal een
zeer belangrijke schakel kunnen vormen in het luchtverkeer tus-
schen Noord- en Zuid-Amerika.
Het is wellicht interessant hieronder enkele cijfers betreffende
het vervoer van de K.L.M. in West-Indie te doen volgen. In 1935,
dus het eerste jaar van exploitatie, waarin nog geen geregelde
buitenlandsche verbinding werd onderhouden, reisden met de
K.L.M. 2645 passagiers, terwijl ruim 4400 Kg. extra bagage,
4000 Kg. vracht en 307 Kg post werden vervoerd. Het jaar 1936
gaf reeds een belangrijke toename van het vervoer te zien. In dat
jaar toch vervoerde de K.L.M. in West-Indie 3501 passagiers,
waarvan 2836 tusschen Curacao en Aruba en 311 tusschen Cura-
cao en Maracaibo gedurende de 6 maanden, dat deze lijn in bedrijf
was. Alleen naar Coro werden tijdens de daarheen georganiseerde
extra vluchten 240 passagiers vervoerd, terwijl van en naar
Bonaire 112 personen per vliegtuig reisden. Aan extra bagage
werd 8811 Kg., aan vracht ruim 11126 Kg. vervoerd. Het post-
vervoer bedroeg 790 Kg.
DE WEST-INDISCHE AFDEELING DER K.L.M.
De verscheepte vracht bestond uit artikelen van de meest uit-
eenloopenden aard. In de richting Curagao-Aruba vertegenwoor-
digden dagbladen het grootste gewicht. In omgekeerde richting
werd meermalen versche visch verscheept. Uit de bergstreken van
Caracas werden.voorts geregeld bloemen naar de Nederlandsche
eilanden, waar dit artikel zeer schaarsch is, verzonden. De hooge
tolmuren in Venezuela zijn uiteraard niet zeer bevorderlijk voor
den invoer.
In West-Indie is ook op bescheiden schaal het luchtfotobedrijf
ter hand genomen. O.a. werden van de olie-maatschappijen eenige
niet onbelangrijke opdrachten ontvangen. Behalve dat in Midden-
Amerika met Curagao als central punt propaganda werd gemaakt
voor het West-Indische bedrijf der K.L.M., dank zij de installing
van een zeventiental agentschappen over dit gebied, kon ook
meer dan vroeger in deze streken bekendheid worden gegeven aan
het Europeesche bedrijf der K.L.M. en aan deAmsterdam-Batavia
lijn.
Alhoewel in het bovenstaande met nog geen enkel woord gerept
is van Suriname, behoeft het geen betoog, dat de K.L.M. wel de-
gelijk haar oog hierop heeft gevestigd. Een luchtlijn Curacao-
Paramaribo, enkel ingesteld op het locale verkeer heeft door de
zeer beperkte relatives van de beide gebiedsdeelen geen levens-
vatbaarheid. Doch zeer groote beteekenis heeft Paramaribo als
technisch steunpunt voor de transatlantische luchtverbinding
Amsterdam-Paramaribo-Curacao, aan de ontwikkeling, waarvan
de K.L.M. thans haar voile aandacht wijdt.
Terwijl zoowel in het Noordelijke als in het Zuidelijke gedeelte
van den Atlantischen Oceaan de groote buitenlandsche lucht-
vaartondernemingen zich werpen op de exploitatie van de wereld-
vliegdiensten ter verbinding van de beide continenten, ziet de
K.L.M. voor ons land de kans om zich te handhaven in de rij der
luchtvarende mogendheden in het instellen van een lijn, welke de
kortste verbinding vormt tusschen Noord-West-Europa en Mid-
den-Amerika. Aan weerszijden vormen de locale luchtnetten de
voedingssystemen voor deze lijn; zij zijn de pijlers van de brug,
die straks over het midden-gedeelte van den Oceaan zal worden
geslagen.
Het is zeer waarschijnlijk, dat voor de ontworpen weekdienst
Lissabon en Porto-Praia op de Kaap Verdische Eilanden als tus-
schenstations zullen worden gekozen. Geruimen tijd geleden reeds
is de Technische dienst der K.L.M. aangevangen met het bereke-
nen en uitwerken van een project voor een vliegtuig, dat in staat
L. F. BOUMAN
zal zijn met een behoorlijke hoeveelheid post, eenige passagiers
met hun bagage en een mime reservevoorraad brandstof het
langste van deze trajecten, nl. dat van Porto-Praia naar Para-
maribo, of, hetgeen nog moeilijker is, van Paramaribo naar Porto
Praia in een snel tempo af te leggen. Het is vrijwel zeker, dat dit
vliegtuig in Nederland zal worden vervaardigd, en indien het aan
de gestelde verwachtingen voldoet, zal het natuurlijk bij een enkel
exemplaar niet blijven.
Vermoedelijk zal de reis Amsterdam-Paramaribo slechts 21/2
dag in beslag nemen; v66r den avond van den derden dag zou
Curacao kunnen worden bereikt. Wanneer dit plan zich zal laten
verwezenlijken, is thans nog niet met zekerheid te voorspellen.
De K.L.M. hoopt echter, dat binnen twee jaar de opening van den
geregelden dienst voor de deur staat. Dat Suriname zoowel direct
als indirect er van zal profiteeren, indien Paramaribo een belang-
rijk punt in het wereldluchtverkeer wordt, zal wel door niemand
worden betwijfeld.
Intusschen zijn er voor Suriname nog andere aspecten, die
verband houden met het vliegwezen, in de eerste plaats de lucht-
kaarteering en de luchtverkenning en wellicht ook een zich aan de
plaatselijke behoeften aanpassend bescheiden binnenlandsch
luchtverkeer om de per aardsch vervoermiddel moeilijk bereik-
bare plaatsen dichter bij elkaar te brengen. 't Spreekt vanzelf, dat
dergelijke plannen meer kans op verwezenlijking bieden, wanneer
om andere reden in dit geval de exploitatie van den Oceaandienst
toch reeds een luchtvaartbasis moet worden ingericht, waar ook
ter zake kundig personnel zal zijn gedetacheerd. Het valt buiten
het bestek van dit artikel dit vraagstuk hier uitvoeriger te be-
lichten, doch ongetwijfeld biedt het een hoopvol perspectief.
Bij het vernemen van de verschillende plannen van de K.L.M.
in de West rijst vaak de vraag, of men niet bevreesd is voor de
concurrentie van de Pan American Airways, welke maatschappij
immers door haar zeer hooge subsidies zich overall in Midden- en
Zuid-Amerika zulk een bijzonder sterke positive heeft weten te ver-
schaffen en deze ook zal wenschen te behouden. Inderdaad zal de
K.L.M. op enkele routes parallel vliegen met de P.A.A. Voor een
groot deel echter zijn de lijnen van de K.L.M. rondom Curacao ge-
groepeerd, dat door de P.A.A. uit eigen beweging werd verlaten.
Wel is het voor de K.L.M. natuurlijk van het uiterste belang, dat
in het bijzonder daar, waar haar verbindingen samenkomen met
die van de P.A.A., haar diensten qua snelheid, comfort en service
in geen enkel opzicht voor de buitenlandsche onderdoen. Het pu-
DE WEST-INDISCHE AFDEELING DER K.L.M.
bliek toch maakt onmiddellijk vergelijkingen en alleen dan zal de
K.L.M. zich in West-Indie kunnen handhaven en ontwikkelen,
indien zij tijdig de beschikking heeft over materieel, dat dien toets
volledig kan doorstaan. Vandaar dat, toen de concessies, die voor
de verdere ontplooiing van het bedrijf in West-India noodig waren,
afkwamen, met spoed diende te worden voorzien in de behoefte
aan moderne vliegtuigen, die volledig aan de eischen voor dit ver-
keer beantwoorden; vandaar, dat dan ook bij gebrek aan tijd voor
langdurige experimenten, besloten werd voor West-India een
tweetal Lockheed Super Electra vliegtuigen aan te schaffen, welke
in October van dit jaar reeds op Curacao kunnen worden ver-
wacht. Waarschijnlijk zullen deze beide vliegtuigen rechtstreeks
van de fabriek naar Curacao worden overgevlogen en zij zullen
dus reeds kort na aankomst in gebruik kunnen worden genomen.
De thans in exploitatie zijnde diensten zullen al direct een aan-
zienlijke versnelling ondergaan. Immers, de kruissnelheid der
Lockheeds bedraagt ruim 340 K.M. tegen 200 bij de Snip en Oriol.
Van meer beteekenis is, dat dan met spoed zal worden overgegaan
tot uitbreiding van de bestaande diensten. Barranquila en Trini-
dad, later Barbados zullen weldra in rechtstreeksche verbinding
staan met Curacao. Geleidelijk zullen de luchtlijnen rond Curacao
zich moeten ontplooien, zoodat wanneer de tijd rijp is voor de
opening van den transatlantischen dienst, een wijdvertakt voe-
dingtnet in de West kan zorgen voor een ruime toevoer van passa-
giers en post.
25 Maart 1937.
DE WEST EN DE K.R.O.
DOOR
PAUL DE WAART
Vier jaar is het nu geleden, dat de Katholieke Radio Omroep
buiten de vaderlandse in de wereld-aether state. Om het wat
normaler te zeggen en niet in radio-jargon: In Juni 1933 begon
de K.R.O. met de uitzendingen voor alle Nederlanders in de over-
zeese gebieden. Wel luidde de omschrijving van de doelstelling
,,het verzorgen van programma's meer bijzonder voor de talrijke
missionarissen", doch dit is nooit een exclusiviteit geweest, wel
een accentuering. De leider van deze K.R.O.-uitzendingen, pater
lector J. Dito O.P., wees daarop destijds zeer nadrukkelijk voor
de microfoon. In het algemeen zal de Nederlander niet-missiona-
ris gemakkelijker in de gelegenheid zijn contact te hebben met
Europeanen om hem been, met vrienden en zakenrelaties. Hij zal
zich door zijn zakelijke post en berichtgeving eerder kunnen
orienteren dan de meeste missionarissen, die werkzaam zijn in
soms veel te uitgebreide gebieden, en die practisch verkeren in
een isolement.
Dat bij het projecteren van de ,,wereld-uitzendingen" op de eer-
ste plaats gedacht is aan de missionarissen, de honderden pries-
ters en religieuzen, zonen en dochters van ons volk, die hun beste
jaren geven om anderen te dienen, werd vier jaar geleden van-
zelfsprekend beschouwd. Maar dat de geboden programma's
ten voordele waren van alle Nederlandse luisteraars in Oost en
West, werd niet alleen door de K.R.O. bedoeld en verwacht, maar
werd door deze luisteraars zelf in de loop der jaren herhaaldelijk
bevestigd.
Regelmatig kwamen rapporten binnen van missionarissen, van
mariners, van schepelingen, van particulieren, die hun vreugde
en erkentelijkheid betuigden over het verschijnen van de Neder-
landse stem in de aether, het contact met het vaderland; die aan-
moedigden tot volhouden, vingerwijzingen gaven, en soms vol-
- 16 -
DE WEST EN DE K.R.O.
ledige luisterrapporten over de technische kwaliteit van de uit-
zendingen schreven. Vooral over de beroemde nacht van de Peli-
kaan werd gerapporteerd, toen alle man van Neerlands stam over
de gehele aardbol als eigen toestelbezitters, of als ,,gasten" -
hingen aan de luidspreker, en de ,,thrill" doorleefden dat de
K.L.M.-vogel uit de mist eindelijk veilig neerstreek op het Am-
sterdamse nest. Tienduizende harten hebben toen sneller geklopt,
tienduizenden hebben herademd en gebeden. Wat de radio be-
tekent als band tusschen allen, die onze taal spreken, tussen allen
zelfs, die zich fier en veilig voelen onder onze driekleur, waar die
ter wereld ook wappert, is toen wel heel duidelijk gebleken.
Maar ook voor de gewone wekelijkse programma's groeide de
belangstelling dermate, dat de K.R.O. besloot niet meer eens per
week voor alle werelddelen uit te zenden omdat de verschei-
denheid en kwaliteit er nu eens hier en dan weer elders ter wereld
onder leed doch op verschillende uren voor bepaalde gebieds-
delen met een programma in de aether te komen. Dat gebeurde
in February '36, na langdurige voorbereiding. De eigenaar van de
PHOHI- en P.C.J.-zenders, Philips te Eindhoven, schreef daar-
over in het jaarverslag van 1936: ,,aan de K.R.O. komt de eer
toe dat hij als eerste der Nederlandse omroep-organisaties er toe
overgegaan is zich met de uitzending van dergelijke (d.i. voor de
gehele Nederlandse gemeenschap bestemde de schr. -) pro-
gramma's via de PHOHI-zenders te belasten. Na uitvoerige be-
sprekingen tussen den Minister van Binnenlandse Zaken, de
Radio-raad, de K.R.O. en de PHOHI heeft de minister zijn goed-
keuring hieraan gehecht".
Op 16 Febr. 1936 vonden de eerste K.R.O.-PHOHI-wereld-
uitzendingen plaats.... met recht werden daarvoor de woorden
van toepassing ,,de stem van Nederland klinkt over Oceanen en
werelddelen als een levendige getuigenis van de plaats, die Neder-
land in de rij der volkeren inneemt".
En sedert een jaar dus is de K.R.O. Zondags vier maal in de
wereld-aether t.w. (gerekend naar Amsterdamse tijd): In de
voormiddag voor Azie, Japan en Achter-Indid; iets later ,,voor
de onderscheidene gebiedsdelen van het rijk buiten Europa";
in de vooravond voor Afrika, en iets na middernacht voor Mid-
den- en Zuid-Amerika.
Op deze wijze is het mogelijk gebleken, alle Nederlandse oren
over de gehele aardbol te bereiken, in de West zelfs twee keer n.l.:
door de middag-uitzending van het z.g. Koloniaal program, en
door de later uitzending voor Midden- en Zuid-Amerika. Deze
West-Indische Gids XIX 2
PAUL DE WAART
uitbreiding van de K.R.O.-wereldprogramma's is algemeen ge-
waardeerd, zooals ons gebleken is uit de stroom van rapporten
na de eerste uitzendingen volgens het nieuwe plan. Daaronder
waren niet alleen brieven, gelukwensen en verlanglijstjes van
Aruba, Curacao, St. Eustatius, Paramaribo, enz., maar ook van
tal van Nederlandse schepen, die in de omgeving van de West
varen.
Wat de verlanglijstjes betreft, deze leren, dat men in hoofd-
zaak prijs stelt op het gesproken woord; en wel op de actualiteit
en het nieuws. Drie rubrieken zijn aan actualiteit gewijd: n.l.:
De Wereld in Vogelvlucht, welke een korte samenvatting geeft
van het international gebeuren; de Vaderlandse kroniek, waarin
de belangrijkste gebeurtenissen in het vaderland worden vermeld,
hetzij in berichtvorm, hetzij als causerie, hetzij als korte repor-
tages van ,,faits divers", als daar zijn: het openen van de Moerdijk-
brug, het in gebruik stellen van de kruiser De Ruyter, monument-
onthullingen, stedelijke vieringen, jubilea van bekende Neder-
landers, persgesprekken met deskundigen op verschillend gebied
enz.; en ,,Van en voor de Missiepost". De laatste rubriek is meer
bijzonder voor de werkenden in de Missie, die worden ingelicht
over mutaties, repatrieringen, het uitkomen van versterking,
benoemingen, overlijden enz.
Daarop wordt zozeer prijs gesteld, dat men de K.R.O. er bijna
aansprakelijk voor stelt, wanneer er geen nieuws is. Natuurlijk
houdt de rapporten-stroom niet aan. Het is zelfs als een goed
teken te beschouwen, dat men niet, gelijk in den beginne, op elke
uitzending reageert, doch alleen op de zeer opmerkelijke. Wij
noemen daarvan nog het vertrek van de Snip voor zijn Kerst-
vlucht naar de West. Het K.R.O.-Wereldprogramma heeft zijn
plaats in het luisteraars-leven veroverd. Het wordt als een van-
zelfsprekendheid aanvaard, dat wij Zondagsavonds in de West
er met ons programma zijn. Er wordt op gerekend. En. b.v. in het
R.K. Militair-tehuis te Curacao komen de militairen zich elke
week trouw scharen om de luidspreker. (Ter bestrijding van de
kosten, wordt er van tijd tot tijd uit de soldij ,,gelapt".) Het
detachement mariners van Aruba rapporteerde eind October '36,
hoe het in dienst stellen van Hr. Ms. de Ruyter er was ont-
vangen. De K.R.O. werd voor deze reportage bedankt met de
aanvullende opmerking: ,,De radio is hier voor ons vrijwel het
enigste wat wij hebben, aangezien het hier erg klein is, en dus
van zelf niet veel te beleven.... Wij open dan ook van harte,
dat U met dergelijke uitzendingen zult doorgaan, en U kunt er
DE WEST EN DE K.R.O.
van verzekerd zijn, dat zij bij ons een gretig gehoor hebben, ver-
ders groet ik U namens het detachement...."
Het is de bedoeling niet dit artikel te maken tot een samen-
vatting van rapporten. Daar zijn er anders z6fr merkwaardige
onder. De rapporten echter geven de bevestiging, dat de K.R.O.
,,in een behoefte voorziet". Leken en missionarissen schrijven
hunkerend uit te zien naar het uurtje, ,,dat van Holland
spreekt", en het contact onderhoudt tussen de soms eenzamen en
het vaderland. Zo just bracht de mail ons een brief uit St.
Eustatius. Men heeft zich daar gericht tot de pas in gebruik
genomen zender te Curacao, ,,om toch niet Zondagsavonds te
gaan uitzenden, wanneer de K.R.O. doorkomt". Zulk een ver-
zoek houdt een getuigenis in en een waardering voor ons werk,
m66r dan uit honderd rapporten-citaten valt te bewijzen. Som-
migen hebben ons gevraagd, g66n resp. all6n Nederlandse
muziek te geven; het eerste noch het laatste is in de praktijk
mogelijk. Zelfs de beste spijs moet worden opgediend. Nu is de
muziek tussen het gesproken woord just de spreekwoordelijke
verandering van spijs, welke doet eten. Al wordt zoveel mogelijk
aan het Nederlandse lied en de Nederlandse composite plaats
ingeruimd in het programma, dan is er toch niet voldoende, om
52 maal per jaar ongewenste herhaling te vermijden. En zijn
er ook verlangens t.a.z. van voordrachten, causerieen, die som-
migen wel, anderen in het geheel niet, of slechts zeer sporadisch,
wensen te horen, dan geldt ook hier, gelijk bij de Omroep in
Nederland, dat in onze wereldprogramma's niet altijd ieder-
een zijn wensen vervuld kan krijgen. Wie het niet interessant
vindt, te luisteren naar de general, die over onze weermacht
spreekt, is een volgende maal misschien geboeid, als de Dam-
beiaardier vertelt van het carillon, of een dokter over behande-
ling van tropische ziekte, of een ingenieur over de Zuiderzee-
werken.
Het is reeds van veel belang, dat wat de K.R.O. begon uit
evenzeer idealistische, Katholieke, als national overwegingen, nl.
de uitzending van vrij kostbare Nederlandse wereldprogramma's,
(waartegen geen enkele geldelijke vergoeding staat) grote waar-
dering ontmoet bij hen, voor wie dit werk werd ondernomen. De
K.R.O. prijst zich gelukkig, bijtijds de Nederlandse stem in de
wereldaether te hebben doen klinken, vooral nu zelfs enkele
vreemde landen zich in onze taal tot de Nederlandse overzeese
gebieden richten.
Misschien dat andere omroepen in ons vaderland ook hun deel
20 PAUL DE WAART DE WEST EN DE K.R.O.
in dit national werk willen gaan leveren. Doch in elk geval, hoopt
de K.R.O. te kunnen volhouden, in het belang van onze cultuur,
en om de noodzakelijkheid van het contact, dat just in deze
tijd elke Nederlander met het land van zijn geboorte moet
onderhouden.
KRONIEK
SURINAME
De memories van toelichting dd. 2 Maart op het ontwerp der
voorloopige huishoudelijke begrooting voor 1938 vangt aan met
de mededeeling, dat de ,,conjunctuursomslag" gedurende de twee-
de helft van 1936 en de eerste maanden van 1937 ook in het
Surinaamsche bedrijfsleven meer tot uiting gekomen is.
Hetgeen er dan volgt zou kunnen strekken om hen, die het
Surinameprobleem, voor zoover het een economisch problem is,
meenden te begrijpen, aan de juistheid van hun inzicht te doen
twijfelen.
Immers, dat het uitvoercijfer voor 1936 hooger was dan dat
voor 1935 en het invoersaldo verminderd is, wijst volgens den
gouverneur niet alleen op betere verhoudingen, maar ook op een
versterking der positive van Suriname. Zal hieruit niet gelezen
kunnen worden, dat het met de z a k e n weer wat better gaat in
Suriname en dat d u s de vooruitzichten voor het 1 a n d wat
minder ongunstig geworden zijn? Een eigenaardigheid echter,
just van Suriname, is dat voorspoed in het bedrijfsleven niet
vereenzelvigd worden mag met welvaart van het land, d.w.z.
van de daar aanwezige volksgemeenschap.
De uitvoerstatistiek in het Gouv. Adv. Blad van 9 Februari
wijst aan dat, naar de waarde, circa twee derden van den totalen
export in 1936 geleverd werden door het bauxietbedrijf, dat
geheel voor Amerikaansche en de suikercultuur, welke geheel
voor Europeesche rekening gedreven wordt.
Het bauxieterts in verreweg het voornaamste Surinaamsche
uitvoerproduct; in de uitvoerstatistiek komt bauxiet voor met
een waarde van 2.923.865 gld. in 1936, tegenover 1.439.865 gld.
in 1935; voornitgang dus 1.484.000 gld. De waarde van den to-
talen Surinaamschen uitvoer (onbewerkt goud, niet van Suri-
naamschen oorsprong, alsmede zilveren munten, buiten beschou-
wing gelaten) was in 1936 iets meer dan 1.400.000 hooger dan in
1935, dus het total accres bleef beneden dat van het bauxieterts.
- 21 -
KRONIEK
Met dit voorbeeld laat zich duidelijk aantoonen, welke beteeke-
nis stijging der waarde van den uitvoer voor Suriname heeft en
niet heeft. Wanneer de export van een voor buitenlandsche
rekening gewonnen bodemproduct (hetzij een boven- of een
ondergrondsch) naar de waarde toeneemt, dan behoeft dit nog
niet te wijzen op een verbetering der vooruitzichten voor het land,
of een verhooging der volkswelvaart. Trouwens, de hoeveelheid
uitgevoerd bauxieterts, in tonnen, is al 66n maal (in 1930) grooter
geweest dan in 1936; in dat recordjaar was desniettemin het
Surinaamsche invoersaldo hooger dan in 1936.
Intusschen echter heeft de export van bauxiet in 1936 ook
kwantitatief meer bedragen dan in 1935 (meer dan twee maal zoo
veel) en voor Suriname is de hoeveelheid van meer belang dan de
waarde. Het bedrijf immers werkt met inheemsche arbeiders en
niet, zooals de groote landbouw, met uit Azie aangevoerde koelies.
Al gaat het dan ook slechts om enkele honderden personen, een
groote export wijst op een groote productive en een groote pro-
ductie beteekent weekloonen van zes dagloonen; aan gelegenheid
om een behoorlijk arbeidsloon te verdienen ontbreekt het in
Suriname voor een niet onaanzienlijk deel der bevolking, hoe
vreemd dat sommigen in Nederland misschien moge schijnen.
Het belang dat 's lands kas bij de bauxietwinning heeft, is wel
niet z66r groot, maar Suriname is arm en iedere vermeerdering
van inkomsten is welkom. Volgens de begrootingsstukken ge-
noot de fiscus in 1936 aan belasting op bauxiet en aan vergun-
nings- en andere rechten voor het ontginnen van bauxiet op
domeingrond, tezamen bijna 118.000 gulden, d.i. ruim 40% meer
dan het gemiddelde der driejarige period 1934/36.
De finantieele politiek, zegt de memories van toelichting, moet
een zoodanige zijn dat, door behoud van het thans verkregen uit-
gavenpeil, de meerdere inkomsten besteed kunnen worden aan
den economischen opbouw van het land, de versterking van het
productievermogen en de bevordering van den export.
Hierbij zou opgemerkt kunnen worden dat, special voor
Suriname, het vraagstuk van productiviteit en uitvoercapaciteit
niet uitsluitend beschouwd mag worden als een kwestie van
materieele outilleering. Gesteld dat het gelukken zou Suriname
wederom te maken tot een goed toegeruste exploitatiekolonie,
met belangrijk exportvermogen, dan zou het nog de vraag zijn of
Nederland daarmede zijn taak vervuld zou hebben, zelfs of Suri-
name dan op zou houden, voor de kosten der eigen huishouding
ten deele van het moederland afhankelijk te zijn. Ook vroeger,
KRONIEK
in den slaventijd, zijn bloei van het bedrijfsleven en activiteit
op het gebied van den export, samen gegaan met afwezigheid van
welvaart bij het gros der bevolking en geldnood bij de overhead.
Suriname heeft in de eerste plaats behoefte aan een productivi-
teit, welke aan de eigen gemeenschap ten goede komt en een uit-
voer waardoor een wezenlijke vordering op het buitenland ont-
staat. Hiervoor is niet alleen materieele toerusting noodig, doch
vooral economische ontwikkeling der bevolking; het laatste
levert een nog moeilijker problem op dan het eerste.
Behalve de suiker- is alleen nog de koffiecultuur overgebleven
van het aloude plantagebedrijf; deze laatste cultuur is, gelijk
bekend, in de crisisjaren met steun uit de openbare kas in het
leven gehouden. De uitvoer van koffie was in 1936 geringer dan
in 1935, zoowel kwantitatief als ad valorem. In laatstgenoemd
jaar waren, volgens het verslag der Kamer van Koophandel en
Fabrieken te Paramaribo, de weekloonen der arbeiders op de
koffieplantages, evenals in 1934, ,,zeer minimall. Hoe groot het
kapitaalsbelang is, dat de Surinaamsche volksgemeenschap nog
bij de koffiecultuur heeft, valt niet na te gaan.
De rijstbouw, de Surinaamsche bevolkingscultuur bij uit-
nemendheid, leverde in 1935 vrijwel geen bijdrage in den uitvoer;
in 1936 werd weder een 1300 ton uitgevoerd, ter waarde van ruim
53000 gld., geen cijfers van beteekenis dus. Er zijn vroeger al eens
hoogere bereikt.
Wat de z.g. boschbedrijven betreft, welke arbeidsgelegenheid
geven aan wat het creoolsche bevolkingselement heet, wijst de
statistiek voor 1936 een flinke toename van den uitvoer van goud
aan, vergeleken bij 1935; de niet veel meer beteekenende uitvoer
van balata going iets vooruit, de heelemaal niet belangrijke hout-
uitvoer achteruit. Volgens de begrootingsstukken bedroegen de
inkomsten van's lands kas, rechtstreeks verband houdend met de
goud-, balata-, hout,- en bauxietexploitatie, in 1936 round
61.700 gld. meer dan in 1935; het bauxiet (zie hooger) had in dit
accres een aandeel van ruim 47.500 gld.
Een eigenaardig verschijnsel kenmerkend voor Suriname -
is, dat terwijl voor zekere groepen der bevolking de arbeidsge-
legenheid onvoldoende is, in een bepaald bedrijf den plantage-
landbouw bij een geringe opleving direct handen te kort
komen. Reeds in haar verslag over 1935 voorzag de K.v.K. voor
de naaste toekomst een te kort aan voor den plantage-arbeid
geschikte werkkrachten, ,,waartoe de inlanders niet geacht wor-
den te behooren". In hetzelfde verslag constateerde de Kamer
KRONIEK
werkloosheid, over het geheele land waarneembaar; in 1936 zal
deze werkloosheid wel niet geheel verdwenen zijn.
Ook in Nederland zou in een te kort aan landbouwwerkkrachten
wel niet door andere, onder werkloosheid lijdende economische
groepen voorzien kunnen worden; in Suriname, met zijn scherpe
afscheiding tusschen de ten behoeve der plantages aangevoerde
,,immigranten" en de aan geheel andere arbeids- &n levensvoor-
waarden gewende ,,inheemschen", is aanvulling van de eene
groep uit de andere nog minder denkbaar.
Wanneer het plantagebedrijf handen te kort komt, dan blijkt
daaruit overigens niet alleen dat de creolen, uit de stad en van het
land, geen plantage-arbeid wenschen te verrichten, of er niet ge-
schikt voor geacht worden, maar eveneens dat die arbeid ook
voor de vrije Aziaten niet in voldoende mate aantrekkelijk is.
Intusschen, in 1935 en 1936 had geen aanvoer van immigranten
plaats, terwijl in die beide jaren wel Aziaten naar de landen hun-
ner herkomst terugkeerden. Hervatting der immigratie is, wegens
gebleken te kort aan plantage-arbeiders, noodig en zal wellicht
nog in het thans loopende jaar plaats hebben, hoewel er op de
begrooting voor 1937 geen gelden voor uitgetrokken zijn. Op die
voor 1938 komt een post van 200.000 gld. voor aanvoer van 800
Javanen voor, alsmede een van 153.000 gld. echter voor terugvoer
en voor het afwenden der noodzakelijkheid van terugvoer, door
de gebruikelijke uitkeeringen aan immigranten die van hun recht
op vrije retourpassage afzien.
Wat de begrooting in haar geheel betreft, worden de uitgaven
voor 1938 op een kleine 23.000 meer geraamd dan voor 1937 en op
een kleine 19.COO minder dan voor 1936 toegestaan was; de wer-
kelijke uitgaven voor laatstgenoemd jaar zullen waarschijnlijk de
roaming slechts met een kleinigheid overtreffen.
Er wordt voor 1938 een rijksbijdrage noodig geacht van ruim
twee en drie kwart miljoen; zooals gebruikelijk is wordt deze
geraamde bijdrage gesplitst in een bedrag, te besteden voor de
bevordering der welvaart en een ander tot dekking van het te
kort op den gewonen dienst, een onderscheiding waaraan men nog
steeds zekere waarde schijnt toe te kennen. Bedacht dient te
worden, dat in de uitgaven begrepen zijn de rente en de aflossing
van geleende gelden, voor 1938 geraamd op ruim 460.000 gld.; een
deel van wat het moederland bijpast betaalt het aan zich zelf
terug.
Interessant ten slotte is het financieele overzicht der period
sedert 89 welke als bijlage aan de begrooting toegevoegd is.
KRONIEK
Laten wij buiten beschouwing de jaren 1935 tot en met 1938,
waarvan de cijfers nog niet vaststaan, dan kunnen wij een ver-
gelijking maken tusschen de wezenlijke uitkomsten van 1890 en
die van 1934; de bevolking van Suriname (boschnegers en indianen
niet medegerekend) is in dit tijdsverloop met ruim 154% aange-
groeid.
De eigen inkomsten van het land, dus geleende gelden en sub-
sidian uit 's Rijks schatkist buiten beschouwing gelaten, namen
met 98% toe, de total uitgaven, met inbegrip van rente en
aflossing van geleende gelden, met bijna 330%.
Stellen wij de zuivere uitgaven voor ieder begrootingsonderdeel
(dus na aftrek der ontvangsten welke bij bepaalde onderdeelen
rechtstreeks tegenover de uitgaven staan) voor 1890 tegenover
die voor 1934, dan verkrijgen wij het volgende overzicht van het
accres der netto uitgaven voor eenige belangrijke taken van
beheer en overheidszorg.
Algemeen en gewestelijk bestuur, administrative van finantien,
domeinwezen enz. en belastingwezen, toegenomen met 113%,
rechtswezen, gevangeniswezen, justitie en .politie, toegenomen
met 57%, immigratie en kolonisatie, toegenomen met 362%,
eeredienst, toegenomen met 102%, armenzorg, toegenomen met
101%, openbare gezondheidsdienst, toegenomen met 394%,
openbare werken, toegenomen met 256%, pensioenen, wacht-
gelden enz., toegenomen met 701%, onderwijs, toegenomen met
816%, allerlei (diverse uitgaven, niet nader omschreven), toege-
nomen met 2737% (crisisuitgaven?). Van het total der voor 1938
geraamde netto uitgaven is bestemd voor pensioenen, wacht-
gelden enz. 17.5%, voor onderwijs 17.4%, voor openbaren ge-
zondheidsdienst 13.4%, voor rechtswezen, gevangeniswezen,
justitie en politie 9.5%, voor openbare werken 8.7%, voor alg.
en gew. bestuur, adm. v. fin., domeinw. enz. en belastingwezen
8.6%, voor rente en afl. van geleende gelden 8.1%, voor immi-
gratie en kolonisatie 6.6%, voor landbouw enz, 2.9% en voor
allerlei 2.6%.
15 April 1937.
CURAqAO
De Curom
Op 1 Maart 1936 is de Curacaosche Radio-omroep haar werk-
zaamheden begonnen. Bij de inwijding hebben de heeren Molen-
KRONIEK
kamp, directeur van 's Lands radiodienst, en de voorzitter van de
Curacaosche Radiovereeniging, de heer A. Moron jr. het woord ge-
voerd. De heer Molenkamp is de welbekende voortrekker op radio
gebied in Curacao. Begrijpen wij diens rede goed, dan is de orga-
nisatie van den radio-omroep in Curacao aldus, dat het gouverne-
ment eigenaar is van het zendstation, dat op een ultra-korte golf
van 31.67 M. werkt en wordt dit verhuurd aan de C.R.V., die voor
66n jaar machtiging tot het doen van uitzendingen heeft. Ten on-
rechte meende de spreker, volgens het verslag in de bladen, dat
deze organisatie eenige overeenkomst heeft met die in Nederland.
Immers heeft men daar gehad de particuliere zender-eigenaars,
als hoedanig de N.S.F. te Hilversum nog bestaat, terwijl het ge-
mengd bedrijf de Nederlandsche omroepzender maatschappij de
oprichting van een eigen zender voorbereid. In afwachting daar-
van geschieden de uitzendingen op de lange golf over den rijks-
zender te Kootwijk. Alleen met dit tusschenstadium heeft de Cu-
racaosche organisatie eenige overeenkomst.
Gaarne hadden wij iets meer vernomen over de C.R.V. Leeft
deze, zooals de Nederlandsche omroepvereenigingen, op eigen
krachten ? geniet zij geen gouvernementssteun ? Bestaat er con-
tr6le van overheidswege op de uitzendingen?
In 66n punt althans bestaat een hemelsbreed verschil tusschen
de Nederlandsche en de Curacaosche radio-omroep. Wat aan eerst-
genoemde volstrekt verboden is, is aan laatstgenoemde uitdruk-
kelijk toegestaan, het uitzenden van reclame, en wij zagen in de
programma's dan ook al eenige reclame-uitzendingen vermeld.
Waarschijnlijk zal de C.R.V. daaruit een deel van haar inkomsten
moeten trekken.
Hoezeer de Curom in een behoefte voorziet, blijkt wel uit een
bericht van de St. Maartensche Slag om slag (wat mag dat toch
wel beteekenen?), dat het lied ,,Het plekje bij de molen" daar
door de radio zoo popular is geworden, dat men het dagelijks
in de straten hoort fluiten en neurien.
Zou de radio ook bevorderlijk kunnen zijn aan het gebruik van
het Nederlandsch op de bovenwindsche eilanden?
Mr. Ph. F. Bichon van IJsselmonde
De Amigoe di Curafao deelt mee, dat de heer mr. F. Ph. Bichon
van IJsselmonde den Kolonialen raad gaat verlaten. Met alle
stemmen der aanwezige leden werd de heer Bichon van IJssel-
monde destijds door den raad op de eerste plaats der voordracht
KRONIEK
in de vacature mr. G. H. Eskes gezet. In de vergadering van 5 Mei
1934 deed hij zijn intree, dankte den voorzitter voor diens woor-
den van welkom, H.M. de Koningin voor de benoeming, den gou-
verneur voor zijn advies en den raad voor zijn voordracht, waar-
mee hij zich vereerd gevoelde; hij verklaarde naar zijn beste weten
en krachten aan de behartiging van de belangen van Curacao te
zullen meewerken, en riep Gods zegen over den arbeid van het
college in.
Drie jaren slechts zal mr. Bichon van IJsselmonde zitting heb-
ben gehad, maar in dien tijd heeft hij meer werk verzet dan ande-
ren in veel langeren zittingstijd. Hij is in dit opzicht getreden in de
voetstappen van zijn voorganger. Evenals deze had hij het oor van
den raad, waarin hij een leidende positive innam. Dit heengaan is
een onmiskenbaar verlies voor het ,,vertegenwoordigend" lichaam
De heer C. W. J. Joncker is in zijn plaats benoemd.
Emmastad
De naamgeving ,,Emmastad", oorspronkelijk, in 1929, bepaald
tot Negropont, Asiento en Valentijn, is thans uitgebreid tot
Rio Canario, in hetzelfde jaar van landswege onteigend en thans
in erfpacht bij de C.P.I.M.
Ellis en Dania
Curagao heeft oude handelshuizen. Waarschijnlijk is na het
Maduro-bedrijf de oudste de firma Ellis en Dania, die in 1867
werd opgericht en 3 Maart 1.1. dus haar 70-jarig bestaan vierde.
Merkwaardig is wel, dat een der procuratiehouders al dien tijd als
zoodanig bij de firma werkzaam is en bovendien nog niet ouder
dan ,,meer dan 80 jaar" is.
Rotary
Ook Curagao heeft zijn rotaryclub gekregen.
De begrooting voor 1938
Deze is onder dagteekening van I Maart 1927 ingediend.
De ontvangsten zijn geraamd op / 8.172.192,-, de uitgaven op
/ 8.190.037,-. Het overschot van / 17.845,- kan niet veel tegen-
vallers en niet veel suppletoire begrooting lijden.
KRONIEK
De middelen
January was niet gunstig. Deze maand bleef f 100.000,- be-
neden de roaming. Vele posten bleven lager, Inkomstenbelasting
zelfs / 120.000,-, loodsgelden / 10.000,-. Gedistilleerdaccijns
was / 9000.- en motor- en rijwielbelasting / 43.000,- boven de
racing.
De notulen van den Kolonialen raad
Over dit onderwerp is er belangrijk nieuws. Het spreekt van-
zelf, dat wij dit niet nit de notulen halen. De Amigoe van 10 Maart
1937 deelt mee, dat de notulen der vergadering van 16 Juni 1936
werkelijk nu verschenen zijn. Het is haast ongelooflijk. Zelf ont-
vingen wij die ook. De Amigoe wil het uitzoeken der redenen van
de vertraging aan de autoriteiten overlaten. Wij meenen die te we-
ten; men schijnt gewacht te hebben op de aankomst van een be-
zending slechter paper dan het tot nu toe gebruikelijke. Zouden
de leden zelf zoo weinig belangstelling voor deze zaak hebben?
Nieuwe plannen
Bij den Kolonialen raad natuurlijk ontleenen wij ook deze
mededeeling aan de Amigoe is een brief ingekomen van den
heer Nijmegen Schoonegevel van de C.P.I.M. om de aandacht van
den raad te vragen voor: de cultuur van doornlooze cactussen,
de effective bestrijding van venerische ziekten, de winning van
bromide uit zeewater, de verstrekking van goedkoope visch als
volksvoedsel door oprichting van een Curacaosche trawlervaart,
,,hoewel niet in de eerste plaats bemand met inheemse krachten".
Wat de raad met dezen brief gedaan heeft wordt niet meege-
deeld.
BOEKBESPREKING
Almanaque de Curapao para el afio de 1937.
Compilaci6n de W. H. Hoyer.
Een oude bekende langzamerhand en als vraagbaak een goede
vriend. Toch liet hij ons ditmaal in de steek, toen wij de name
Van Lindonk en Kroeze zochten. Van dezen laatste is zelfs de
heele kerk niet genoemd.
Het is wel jammer, dat de statistische gegevens niet verder
gaan dan tot 1935. Dit hangt wellicht samen met de verschij-
ning v66r 1 Januari van de almanak, maar misschien zouden in
het vervolg de cijfers der eerste drie kwartalen van het loopende
jaar gegeven kunnen worden.
Prins Bernhard had zich al wel een plaats kunnen zien toege-
wezen.
Amsterdam, 20 Maart 1937. D. G. F.
- 29 -
BIBLIOGRAPHIE
A. TIJDSCHRIFTEN, COURANTEN, ENZ.
West India Committee Circular. 25 Februari 1937, no. 1002. The
Bahamas Legislature; Social Progress in Barbados; Jamaica's Tourist
Industry. New Bureau opened by the Governor; Grenada's Banana
Industry; Trinidad's Cocoa Export; Agricultural News (St. Lucia's
Banana Industry Nitrogen Fixation in Rice Soils Palestine Citrus
Industry The Aroma of Chocolate).
Idem. 11 Maart 1937, no. 1003. The Sea Island Cotton Industry; Its
Progress in the West Indies, door W. N. Sands; Guiana's Constitution-
al History, door Sir Donald Cameron; Jamaica's Banana Export;
Jamaica and Trinidad in London; Tobago's Steamer Services; Agri-
cultural News (Chocolate is rich in Iron Cacao Shells for for Milch
Cattle Humus and Public Health Developing Rice Industry).
Algemeen Handelsblad. 17 Maart 1937. Avondblad. Een hoopvol ge-
luid uit Suriname door J. Sibinga Mullder.
Echo's uit de Missies. 25 Maart 1937, no. 4. Het vorstelijk huwelijks-
feest in Suriname (poppententoonstelling: 't leven van prinses Juliana)
door Sr. Marie Crispine; Gerardina de Mulattin, door Sr. M. B.
De West. 15 Febr. 1937, no. 3055. Cacao. II (slot), door S. B(eck).
Idem. Moetoetoe and its gold or the discovery of the lost ,,Cedar
Creek" door C. B. Braithwaite.
Idem. 22 en 24 Februari 1937, nos. 3058 en 3059. Het Bacoven
Comit6 wordt omgezet in een N.V. Surinaamsche Landbouw Export
Mij.
The Daily Chronicle. British Guiana. 20 Februari. The Governor
opens reorganized B. G. Museum.
Agricultural Journal British Guiana. 7de Jrg., no. 4. An Experiment
with Dairy Cattle in British Guiana, door H. A. F. and T. B.
International Sugar. 7de Jrg. no. 39. The Sugar Cane in British
Guiana; The Fractional Lining and Double Heating Process at Cay-
manas (Jamaica).
Neerlandia. April 1937, no. 4 Ned. Antillen. Hoe Aruba meeleefde
met het prinselijk huwelijk, door H. E. Lampe; Rolprentvertooning
op Curacao.
-30-
BIBLIOGRAPHIE
Amigoe di CuraFao. 10 Maart 1937, no. 2828. Het laatste avontuur
op het Duivels-eiland, door Roger Backwell.
Panorama. 11 Maart 1937, no. 10. Oude plaatjes van Suriname.
Suriname. 12, 16, 19 en 23 Februari en 2 Maart. nrs. 13, 14, 15, 16 en
18. Onze uitvoer over 1936 met ruim 1,2 million vooruitgegaan.
Tropical Agriculture Trinidad. 14de Jrg. no. 2. Notes on the Phy-
siology and Biochemistry of tropical Fruits. I. Avocados, door 0. W.
Wardlaw; Avocado oil.
Tropisch Nederland. 22 Maart en 5 April 1937, no. 24 en 25. Goud-
industrie in Suriname, door C. K. Kesler.
The Lamp. New York. February 1937. Silver Peg's Province. Haven
of Caribean Pirates. Stamping Ground of Peter Stuyvesant and Now
Tourists's Paradise. Curagao Pauses to Honor S. E. L. Maduro & Sons,
Company Agents.
Nieuw Israelietisch Weekblad. 1 April 1937, no. 48. Het eeuwfeest der
Synagoge te Paramaribo. [Artikelen van L. H. Sarlouis, Prof. Mr. J. C.
Kielstra, C. S. Pos en P. Kikkert].
Idem. 16 April 1937. De Joden in Suriname en hun geschiedenis. Le-
zing van den Eerw. Heer J. Roos voor het genootschap voor de Jood-
sche Wetenschap; Overheidsbemoeiing ten aanzien van Israelieten in
Suriname, door Ph. A. Samson.
De Rijkseenheid. 14,28 April en 5 Mei 1937, no. 28, 30 en 31. De moge-
lijkheid van Landbouwkolonisatie voor blanken in Suriname, door
T. B. [bespreking van het proefschrift van dr. E. F. Verkade-Cartier
van Dissel].
Ons Suriname. Maart 1937, no. 3. Bericht van Zr. Nelly de Borst;
Berichten van Alkmaar, door J. J. F. Endert.
Idem. April 1937, no. 4. In fellen strijd met de machten der duister-
nis [in Suriname], door J. Leerdam; Een Amerikaansch bezoeker over
ons werk in Suriname, [Henry Beets].
Centraalblad. Algemeen Joods Weekblad. 1 April 1937, no. 5. Een
belangrijk Jubileum door E. Gr. [van de Synagoge van Ned. Isr. Ge-
meente]; Eeuwfeest van de Synagoge te Paramaribo. [Artikelen van
Prof. Mr. J. C. Kielstra, L. H. Sarlouis, P. Kikkert en C. S. Pos]; Een
Hoogduitsche Gemeente met een Portugeesche ritus en uitspraak, door
I. Agtsteribbe; Jubileum der Synagoge ,,Newe Sjalom" in Suriname,
door J. S. Roos; Eeuwfeest van de Synagoge der Nederl. Israelietische
Gemeente in Suriname, door Ph. A. Samson; Bij het eeuwfeest onzer
Synagoge, door S. M. Levie.
Nieuwe Rotterdamsche Courant. 14 Maart 1937, Ochtendblad A. De
catastrophe van Martinique. De uitbarsting van de Mont Pel6e in 1902,
door J. Heyligers.
BIBLIOGRAPHIE
Bull. Mens. Inst. Col. Havre. 9de Jrg. no. 87 (1937). Les bois de la
Guyane. 1'Ang6lique et ses usages, door M. Demongeat.
N. Guianeaer. 7de Jrg. no. 10b. Nederlandsche kolonisten in Suri-
name. Uitvoerige beschrijving van hun bestaan, door R. R. de Bije.
Shell Aviation News. No. 76 (1937). The K.L.M. in the West Indies.
Oost en West. April 1937. Korte golfjes uit Suriname en Curacao. De
mogelijkheid van Landbouw-Kolonisatie voor blanken in Suriname,
door Fred. Oudschans Dentz [bespreking proefschrift Dr. Verkade-
Cartier van Dissel].
B. BOEKEN, GESCHRIFTEN, ENZ.
A Constitutional History of British Guiana, door sir Cecil Clementi.
Messrs Macmillan and Comp. 1937. 20/-.
Sawarie-noten uit Suriname, door ir. W. Spoon. Berichten van de
Afd. Handelsmuseum van de Kon. Vereeniging Koloniaal Instituut.
No. 109 (overdruk uit De Indische Mercuur van 6 Jan. 1937, no. I).
Jaarverslag over 1936 van de A feeling Boekverspreiding van het Alge-
meen Nederl. Verbond, door Fred. Oudschans Dentz (D. Zuid-Amerika
en de Nederlandsche Overzeesche Gewesten: Suriname en Curacao).
Een reisje naar de goudvelden in het Surinaamsche binnenland, door
W. Kraan. Overdruk van artikelen verschenen in De West. Uitgave:
Boekhandel E. Ritter, Van Woustr. 237, Amsterdam. f 0.60.
Jamaica Inn. Famous Novel, door D. du Maurier. 1 1.25.
Suriname Folk-Lore, door Melville J. Herskovits and Francis S. Her-
kovits. With transcriptions of Suriname Songs and Musicological
Analysis, door Dr. M. Kolinsky. Columbia University Contributions
to Anthropology. Volume XXVII. New York. Columbia University
Press. 1936. f 12.50.
What to see in the British Guiana Museum. Carnegie Building, Geor-
getown, door Philip S. Peberdy. 1937.
CuraFao in 1830 (met 4 illustration), door W. M. Hoyer. Tip. Mercan-
til. Curagao. 1937.
Curafao. Nederlandsch West-Indie. De winkelwijk van Antilia.
Kruispunt aller wegen. Een gidsje voor bezoekers. Uitgegeven door de
Kamer van Koophandel.
0. D.
,,CUENTA DI NANZI"
DOOR
M. D. LATOUR O.P.
Nederland heeft zijn sprookjes van Moeder de Gans, die niet
meer verteld worden, maar waarvan mooie bundels bestaan, die
een merkwaardige kijk geven op de tijd, waarin ze waarschijnlijk
ontstaan zijn, en op de fantasie, het beschavingspeil en de gods-
dienstige overtuiging van de mensen, die ze, al vertellende, aan
ons hebben overgeleverd.
Curacao heeft 66k zijn sprookjes, hoewel het woord ,,sprookje"
in het Papiamento de volkstaal van Curacao niet bestaat.
Wel kent de Curagaoenaar het woord vertelsel of vertelling, dat
hij weergeeft door ,,cuenta", maar dat is niet equivalent met het
Nederlandse ,,sprookje". Om toch ondubbelzinnig te zeggen, dat
men een echt sprookje wil vertellen, moet men in het Papiamento
zeggen: cuenta di Nanzi.
Wie of wat is Nanzi?
Nanzi of Anansi is een woord van vermoedelijk Afrikaanse
oorsprong en betekent ,,spin". Nederlandse schrijvers, die zich
ooit met deze sprookjes hebben ingelaten en dat zijn er z6r
weinigen vertalen cuenta di Nanzi daarom niet onverdienste-
lijk door ,spinvertellingen".
Het zijn meest vrij korte verhalen, waarin Nanzi, de Spin, die
eigenlijk een wijze man is (maar dan wijs te verstaan in de zin van
sluw, listig), tevens gewetenloos en banaal-grappig, de hoofdrol
speelt. Wie zich niet in kan denken, wat een Spin is, die eigenlijk een
wijze man is, heeft geen voldoende fantasie om van sprookjes te
genieten, maar wil hij zich die fantasie eigen make, dan sla hi
,,Mythen en Sagen uit West Indie" op en bekijke eens de geestige
tekening van Willem Backer, die tot onderschrift draagt: ,.... bij
een hut, waarvoor een stokoude vrouw zat, die in werkelijkheid
een kikvorsch was."
Dat Nanzi een Spin zou zijn, blijkt uit de vertellingen zelf niet,
33 -
West-Indische Gids XIX 3
M. D. LATOUR O.P.
maar het is wel opvallend, dat er veel dieren in voorkomen: de
Tiger (tijger), Scarpion (schorpioen), Cargapilon (kan ik niet met
zekerheid vertalen; de Spaanse dictionnaire maakt me niet veel
wijzer; vermoedelijk wordt de kameel bedoeld) en Zeze, de ts&ts6
vlieg. Dikwijls zien we Nanzi ook in gezelschap van den koning,
met wien hij nog al gemoedelijk omspringt.
Het karakteristieke van al deze sprookjes is, dat Nanzi altijd
de eindoverwinning behaalt, aan alle straffen weet te ontsnappen,
ook al moet een onschuldige er de dupe van worden, en steeds
tegenstanders ontmoet, die veel dommer zijn dan hij.
Slechts bij uitzondering is hij het kind van de rekening. Hij
sterft meermalen, maar niemand verwondere zich daarover, als
zelfs Sherlock Holmes, de held van Conan Doyle's beroemde ro-
mans, na in een moeras verdronken te zijn, in een later boek weer
fris op de proppen komt. Een edel karakter heeft Nanzi niet; hij
is gulzig, liegt weergaloos en ziet zelfs niet op tegen een moord.
Maar dat is blijkbaar bijzaak. De sprookjes zijn er niet om er
christelijke zeden uit te leren; integendeel, verraden ze vaak de
laag staande morele opvattingen van het volk, waaronder ze ont-
staan zijn.
Wie zijn de oorspronkelijke vertellers van de cuenta di Nanzi?
Het word Anansi (spin) wijst al naar Afrika. Ook het karakter
van de sprookjes doet met z66r grote waarschijnlijkheid hetzelfde
denken. Wie mocht tegenwerpen, dat er toch vroeger op Curagao
Indianen gewoond hebben, en wel v66r de negers, en dat men dus
rekening moet houden met de mogelijkheid van Indiaanse oor-
sprong, verliest enige voorname feiten uit het oog.
Ten eerste was het aantal Indianen in 1634 het jaar waarin
de Hollanders Curagao bezetten niet groter dan 1415. Ten
tweede vertrokken bijna alle Indianen van het eiland met hun
Spaanse meesters en vestigden zich in het naburige Venezuela.
Ten derde is de aard van het Indiaanse volksverhaal zeer ver-
schillend van dat van de cuenta di Nanzi. Het Indianenverhaal
is bijna zonder uitzondering geheimzinnig, somber en griezelig,
terwijl de negervertellingen steeds de lachlust van de toehoorders
opwekken en hen vol bewondering voor den held van het verhaal
doen uitroepen: Nanzi ta sabi! (Nanzi is slim!).
De Curaqaoenaar is een goed verteller en de beste vertellers,
chad6 di cuenta 1) genoemd, weten door een expressief gebaren-
1) De chad6 di cuenta komt het meest tot zijn recht bij de viering
van de ,,ocho dia", de acht nachtwaken na het overlijden van een
,,CUENTA DI NANZI'
spel, door het nabootsen van de dierengeluiden en door hun
mimiek het vertellen tot een kunst op te voeren, waarbij de lui-
steraar roerloos met open mond en ingehouden adem toehoort,
of zwijgend van enige afstand toeziet, terwijl men op zijn gezicht
als op een spiegel het gehele verloop van het verhaal volgen kan.
De bloeitijd van het vertellen is echter voorbij. Men luistert
niet meer naar sprookjes, maar leest de krant. Het is geen kunst
om Curagaose kinderen te ontmoeten ook, die niet in een ka-
tholieke inrichting zijn opgevoed die niet een negersprookje
meer weten te verhalen.
Dr. H. van Cappelle de schrijver van bovengenoemde
,,Mythen en Sagen uit West India" betreurt het (zie blz. 353
van dit werk), dat er tot nu toe (hij schreef in 1926) zo weinig
over dit onderwerp in het licht was gegeven, ,,daar het verzamelde
material het mogelijk zou gemaakt hebben de wijzigingen te lee-
ren kennen, die door vreemden invloed in een zelfde uit Afrika
afkomstige dierenfabel tot stand zijn gekomen."
Volgens zijn zeggen kon hij niet meer cuenta's machtig worden,
dan de vier, die hij vond in het derde Jaarverslag van het Ge-
schied-, Taal-, Land-, en Volkenkundig Genootschap te Willem-
stad, Curarao (1899). Daarin staan: Cha Nanzi y Baca pinta
(Nanzi en de bonte koe), Cha Nanzi y Temecu-Temebe (Nanzi en
Temecu-Temeb6), Cha Nanzi cu Cha Cargapilon, (Nanzi en de
kameel). Verder werd hem door den oud-gezaghebber van St.
Eustatius, den heer G. J. van Grol, een op dit eiland opgetekende
spinvertelling toegezonden, getiteld: Braha Nanci en Braha
Toekema.
Natuurlijk heeft-het milieu, waarin de Curacaose neger leeft,
en zijn vroegtijdige kennismaking met de katholieke missiona-
rissen enige invloed gehad op zijn sprookjes. In de Surinaamse
Spinvertellingen heet de vrouw van Nanzi b.v. altijd Akoeba,
een Afrikaans woord, dat in de papiamentse sprookjes vervangen
is door Shi Maria. Dr. Van Cappelle schrijft: Chi Maria, en voegt
er nog tussen haakjes bij, om vergissing te voorkomen, dat Chi
wordt uitgesproken als Tsji en het lidwoord is voor een vrouwen-
naam in het Papiamento. Het woord Chi is mij absoluut onbekend
Curagaoenaar. Eerst wordt er vrij lang gebeden bij de(n) dode en daar-
na treedt de verteller in actie, om de aanwezige bewakers van het lijk
wakker te houden en hen de tijd te helpen passeren. (De Encycl. v.
W. I. geeft op: hinchad6. Hincha betekent ,,opzwellen". Hechador of
zoals het volk zegt: ichad6, komt van het Spaanse ,,echar cuentos",
vertellen. Dit lijkt me dus een juistere schrijfwijze).
M. D. LATOUR O.P.
zowel als lidwoord, als op ieder andere manier. Wel bestaat Shi
in de Curagaose volkstaal (uitgesproken Sji); zo heb ik het meer-
malen gehoord en ook Jesurun 1) schrijft Shi en niet Chi. Boven-
dien is noch Chi, noch Shi een lidwoord. Er bestaat in het Papia-
mento maar 66n lidwoord en dat is het onbepaalde lidwoord un:
een. Er zijn wel auteurs, die ook een bepalend lidwoord opgeven
in het Papiamento, maar er zou over gedisputeerd kunnen wor-
den, of dat helemaal just is. Als ik in het Papiamento vertaal:
Het even van mijn broer is in gevaar, dan zeg ik: Bida di mi
ruman ta na peligro; en niet: E bida di mi ruman ta na peligro.
Men kan natuurlijk ook voorbeelden aanhalen, waarin het Ne-
derlandse bepalende lidwoord in het Papiamento door ,,e" ver-
taald wordt, maar deze voorbeelden zullen just duidelijk be-
wijzen, dat ,,e" meer een aanwijzend voornaamwoord is, dan wel
een lidwoord.
Over Cha valt nagenoeg het zelfde te zeggen. Het is geen lid-
woord, maar zowel Shi als Cha zijn aanspreektitels met een niet
gemakkelijk definieerbare inhoud. Wie Shi vertaalt door me-
vrouw, juffrouw, vrouw, moeder, vertaalt het niet slecht; wie
het helemaal onvertaald laat, handelt echter even goed. Een
adaequate vertaling bestaat er niet voor.
Ook Cha is op verschillende wijzen vertaalbaar; het betekent
baas, vriend, mijnheer, papa, en omdat het zoveel betekent, be-
tekent het eigenlijk niets. Men kan het in de vertaling gevoegelijk
weglaten.
Behalve de naamsverandering in Shi Maria ziet Dr. Cappelle
terecht ook de christelijke invloed in het ,,bij God gaan", dat
voorkomt in ,,Nanzi en Temecu-Temebe". De Goudkust-negers,
van welke deze sprookjes heten afkomstig te zijn, zullen vermoe-
delijk in plaats van God wel ,,tovenaar" gezegd hebben of de
naam van hun opperste wezen, dat hoofd was van een hele col-
lectie mindere godheden. Ook zal ,,God" bij hen niet aanstonds
betekend hebben: de ene ware God, maar de God van de Blanken.
Als de Blanken zelf al zooveel machtiger zijn dan de Zwarten, wat
moet hun God dan wel niet machtig zijn! Zeker veel machtiger
dan de Afrikaanse godjes!
Een ander woord, dat nog al eens in de Cuenta's voorkomt, is
,,Shon". Hiervan is de oorsprong en betekenis met veel meer ze-
1) Dr. H. v. Cappelle houdt Hamelberg voor de verzamelaar van de
vier sprookjes in genoemd Jaarverslag. De heer Michael Romer, gepen-
sioneerd onderwijzer en Curagaoenaar van geboorte, verzekerde mij
echter zeer stellig, dat ze van den heer Abraham Jesurun zijn.
,,CUENTA DI NANZI"
kerheid na te gaan. Het komt zo goed als zeker van het Spaanse
Sefior of het Portugese Senhor, welke woorden ,,heer" betekenen.
De oude negerslaven hebben het tot Shon verfomfaaid en duidden
er hun meesters (massa, master), heren (shon, senior) mee aan. Dit
woord is met de slavernij niet uitgestorven; we zouden haast
zeggen: integendeel! Op het ogenblik is op Curagao iedereen
shon: ouden en jongen, blanken en zwarten, dames en heren,
jongens en meisjes, armen en rijken, baas en bediende, directeur
en loopjongen. De oorspronkelijke betekenis van slavenbezitter,
,,voornaam heerschap", is eigenlijk uitgestorven, hoewel de Cu-
racaoenaar nog altijd een neiging heeft om iemand van stand
Shon te noemen, daarbij denkende aan ,,hoge Piet", ,,rijke mijn-
heer", ,,plantagehouder". Meestal echter zal men shon moeten
vertalen, naar gelang het voorkomt. Spreekt men van een dame,
dan betekent shon: mevrouw of dame; gaat het over een onge-
huwde vrouw, dan vertaalt men het door: juffrouw, enz.
Verder wordt Nanzi dikwijls genoemd ,,Compa Nanzi". Dit
Compa is een afkorting van compader, dat letterlijk betekent:
medevader. In het Papiamento heet zo de man, die peter, peet-
oom, is over een kind. Door het feit, dat men een compader, mede-
vader, krijgt, wordt men het zelf ook. De vader van het kind en
de peter van het kind, noemen elkander dus wederkerig compader.
Dit zelfde woord wordt echter in de dagelijkse omgang ook
vaak gebruikt bij wijze van gemoedelijke aanspraaktitel. Men zou
het kunnen vergelijken met het gebruik om kleine meisjes ,,zus"
en kleine jongens ,,broer" te noemen, zonder daarmee te willen
bedoelen, dat inderdaad alle kleine meisjes en alle kleine jongens
zusjes en broertjes van ons zouden zijn. Zo noemt men hier veel
mannen compa of compader, zonder nu just aan te willen geven,
dat al die mannen als peter van een van zijn kinderen gestaan
hebben. Het is niet meer dan een vriendelijke, gemoedelijke aan-
spreektiteL Men kan het misschien het best weergeven door papa,
of onvertaald laten.
Mochten er hier of daar in de sprookjes nog enkele dingen voor-
komen, die enige nadere verklaring behoeven voor den Neder-
landsen lezer, dan zal ik die ter plaatse gaarne geven.
De Europeaan heeft reeds muziek en dans van den neger over-
genomen; hij neme nu ook kennis van diens sprookjes. Moge de
kennismaking een aangename zijn en aan den geleerde voldoende
material bieden om de factoren na te gaan, die in verschillende
landen de oorspronkelijke Afrikaanse dierenfabel gewijzigd hebben
M. D. LATOUR O.P.
De uitgave van een kleine bundel van deze sprookjes is in voor-
bereiding. Enige voorbeelden mogen hier volgen ter kennisma-
king.
NANZI EN DE WARAWARA (Compa Nanzi y Coma Warawara)
Op zekere dag zond Nanzi zijn zoon Pegasaya (Klis) naar Co-
mader 1) Warawara (een roofvogel) om een beetje vuur te halen.
Warawara was de pepe ) van Pegasaya en hield veel van hem.
Zij gaf hem het vuur en tevens enige pinda's. Hij going naar huis
met het vuur en at onderweg de pinda's op behalve een, die hij bij
aankomst aan zijn vader gaf.
Deze gooide onmiddellijk het vuur in het water, zodat het uit-
doofde en going zelf naar Warawara.
,,Comader moet weten, dat Pegasaya een echt ondeugend kind
is; hij heeft het vuur zo maar in het water gegooid", loog Nanzi.
Maar Comader Warawara was niet van gisteren en begreep heel
goed, dat de pinda's Nanzi hierheen gebracht hadden. Zij gaf hem
enige pinda's en een beetje vuur.
Nanzi peuzelde ze met smaak op en vroeg: ,,Waar haalt Coma-
der die heerlijke pinda's vandaan?"
,,Aha", zeide Warawara, ,,ik wist wel, dat je enkel maar om de
pinda's kwam, maar je bent veel te gulzig, anders zou ik het je
wel zeggen."
Maar Nanzi liet niet meer los en na veel heen en weer praten,
vertelde Warawara, dat ze die 's morgens vroeg gapte te Coro
(kustplaats in Venezuela, dicht bij Curacao). Verder legde de roof-
vogel hem uit, dat hij veren bij elkaar most zoeken, om vleugels
te maken. V66r het eerste hanengekraai moesten ze klaar zijn.
,,Best", zei Nanzi, en hij maakte prachtige vleugels, die
Warawara met boter aan zijn schouders plakte.
's Avonds kon Nanzi geen oog dicht doen. Hij stond zachtjes
op, kroop achter het huis van Warawara, vlak bij de kamer,
waar deze sliep en kraaide zo goed hij kon: ,,Kukelekuuuuu!!!!"
Warawara dacht echter bij zichzelf: ik lig nauwelijks in
bed, het kan nog geen tijd zijn; en trachtte rustig door te slapen.
Nanzi stond doodstil te luisteren, maar begreep al spoedig, dat
Warawara niet van plan was op te staan.
I) Vrouwelijke compader, dus de vrouw, die een kind ten doop heeft
gehouden. Deze vrouw is comader van de ouders van het kind en meter
van het kind zelf.
*) Pepe = madrina = meter.
,,CUENTA DI WAN&I"
Toen sloop Nanzi op zijn tenen naar huis en ontstak even later
een groot vuur ten Oosten van het huis van de roofvogeL
Warawara vloog haar bed uit, zag het vuur voor de rijzende
zon aan en meende, dat zij zich verslapen had. Nanzi bluste toen
het vuur weer gauw en holde naar huis om zich slapend te houden.
Comader Warawara klopte bij Nanzi op de deur en drong aan op
een haastig vertrek, daar ze toch al een beetje laat waren.
Ze zouden enige lege zakken met zich meenemen, om de buit
in te bergen. Warawara, een goede vliegster, nam niet meer
dan twee zakken mee, maar de mateloos gulzige Nanzi sleepte
er wel vijf mee.
Hij werd nog gewaarschuwd door de roofvogel: ,,Denk er nu
aan, je bent geen eerste-rangs-vlieger en je neemt nog meer zakken
mee dan ik." Maar Nanzi luisterde naar geen goede raad.
Beide vlogen toen naar Coro. Daar laadde Warawara twee
zakken vol en Compa Nanzi werkte zich dood om alle vijf de
zakken vol te krijgen.
Comader Warawara zei niets meer en liet Nanzi maar began.
Op een gegeven ogenblik kwamen er mensen aanlopen, die de
twee dieven gezien hadden en Warawara riep: ,,0Opschieten,
Compader, daar komen de mensen."
Beide vlogen op en kozen de richting Curacao. Na enige ogen-
bikken hoorde Warawara achter zich roepen: ,,Warawara, hM,
hM, hM!
Wat is er, Compader? -
Er valt een zak in het water! -
Laat maar vallen, Compader. -
Enige minute stilte. Toen steeg er weer een noodkreet op:
Warawara, h6, hM, h6! -
Wat is er Compader? -
De tweede zak valt in het water! -
Laat maar vallen, Compader, -
Na enige ogenblikken steeg de derde noodkreet op:
Warawara, hM, hM, hM! -
Wat is er Compader? -
De derde zak valt in het water! -
Laat maar vallen, Compader. -
Kort daarop klonk een nieuw alarm over de wateren:
Warawara, ht, he, he! -
Wat is er Compader? -
Ook de vierde zak valt omlaag! -
Laat maar vallen, Compader. -
M. D. LATOUR O.P.
Toen slaakte de arme Nanzi voor de vijfde maal zijn hulpkreet:
Warawara, h6, hM, h6! -
Wat is er Compader? -
Mijn laatste zak pinda's valt in het water! -
Laat maar vallen, Compader. -
Warawara dacht: nu zal het wel afgelopen zijn met nood-
signalen, maar na enige ogenblikken weerklonk opnieuw een
angstgeschrei:
Warawara, hM, h, h!!! -
Wat is er Compader? -
Nu val ik zelf, mijn vleugels laten los!!! -
Toen keerde Warawara zich om en school als een piji uit een
boog op Nanzi af en greep hem in de val.
,,Verberg je maar onder mijn vleugels", zei Comader Warawara.
Een paar minute later hoorde de vogel een geluid als iemand,
die over moet geven.
,,Wat is er aan de hand", vroeg zij enigszins kregelig.
,,Het stinkt ondragelijk onder je vleugels, Comader."
,,Als je nu niet je gemak houdt, laat ik je in zee vallen", klonk
het dreigende antwoord.
Even was het still. Toen klonk weer de stem van Nanzi: ,,Co-
mader, doe met me wat je wil, maar ik kan het hier niet meer
harden."
Toen had de vogel er genoeg van. Zij opende haar vleugels zo
wijd als ze kon; Nanzi slipte uit de veren, viel in de zee en ver-
dronk.
N.B. Waarschijnlijk stamt van deze fabel het papiamentse
spreekwoord: E ta bula cu ala di manteca. (Hij vliegt met vleu-
gels van boter). Hij doet meer dan hij kan, leeft boven zijn stand.
HOE NANZI DEN DUIVEL ER TUSSEN NAM (Corn Nanzi a nek Diabel)
De heer Nanzi was rijk geworden en voerde niets meer uit. Hij
reed de hele dag in een auto, at er goed van, deed veel aan spelle-
tjes, enfin hij leidde een leven als een prins en voelde zich zeer ge-
lukkig. Zijn vrienden begonnen jaloers op hem te worden.
Maar wat gebeurde er? Zonder dat hij precies uit kon leggen,
hoe het gebeurd was, ontdekte Nanzi op een kwade morgen, dat
er van zijn grote rijkdom zo goed als niets meer over was en dat
hij binnenkort op straat zou komen te staan.
Het greep Nanzi erg aan; hij werd verdrietig. Zijn verdriet
groeide met de dag aan, tot hij ten laatste als een wanhopige, ten
,,CUENTA DI NANZI"
einde raad, bijna als een waanzinnige op en neer liep en verre
zwerftochten begon door de bossen.
Zwijgend en diep in gedachten verzonken, bemerkte Nanzi
niet, dat op een gegeven ogenblik de duivel recht voor hem stond.
,,H6 daar, vriendje, waar tob jij zo over? waarom ben je zo
still en zo bedroefd?" vroeg hij hem.
,,Ach, beste mijnheer," zei Nanzi, ,,ik had hier op de wereld
alles, waar ik maar zin in had, maar het lot heeft een andere
wending genomen; ik heb alles verloren. Daarom ben ik in de
eenzaamheid gevlucht om te sterven. Ik kan zoveel ellende niet
verdragen."
,,Luister eens hier", zei de duivel, ,wil je dat ik je help?"
,,Heel graag, mijnheer", antwoordde Nanzi.
,,Goed", vervolgde de duivel, ,,ik zal je weer alles geven, wat
je op aarde bezat, en wat je nog meer wenst, hoef je maar te vra-
gen en ik zal het je geven. Maar onder 66n voorwaarde: Over twee
weken kom ik hier bij je terug en dan moet je me in eens weten te
zeggen, hoe lang ik al op de wereld ben. Als je dat kunt, zal ik je
alles geven, wat ik beloofd heb; weet je niet te antwoorden, dan
krijg je niet alleen niets, maar ik sleep je onmiddellijk met me
mee naar de hel."
Nanzi, half dol van plezier bij de gedachte aan zijn herwonnen
rijkdommen, dacht geen ogenblik aan de kwade kansen, die er
aan verbonden waren en nam het voorstel met beide handen aan.
,,Goed", zei de duivel, ,,hier heb je een fluit; je fluit maar en
dan komt alles voor de dag, wat je wenst. Tot over twee weken."
Shon Nanzi begon aanstonds overnieuw met fuiven en vergat
total de voorwaarde van den duivel, tot er nog maar vier dagen
restten. Toen kreeg hij het weer benauwd en wist niet, wat hij
aan most vangen, om zijn zaakjes in der minne te regelen met
den heer Duivel. Hij praktizeerde zich suf en zei ten slotte: ,,Er
is geen uitkomen aan. Ik moet een list verzinnen, waarmee ik de
duivel kan te pakken krijgen."
Toen hem wat te binnen school, going hij naar zijn huis, slachtte
vier kippen en liet ze bederven. Hij zocht een ezel en drie zakken
veren, een pond stijfsel, een paardenstaart en een koeienkop. Hij
bestreek de ezel van onder tot boven met de stijfsel en strooide er
toen de veren op uit, bevestigde de koeienkop met de paarden-
staart aan des ezels achterdeel, terwijl de vier vergane kippen het
vertrek met een ondragelijke lucht vervulden. De toegetakelde
ezel zag er nit als een onmogelijk dwaas monster.
Nanzi was zeer tevreden over zijn werk en sloot de kamer af.
M. .D. LATOUR O.P.
Toen going hij zeer verdrietig de komst van den duivel zitten af-
wachten.
Eindelijk, na lang wachten, verscheen de duivel.
Hij klopte aan en de deur was nog niet achter zijn rug gesloten,
of hij begon te schreeuwen: ,,Vooruit, en gauw een beetje; zeg
direkt, hoe lang ik op de wereld ben. Ik heb geen tijd om lang op
antwoord te wachten."
Nanzi begon te stotteren van de schrik: ,,0...o...mijnheer
de d-d-d-d-duivel, k-k-k-kom toch eerst eens kijken; ik m-m-m-
moet je wat la-la-la-la-laten zezezezezien," zei Nanzi, die beefde
van kruin tot tenen en last kreeg van koude rillers.
,,N66, vooruit, schiet op, ik heb niets te zien, zeg me onmiddel-
lijk, wat ik weten wil," antwoordde de duivel.
,,Nee, duivel, hier heb je de sleutel en kijk eerst eens, wat er in
die kamer is", zei Nanzi weer.
,,Goed", zei de duivel, ,,geef me de sleutel en maak een beetje
voort."
De duivel nam de sleutel aan en opende de deur van het afge-
sloten vertrek.
,,Nee maar", riep hij verbaasd uit, ,,nu ben ik toch al tachtig
jaar op de wereld, en wil je wel geloven, dat ik nog nooit zo'n af-
schuwelijk lelijk en stinkend monster gezien heb!"
De verpestende lucht van de vergane kippen was te veel voor
den duivel en hij going van zichzelf.
Nanzi had niet voor niets twee oren aan zijn hoofd. Hij sprong
dol van blijdschap in het rond en deed zijn best om den duivel
weer bij te brengen. Toen deze eindelijk weer overeind krabbelde,
zei hij tot Nanzi: ,,Zegmenu alsjeblieft dadelijk, hoe lang ik al op
de wereld ben."
,,Tachtig jaar", riep Nanzi.
,,Wel", zei de duivel teleurgesteld, ,,jij bent de enige, die me te
slim af bent. Houd, wat je hebt en ga maar door met vragen en
blijf maar hier op de wereld tot het einde van je even. Dan kom
ik je halen en dan ga je zonder pardon met me mee naar de hel."
Toen going de duivel er met een vaart vandoor. De hele families
Nanzi stond lange neuzen achter hem te maken.
Naschrift der redactie.
Wij willen niet nalaten te verwijzen naar Lou Lichtvelds onder-
zoek naar den oorsprong der spinfiguur in de West-Afrikaansche
verbeeldingswereld, opgenomen in den twaalfden jaargang van
De West-Indische Gids, blz. 209 e.v. en 305 e.v.
,,CUENTA DI NANZI" 43
Waarom zou ,,hinchado di cuenta" niet te maken hebben met
het Spaansche hinchar (Portugeesch: inchar) maar met echar,
dat werpen beteekent? Ook het Engelsch kent het werkwoord
to gas in de beteekenis van bluffen of opblazen, special als een
conversationeele eigenschap.
Het is jammer, dat de schrijver geen verklaring weet te vinden
van cargapilon. Hoyer geeft voor kameel het Hollandsche woord.
Een cargahuesos is in Spaansch-Amerika een vogel (zie den groo-
ten Espasa). Volgens Cohen Henriquez en Hesseling (De West-
Indische Gids 17de jrg. blz. 165 is de Kargapilon de olifant.
Compare (comere) en compare (comadre) hebben ook in het
Fransch, het Spaansch en het Portugeesch een ruimere beteekenis
dan die van doopvader (doopmoeder).
Wanneer chi geen lidwoord is, wat is het dan wel?
Wij zien met verlangen verdere bijdragen van pater Latour
op het gebied der Papiamentsche folkore tegemoet.
DE HEROVERING VAN SURINAME
Toespraak tot de ,,Haagse Jongerengroep" der Koninklijke
Vereeniging ,,Oost en West" ter gelegenheid van ,,Crynssendag-
1937", door Mr. F. G. Schalkwijk, rechter i/d Arrondissements-
Rechtbank te Rotterdam, oud-rechter in Suriname en Curacao.
Indien mijn vriend Oudschans Dentz, het historisch geweten
van Suriname, in den West-Indischen Gids er niet bescheiden de
aandacht op had gevestigd, dat het op 27 Februari j.1. 270 jaren
was geleden, dat de kloeke Zeeuwsche vlootvoogd Abraham
Crynssen, in opdracht van zijn Staten, Suriname had veroverd;
indien ook Uw Secretaresse mij in hare uitnoodiging om heden-
avond hier te spreken, daaraan niet had herinnerd; die gebeurte-
nis, zou, vrees ik, mijn aandacht zijn ontgaan.
Kortgeleden nog hebben wij het feit herdacht en gevierd, dat
Curacao v66r 300 jaren Nederlandsch bezit was geworden. Mis-
schien ware het eigenaardiger geweest ook voor Suriname nog een
dertigtal jaren te wachten, alvorens feest te vieren.
Doch als ik bedenk, dat de dames onder U dan 30 jaren ouder
zouden zijn, kan ik begrijpen, dat Uw Bestuur, vol jeugdig vuur,
er de voorkeur aan heeft gegeven, heden Crynssen en Suriname
te bejubelen.
Ik heb er vrede mede, indien Crynssen's daad dan maar de aan-
leiding is om ons nog eens te bezinnen over wat Suriname thans
voor ons, Nederlanders, beteekent.
Dezer dagen is in ons Parlement de jaarlijksche begrooting van
Suriname behandeld. Wanneer men, zooals ik pleeg te doen, later
in de Handelingen naleest wat daarbij gesproken is, krijgt men
eerbied voor de werkkracht en de toewijding van verscheidene
Kamerleden en van den Minister, die over die begrooting, met
kennis van zaken, het woord hebben gevoerd.
Geen Surinaamsche culture, geen middel om de welvaart van
dat gebied te bevorderen, welke daar niet besproken is.
Jongeren, dat is sombere lectuur! Het 66ne Kamerlid ziet nog
wel een lichtpunt in de opkomende citruscultuur, maar behoort
-44-
DE HEROVERING VAN SURINAME
toch door het verloop van andere proefnemingen tot hen, die
aangaande de toekomst van Suriname zonder hoop zijn. een
ander lid heeft in de rijstproefnemingen nog wel vertrouwen, maar
laat de lippen hangen, omdat just die cultures, welke de kurk
vormden, waarop Suriname tot dusver dreef, teleurstellen.
En waarom nu al die lange gezichten ? Voornamelijk, omdat de
Surinaamsche huishouding niet rond kan komen, zonder een bij-
drage van het Moederland.
Nu is het braaf en verstandig om zuinig te wezen, doch wanneer
ik nu met U, Jongeren, een oogenblik spreken mag over Suriname,
zou ik mij toch schamen hier te staan om met U enkel te klagen,
zooals dat op het Binnenhof gebruikelijk is: met een jong nichtje
spreekt men nu eenmaal anders dan met een oude tante! Laten
wij liever om te beginnen nu eens van het zeer zonnige Suriname
de zonzijde bezien!
Die cultures, die zoo slecht gaan, die proefnemingen, daar, wel-
ke maar steeds mislukken?
Ik heb als rechter in Suriname meer dan 66n zulk een proefne-
ming mede gemaakt, doch daar werd niet geklaagd, werd niet ge-
zucht, daar, in de Kolonie zelf, heerschte allerminst die toon van
mismoedigheid.
Ik denk hierbij, bijv. aan het weder aanpakken van de katoen-
cultuur in Nickerie, het meest Westelijke district van Suriname.
Suriname is vroeger een belangrijk katoenproduceerend en -ex-
porteerend land geweest, vooral in Nickerie en Coronie, waar
deze cultuur in handen was van Schotten. Zij is door allerlei oor-
zaken te niet gegaan.
Toen ik in 1924, meen ik, Nickerie als rechter bediende, was
echter just een Amerikaansche onderneming bezig om op vrij
groote schaal proven te nemen met katoen, teneinde, zoo werd
verteld, te trachten, daar een van Engelsch-Afrika onafhankelijke
Amerikaansche katoenproductie te scheppen. Het aardige was, dat
de leading dier onderneming, de planters en employs, grootendeels
geen echte Amerikanen waren, doch ge6migreerde Russen.
Er werd hard aangepakt: elke maand, dat ik van uit Paramari-
bo in Nickerie kwam en de river opvoer, was het van de Koloniale
boot uit zichtbaar hoe weder enkele hectaren boschland waren
schoongemaakt en al gedeeltelijk in cultuur waren gebracht. Heel
Nickerie trilde van den arbeid en de energie van den leider,
Mr. Anderson: het lied van den arbeid, zooals ik dat noemde.
En wat voor een reizend rechter zeker niet onbelangrijk was,
er was in die dagen in het anders still Nickerie een opgewekt
F. G. SCHALKWIJK
gezelschapsleven er werd gewandeld, gebridged en wat daarbij
behoort.
Totdat, in een heilloozen nacht de gevreesde katoenrups ver-
scheen, alles kaal vrat en alle verwachtingen in duigen deed val-
len. Mijn Amerikaansche vrienden vertrokken zonder verder naar
hun werk om te zien en de Nickeriaansche strafrol, zoo sterk terug
geloopen door den arbeid, welke de katoen aan zoovele handen had
verschaft, breidde zich uit tot vroegere afmetingen. Nickerie
werd voor een oogenblik weder still en de rechter kreeg weder vol-
op werk. In Holland viel, naar ik vermoed, de gebruikelijke parle-
mentaire traan. Doch in Suriname werd geen klacht gehoord:
men wachtte op nieuwe perspectieven!
Ongeveer in dien tijd kwam, weder in Nickerie, een Belgische
Maatschappij, de ,,Tropica", haar geluk beproeven met het hout-
bedrijf. Ons gouvemementslogeergebouw zat in die dagen vol
met Belgen, Italianen en hun aanhang. Er waren nieuwe vooruit-
zichten, er was nieuw werk en ieder had nu het hoofd vol van hout,
zooals te voren van katoen. Ook deze onderneming is mislukt, er is
wat Belgisch kapitaal verloren, veel toewijding van onze districts-
beambten is vergeefs gebracht, doch ook toen heeft in Suriname
niemand geklaagd. Daar heeft de zon alle bezwaren weggeschenen.
En nu is er in Nickerie weder de proefneming met het mecha-
nisch rijstbedrijf van Van Dijk en bij Domburg, niet ver van
Paramaribo, het bedrijf van de Suriname Hoeve Maatschappij van
den moedigen Surinamer Brandon. Daar pakt men aan, hier
schudt men de wijze hoofden met hangende lippen.... een leelijk
gezicht voor jonge menschen! Doch als ik mijn ervaring raadpleeg
met al die proefnemingen, in Suriname en Cura9ao, op de Boven-
windsche eilanden ook, waar ik ook eenigen tijd rechter ben ge-
weest, dan zullen daar ook bij die nieuwe rijstbedrijven wel
aardige menschen en momenten zijn, zooals overall, waar intelli-
gente, voorvarende avonturiers iets nieuws probeeren.
Zoo heb ik om daarbij nog even te blijven ook den opbloei
medegemaakt in Suriname van het later wat in de verdrukking
geraakte Amerikaansch-Hollandsche bauxietbedrijf, daar in
Moengo.
Wat een opgewektheid, een optimism weder bij den toen
Amerikaanschen manager en zijn White Staff!
Ik behoud van daar blijde herinneringen aan een mooie bauxiet-
tennisbaan, een in de puntjes verzorgd diner daar in het oerwoud,
aan de wandeling van den toen nog in aanleg zijnden boschweg
van Moengo naar het lieve, aan de Marowijne gelegen Albina,
DE HEROVERING VAN SURINAME
waarheen, zoo stelde men zich toen al voor, 's namiddags, na af-
loop van het werk, de employ's van de ,,Bauxiet" met hunne
dames in de river zouden gaan baden om dan, uitrustend van den
over, droomerig te kijken naar de lichten van het tegenover Al-
bina gelegen St. Laurent, 66n der hoofdplaatsen van het grimmi-
ge, beruchte Fransche bagno, waar ook nu nog geween is en knar-
sen van tanden, om het prikkelende genoegen te smaken de hel te
zien van uit ons Surinaamsche paradijs!
De cacao is door natuurlijke invloeden te loor gegaan als 66n
der meest waardevolle cultures, terwijl de balata, een soort rubber,
die aan zoovele creolen een welkome gelegenheid gaf om weken-
lang te avonturen in het bosch, door economische oorzaken even-
eens voor het oogenblik voor Suriname zoo goed als zonder betee-
kenis is. Maar het land is rijk en mild en de goudwinning ook
als klein volksbedrijf schenkt nu weder aan velen, wat in de
balata verloren scheen. Het hoofd laat men daar niet hangen!
Er is in Suriname om even over te gaan van de materieele
naar de geestehjke dingen geen ontroerender werk dan dat
van de Evangelische Broedergemeente en van de Roomsch-
Katholieke Missie wonder creolen, Boschnegers, Indianen en
Aziaten; niets is haar liever dan dat men komt om te zien,
wat zij heeft gewrocht in moeilijke jaren, ook op praktisch
ontginningsgebied.
Die Missie's zijn trotsch op haar werk. Zouden hare leaders
klagen? Zij weten, dat haar arbeid gezegend is. ook al blijft ge-
hoopt voordeel zoo dikwijls uit!
Hebben wij Hollanders voor Suriname tot dusver eigenlijk wel
veel meer belangstelling dan de gemiddelde geldbelegger voor het
interne bedrijf, waarin hij zijn geld geplaatst heeft, voor zijn
Steeltjes, zijn Koninklijke, zijn Farben?
In bijna geen stad ter wereld vindt men meer rassen bijeen en
vreemder dooreen gemengd dan in het vriendelijke Paramaribo.
Daar vindt Gij de uit Afrika geimporteerde Negerbevolking, daar
ontmoet gij Boschnegers, de afstammelingen van weggeloopen
slaven in vorige eeuwen, daar de restanten van de Chineesche en
Madeireesche immigranten, daar zijn de vroeger als werkkrachten
ingevoerde Britsch-Indiers, de Javanen ook, die als plantagear-
beiders nog steeds worden aangevoerd, daar zijn, dicht bij de stad,
de Hollandsche Boeren, de afstammelingen van de blanken kolo-
nisatie uit de vorige eeuw, daar is, niet zoover in het binnenland, de
oorspronkelijke Indianenbevolking.
Een ethnologisch-sociologisch laboratorium, zou men zeggen,
F. G. SCHALKWIJK
dat elk volk ons zou kunnen benijden. Hebben wij, Hollanders,
daarvan geprofiteerd?
Om even met genoemde groep der Hollandsche Boeren te be-
ginnen: de kritische studied welke zoo just van de hand van Me-
vrouw Verkade-Cartier van Dissel is verschenen over de beteeke-
nis van deze volksgroep voor Suriname en het vraagstuk der blan-
ken kolonisatie, verstrekt gegevens en biedt inzichten, in vele op-
zichten nieuw.
Men vraagt, waarom een dergelijke belangstelling zoo lang is
uitgebleven?
Is er beeldrijker uitdrukkingswijze denkbaar dan die van het
Negerengelsch, de in volkskringen in Suriname nog levende voer-
taal? De Hollander in Suriname heeft daarvoor en voor de neger-
folklore als regel niet meer dan een smalenden glimlach over. De
diepe brown van volkskennis vindt slechts bij enkelen onzer weten-
schappelijke belangstelling.
Vaststaat, dat de Boschnegers ethnologisch tot de belangrijkste
verschijnselen in de wereld behooren, omdat zij leven en denken
als hunne Afrikaansche voorouders en zij de schakels zijn, die hun
eigenlijke vaderland met de Nieuwe Wereld verbindt. Waarom
laten wij, Nederlanders, de studied van zulk een, ook bestuurlijk,
zoo belangrijke bevolkingsgroep voornamelijk over aan Ameri-
kaansche geleerden. aan onderzoekers als de Herskowitsen, met
hun mooie, belangwekkende boeken?
Ofschoon de Britsch-Indier in 1877 reeds zijn intrede als immi-
grant-contractarbeider in Suriname heeft gedaan, was men, een
goede tien jaren geleden, toen ik daar kwam, niet verder gekomen
dan dat men hem den afstammeling van 66n der oudste en diep-
zinnigste volken ter wereld niet anders wist aan te duiden dan als
,,koelie", om wiens zeden en gewoonten, zijn godsdienstige plechtig-
heden, zijn uiterlijk, men slechts lachte. Deze onkunde, ook uit een
bestuursoogpunt verkeerd achtende, heb ik toen een Duitsch ge-
leerde uitgenoodigd en bereid gevonden naar mijn aanwijzin-
gen een leerboek te schrijven over de Britsch-Indiers in Suriname.
Gelukkig, dat de wetenschappelijke belangstelling voor onze
Surinaamsche Indianen in Hollandsche handen is gebleven. Het
doet goed, dat ik dezer dagen van den bekenden ontdekkings-
reiziger De Goeije, mocht vernemen, dat hij than weder op het
punt staat naar Suriname te vertrekken voor taal- en volkenkun-
dig onderzoek, voornamelijk bij de binnenlandsche Indianen.
Trouwens, ook de Hollandsche Katholieke Missionarissen heb-
ben op dit gebied voortreffelijk werk geleverd.
DE HEROVERING VAN SURINAME
Er is over Suriname heel wat geschreven, er is heel wat over ge-
dokterd en heel wat rapporten zijn verschenen over de middelen
om Suriname's welvaart te herstellen.
Het past mij hier in dezen kring in de eerste plaats te noemen
het doorwrochte rapport van de Welvaartcommissie van 1911,
waarvan Uw waardige burgemeester de Monchy de hoogst be-
kwame penvoerder was. En daarnaast herinner ik aan het rapport
van het Studie-Syndicaat waaraan de naam van den Heer Kaste-
leyn voor altijd verbonden is. De West-Indische Gids is een peri-
odiek van ongemeen rijken inhoud. Maar in de meeste dier
knappe rapporten praevaleert de opdracht drong er nu een-
maal toe het materieele element, de vraag hoe Suriname het
voordeeligst te exploiteeren is.
En nu mogen wij veroveraars zijn van Suriname, er zijn echter
in de wereldgeschiedenis veroveraars, die zich anders gedroegen.
Toen aan Julius Caesar de beide GalliEn als bestuursgebied
werden toegewezen, maakte de verovering dier ,,provinciae", de
onderwerping van de in- en aanwonende stammen, geen gering
deel uit van zijn taak. ,,De bello Gallico", de Gallische oorlog,
noemt hij het boek, dat hij zelf over die bestuursperiode schreef.
Maar Caesar, de man met het scherpe, dikwijls meedoogenlooze
zwaard, achtte het toch niet beneden zijn waardigheid om, als be-
stuurder, nauwkeurig acht te geven op alles wat den socialen, eco-
nomischen en cultureelen toestand dier stammen betrof en dit
in zijn ,,Commentarii" te vermelden met niet minder uitvoerig-
heid dan de geschiedenis zijner Romeinsche legioenen.
Enkele weken geleden maakte ik een verhandeling mede in een
wetenschappelijk gezelschap over den toestand van den grond-
eigendom in het oude Rome. Enkele teksten uit Caesar's boek
daaromtrent vormden de kern der discussie. Een veroveraar, die
Caesar! Ja, maar met welk een belangstelling en liefde voor het
land, dat hij door het zwaard tot Romeinsch imperium maakte!
En Napoleon ? Toen hij na de inlijving van het Koninkrijk Hol-
land bij het Fransche rijk ons land bezocht had, schreef hij: ,,Ce
pays est fort int6ressant."
Maar bij deze exclamatie bleef het allerminst: hij, het midden-
punt van een machtig keizerrijk, is persoonlijk voortdurend in
contact met de over ons gestelde Fransche ambtenaren: het eene
ambtelijke rapport gij kunt het in de z.g. Gedenkstukken
lezen volgt het andere. Geen bijzonderheid over ons land,
dat nieuwverworven gebied, van persoonlijken of zakelijken aard,
is den nieuwen machthebber te gearing om te vermelden, niets,
West-Indische Gids XIX 4
F. G. SCHALKWIJK
schijnbaar, plaatselijk zoo onbelangrijk of de Keizer reageert daar-
op met eigen hand.
Veroveraars, met het zwaard, maar ook met den geest, en met
de pen!
In dat licht bezien, ontsnapt men niet aan de gedachte: wat
laten wij, zuinige Hollanders, een schat aan ethnologie, aan
sociologie, aan kennis van eigen onderdanen daar ginder, in Suri-
name, onachtzaam slingeren!
Zijn wij, Hollanders, dan slechte kolonisatoren?
Het tegendeel is waar.
Op Nederlandsch St. Maarten, het Bovenwindsche eiland, kon
men op den weg, welke het Fransche gedeelte van het eiland
verbindt met het Nederlandsche, aan het keurige onderhoud, op
den meter na zien, waar ons territoir begon.
Het lijdt geen twijfel, dat op die international groep der kleine
Antillen in de Caraibische Zee, de organisatie van onze recht-
spraak de best uitgeruste is.
Curacao, het hoofdeiland, gelegen in de nabijheid van zoovele
Zuid-Amerikaansche Staten, is een paradijs van vrijheid, waar
vreemde ballingen niet tevergeefs een schuilplaats zoeken.
Wie de Amerikanen in onze West met nieuwe ondernemingen
bezig heeft gezien, bespeurt al spoedig het verschil tusschen de
Amerikaansche en Hollandsche wijze van werken, hoe energiek
en optimist de Amerikanen zijn, zoolang het hun voor den wind
gaat, hoe de Hollanders echter weten vol te houden bij tegenspoed
wanneer anderen bij de pakken neerzitten. Een overval van de
katoenrups deed in Nickerie de Amerikanen in enkele dagen de
vlucht nemen, maar het ongedierte in het mechanische rijstbedrijf
van ir. van Dijk heeft hem nog niet verjaagd!
Trouwens, voor slechte beheerders heeft nog niemand, de
Hollanders, gehouden.!
En toch zijn wij, Hollanders, in onze West niet behind!
Wij zijn zoo heet het euphemistisch door onzen wat ratio-
nalistischen volksaard niet zoo geschikt de atmosfeer der tropen
aan te voelen; wij missen ,,kolonialen geest." Ik zou dit scherper,
eerlijker willen zeggen, door te bekennen, dat wij, Hollanders, zeer
materieel zijn, dat wij dikwijls te duidelijk toonen, dat tastbaar
voordeel voor ons bij het koloniseeren voorop staat, dat wij ons
daarom weinig moeite geven om de bevolking te begrijpen en
haar cultuur te verstaan en lief te hebben, dat wij er te weinig
van doordrongen zijn, dat een land regeeren beteekent het hart
van het volk te kennen. Ik herinner U het antwoord van Generaal
DE HEROVERING VAN SURINAME
Marmont aan Napoleon, toen deze hem vroeg of een inlijving van
Holland in het belang van Frankrijk zou zijn: ,,la fortune est leur
idole", zeide hij van de Hollanders, ,,au lieu que la gloire est celle
des Frangais." Ziehier een tegenstelling, die teekent!
Conflicten, misverstanden tusschen Hollandsche en koloniale
bestuursinstanties, zooals wij die nog dezer dagen hebben beleefd,
kunnen van een dergelijke geestesgesteldheid het gevolg zijn.
Dat is jammer, omdat daardoor de vele goede eigenschappen
van ons koloniaal beleid, integriteit en doorzettingskracht in
de eerste plaats vaak niet voldoende tot haar recht komen.
Ik heb steeds den indruk gehad, dat met een geringe wijziging
in onze holding dit alles ten goede veranderen kan. Wij, Neder-
landers, moeten elkander niet jaarlijks bij de Surinaamsche be-
grootingsdebatten min of meer bedektelijk verwijten, dat dit land
niet meer de voordeelen opbrengt, welke wij op ground vanvroegere
ervaringen daarvan meenen te mogen verwachten. Indien deze
voordeelen uitblijven, ligt dat niet in de eerste plaats aan onze
bestuurlijke toewijding, niet aan gebrek aan tropische ervaring,
of kolonisatietalenten, doch veeleer aan natuurlijke en economi-
sche oorzaken, welke het bijna tot een toeval zouden maken, wan-
neer Suriname than wel prospereerde. Ook economisch staan wij
m.i. wat Suriname betreft, niet aan het einde, doch eerst aan het
begin.
Vergeet ook niet, bij het klagen over het huidige subsidie aan
Suriname, dat Oost-Indie den laatsten tijd ook de finantieele
steun van het Moederland niet heeft kunnen ontberen, dat ook
daar gebiedsdeelen zijn, die blijvend kwijnen, dat ook in Neder-
land een groot aantal gemeenten door Rijk en Provincie worden
gesubsidieerd, zonder dat wij ons tegenover hen gedragen, also
wij hun dat kwalijk nemen of dat wij die gemeenten er minder om
achten I!
Gij weet, dat in oude tijden talrijke tochten naar de Wilde Kust
van de Guyana's, ook naar Suriname, zijn ondernomen. omdat de
legend going, dat daar aan het zoutmeer van Parima de gouden stad
lag van El Dorado, de ,,Vergulde Man", wiens kleeding bestond
uit stofgoud.
Is dit enkel een legend, een sprookje?
Dan zeg ik, neen, dat is geen sprookje, dat is werkelijkheid.
En dan bedoel ik niet het goud, dat in Suriname op de goud-
velden nog steeds in vrij groote hoeveelheid gewonnen wordt,
doch dat immer meer teleurstelling dan voordeel gegeven heeft,
maar dan bedoel ik die kostbaarheden, waarvan ik u zooeven
F. G. SCHALKWIJK
sprak, de onontgonnen schatten aan ethnologie, aan volkspsy-
chologie, aan kennis van cultures en cultuur van 66n der belang-
wekkendste uithoekjes van Zuid-Amerika, schatten, waarnaar
niemand tevergeefs zal delven.
De liefde voor de dingen, heeft Leonardo da Vinci gezegd,
spruit uit kennis voort. Hoe meer wij van de dingen weten, hoe
branderder onze liefde daarvoor. Hoe meer wij van Suriname
weten, hoe sterker wij het zullen leeren liefhebben.
Dat is geen verwachting, geen wensch, maar een realiteit voor
hen, die daar eenmaal waren en werkten.
Wie uit Suriname terugkeert, is er voor gewonnen. Dat mooie,
geheimzinnige tropenland, die aardige, bonte bevolking, die laten
hem niet meer los. Niemand van ons, die daar werkte, is met stof-
goud, met schatten teruggekeerd: den West-Indischen oud-ge-
diende zult gij hier in Holland als regel in zeer bescheiden om-
standigheden aantreffen.
Doch de oud-ambtenaar brengt uit Suriname als regel wat
beters mede, een brandende belangstelling voor het land, waar hij
diende en die voor velen voldoende is om verder hun het leven
rijk te maken. Het is hem een lust, neen, een onbluschbare behoefte
om daarvan te getuigen en ondanks een dikwijls drukken werk-
kring, immer weder bereid te zijn, als missionaries, enkel ,,pour
l'amour de Dieu", rond te gaan om in Hollandsche harten te plan-
ten het evangelie van de liefde voor Suriname.
Merkwaardig is het voor ons altijd weder te zien hoe die liefde
in Nederland latent reeds bestaat. Ik vond haar bij mijn lezingen
op de Veluwe, in het hooge Noorden, in Drenthe.
Doch nimmer ontliep ik de vraag, of het waar is, dat Suriname
niet kan bestaan zonder een moederlandsch subsidie en of het dan
maar niet better is het te verkoopen!
Bewust is de belangstelling van het Nederlandsche publiek aan-
gewakkerd door Gouverneur van Heemstra, die in 1922 den be-
kenden, toen Rotterdamschen journalist, Dr. M. van Blanken-
steyn naar Suriname riep om hem te toonen, wat wij daar aan
schatten bezitten en die, als alle bezoekers van het het land, door
ideeele goudkoorts bevangen, dat mooie boek, ,,Suriname" schreef,
waardoor hij in grooten kring het ietwat vergeten Suriname we-
derom onder de aandacht van het Nederlandsche publiek bracht;
dat boek, waarin iets ligt van verwondering, hoe wij een cul-
tureel zoo kostbaar bezit, zoo weinig weten te waardeeren, maar
ook van blijheid over iets heel moois, dat verloren was en terug-
gevonden is.
DE HEROVERING VAN SURINAME
Wilt gij weten van de liefde van den Surinamer voor zijn eigen
land, leest dan ,,Zuid-Zuid-West" van Albert Helman: gij ruikt
er in die eigenaardige geur van de houten huizen van Paramaribo,
de zoete geur van het oerwoud. Wilt gij de locale sfeer van Su-
riname op wat eenvoudiger wijze aanvoelen, neemt dan nog
eens ter hand, dat aardige, bekende Leesboek voor Surinaam-
sche Scholen van Jacobs en Lobato ,,Uit onze omgeving":
kinderlijker, doch niet minder echt vindt gij daarin het Suri-
naamsche leven van allen dag, in zijn eenvoud weergegeven,
terwijl ook de Crynssendag van 20 jaar geleden, daarin zoo
aardig beschreven wordt.
,,Suriname's trotsche stroomen,
Suriname's heerlijk land,
Suriname's fiere boomen,
Trouw zijn wij aan U verpand,"
Zoo voelen, zoo denken, zoo zingen de Surinaamsche jongens en
meisjes.
Wat ik van U, Jongeren, wil, is, in rond-Hollandsch, dit, dat
gij Suriname niet zult beschouwen als een West-Indische Com-
pagnie, als een N.V.; de jaarlijksche zittingen van het Parlement,
gewijd aan haar begrooting, niet als aandeelhoudersvergaderingen,
waar geklaagd wordt over het uitblijven van dividend, doch als
een kostbaar familiestuk, ons overgeleverd door den vooruitzien-
den blik van Zeeuwsche Regenten en de kloekheid van hun vloot-
voogd, Abraham Crynssen. Want dat moet Gij goed weten: maken
wij ons nu niet los van de sfeer van de West-Indische Compagnie,
blijven wij Suriname beschouwen als een N.V., als een exploitatie-
kolonie, dan moeten wij die zoo spoedig mogelijk liquideeren. Een
bedrijf, waar jaarlijks een paar miljoen bij moet, is ten doode ge-
doemd: de faillissementsrol van de Haagsche Rechtbank is daar-
voor het aangewezen roemloos einde!
En eveneens moet Gij dit beseffen: dat andere volken bereid zijn
dien faillieten boedel van ons Hollanders over te nemen, state
pede, nu dadelijk! En dan zijn wij niet alleen een oude, echt-
Nederlandsche volksplanting kwijt, doch tevens, voor altijd, onze
reputatie als koloniseerende mogendheid!
Indien Gij, Jongeren, dit niet wilt en ik weet zeker, dat Gij
dat niet wilt I dan moet Gij er mede beginnen onze holding
ten opzichte van Suriname te veranderen; dan moet van U de
stoot uitgaan, dat wij te boven komen de commercieele sfeer van
de West-Indische Compagnie; dan moet Gij vooral duidelijk too-
nen te begrijpen, dat ook een gebiedsdeel, hetwelk geen winst
54 F. G. SCHALKWIJK, DE HEROVERING VAN SURNAME
afwerpt, voor ons Nederlanders, een schat kan beteekenen.
Crynssen veroverde destijds Suriname voor ons met krijgsge-
weld. Aan U than dat land te heroveren, niet met het zwaard,
doch met Uw geest en met Uw hart.
Dat is Uw taak, Jongeren!
Den Haag, 20 Maart 1937.
KRONIEK
SURINAME
De Surinamer heeft, in zijn nummer van 7 April, in uiterst
vriendelijke bewoordingen de verschijning onzer maandelijksche
kroniek aangekondigd, waarvoor redactie en kroniekschrijver
het blad zeer dankbaar zijn.
Terecht wijst het Surinaamsche blad op de voorbarigheid
waaraan wij ons in onze eerste kroniek (W.I.G. Maart) schuldig
gemaakt hebben, door te constateeren, dat ook in Suriname geen
plechtige herdenking van den Crijnssendag plaats gehad zou
hebben; volgens de later ontvangen mailberichten heeft te Pa-
ramaribo de herdenking aan plechtigheid niets te wenschen over-
gelaten. Wij schijnen ons te veel te hebben laten leiden door de
herinnering aan de Curacaoherdenking van 1934; ware er voor
February 1937 h.t.1. of in Suriname iets in denzelfden geest op
touw gezet, dan hadden wij dit bij het ter perse gaan van ons
Maartnummer moeten weten. Ook had de telegraaf ons geen
bericht gebracht van eenige plechtigheid te Paramaribo op 27
February.
Dan verwijt De Surinamer ons eveneens in welwillende
bewoordingen miskenning van de diligentie der Surinaamsche
pers ter zake van de ,,omgemotiveerde terugzetting der wijzers",
zooals het blad den wetgevenden maatregel noemt, waardoor het
vertegenwoordigend lichaam van Suriname, na meer dan dertig
jaren, van een geheel uit gekozene weder tot een gedeeltelijk
uit benoemde leden bestaand college teruggebracht is. Met name
de redactie van De Surinamer zelf heeft destijds bezwaren op dit
punt tegen de nieuwe Surinaamsche staatsregeling te berde ge-
bracht en aan ernst heeft het haar betoog niet ontbroken.
Het doet ons genoegen, dat De Surinamer en misschien ook
andere locale bladen opgekomen zijn voor een verkregen recht
der Surinaamsche kiezers waarvan zij nimmer een afkeurens-
waardig gebruik gemaakt hadden door den moederlandschen
wetgever en wij kunnen hieraan toevoegen, dat De Surinamer ook
-55 -
KRONIEK
nog onlangs (nummer van 27 Maart) de destijds geuite bezwaren
en grieven in herinnering gebracht heeft.
Met alle respect echter voor het plichtsbesef, den rechtvaar-
digheidszin en het verantwoordelijksgevoel van dit, of eenig
ander Surinaamsch persorgaan, moeten wij er toch de aandacht
op vestigen, dat wij onder ,,ernstige protesten uit Suriname"
niet in de eerste plaats de uitingen verstaan der Surinaamsche
bladen, vooral niet in een geval als het onderhavige, t.w. een
verandering van het regeeringsreglement waarbij het voorrecht
der Surinaamsche gemeenschap om zelf haar vertegenwoordigers
aan te wijzen, beperkt werd, zonder dat daarvoor werkelijk
deugdelijke argumenten aangevoerd konden worden. Onder een
emstig protest uit Suriname verstaan wij in zulk een geval een
protest uit den boezem der Surinaamsche bevolking zelf, open-
lijk en rechtstreeks ter kennis gebracht der bevoegde moeder-
landsche instanties, Kroon, Volksvertegenwoordiging en Re-
geering.
Wanneer de geschiedenis geschreven zal worden van het
Nederlandsche beleid onzer dagen ten opzichte van onze volk-
plantingen in de nieuwe wereld, dan zal gewezen moeten worden
op twe6 kenmerkende factoren, vooral ten opzichte van Suriname.
Ten eerste het streven om dat beleid in ,,Indische" richting te
stuwen, ten tweede de neiging om de regeling van Surinaamsche
aangelegenheden zooveel mogelijk buiten de ,Surinaamsche
sfeer" te houden. Bestek en strekking dezer kroniek gedoogen,
met betrekking tot deze beide karakteriseerende bijzonderheden,
niet veel meer dan de enkele vaststelling harer aanwezigheid.
Welke bezwaren er verbonden zijn aan de ,,Indianiseering"
van Suriname, alleen reeds voor zoover deze leidt tot de aan-
wijzing van oud-indische ambtenaren voor den Surinaamschen
gouvernementsdienst, kwam op nog al treffende wijze aan het
licht, door eenige beschouwingen van een gewezen Surinaamsch
hoofdambtenaar, met eerdere ervaringen in Nederlandsch Indie,
in De Haagsche Post van 1 Mei.
De schrijver heeft in Suriname een minderwaardigheidscom-
plex geconstateerd, dat zijn oorzaak zou hebben in de voor-
malige slavernij, en dat zich uiten zou in geringschatting voor
zekere bezigheden enz. Nu is het verband tusschen dien vroe-
geren staat van onvrijheid (van twee derden der total bevol-
king van 1863) en dien tegenzin tegen bepaalde werkzaamheden
en verrichtingen, al eens eerder gelegd, maar het woord minder-
waardigheidscomplex deed ons hier wat vreemd aan. Het wordt,
KRONIEK
naar wij meenen, in de oostersche volkspsychologie wel gebruikt
om den samenhang aan te duiden tusschen heftige uitwendige
reacties en het opgekropte gevoel van vernederd, gekrenkt,
klein gemaakt te zijn. Moet het woord z66 verstaan worden, dan
zouden wij het toch, met betrekking tot de Surinaamsche volks-
psyche, liever niet bezigen.
Wat den Hollander in de tropen aangaat, acht de schrijver in
De H.P. het blijkbaar van zelf sprekend, dat deze zich in Suri-
name better aanpast, wanneer hij te voren in Nederlandsch Indid
reeds aan het klimaat en de natuur der heete luchtstreek gewend
geraakt is. Alsof dat de hoofdzaak ware!
Neen, in de eenige eeuwen oude Nederlandsche k o I o n i e
Suriname zal de Hollander zich eerder this voelen, just wanneer
hij g6dn Indische ervaringen meebrengt, zich niet behoeft los
te maken van Indische opvattingen, niet de idee fixe te over-
winnen heeft dat, zooals ,,wij dat in India doen", het ook in Suri-
name zou behooren te gebeuren. Dit alles is veel belangrijker
dan het zich moeten gewennen aan een warm klimaat, een tro-
pischen plantengroei en gekleurde menschen.
In Suriname, zegt de oud-gouvernementssecretaris, nemen de
huisbedienden het u kwalijk, wanneer gij hun geen goeden mor-
gen wenscht en heeft de bode van een landskantoor er bezwaar
tegen, in de naburige societeit een glaasje limonade voor zijn chef
te gaan halen. Maar, in welk Hollandsch gezin wenschen de fa-
milieleden en de dienstbode elkander g66n goeden morgen en
welke oogen zou een Haagsche departementsbode opzetten,
wanneer een ambtenaar hem het Plein zou willen laten over-
steken, met een glas bier of een kop koffie in de hand?
In alle Europeesche vestigingen in tropisch en subtropisch
Amerika zijn langen tijd de verhoudingen beheerscht geworden
door de tegenstelling vrij of onvrij; toen deze tegenstelling was
komen te vervallen, bleven die vestigingen desniettemin Euro-
peesche volkplantingen. Indische verhoudingen hadden er te
voren niet bestaan en konden er zich later niet vormen. De toe-
stand der Europeesche machtsgebieden in Azie, waar de blanke
zich neergezet heeft onder de reeds aanwezige bevolking en
gaandeweg het gezag aan zich getrokken heeft, is niet louter
staatsrechtelijk, maar is intrinsiek een geheel andere dan die in
Suriname, waar de geheele bevolking een onder Europeesche
leading en Europeesche signatuur van elders aangevoerde is. Su-
riname is eenvoudig een in een ander werelddeel gelegen Neder-
landsche province. Dat een aantal gezagsposities door moeder-
KRONIEK
landsche Nederlanders bekleed worden, dat de inheemschen ten
deele kolonisten van oudere, ten deele van jongere vestiging
zijn, dat er ongelijkheid van ras en huidkleur bestaat, brengt
hierin geen verandering. Voor personen met een eenmaal ver-
kregen Indische mentaliteit misschien moeilijk te begrijpen!
Als voorbeeld van het andere kenmerkende element van het
moederlandsche beleid, de zucht om de dingen voor Suriname
te regelen buiten Suriname om, kan de thans weder veel be-
sproken waterleidingkwestie dienen. Evenals in andere, analog
gevallen, zijn ook thans weder de gerezen moeilijkheden vooral
verklaarbaar uit een minder gelukkigen grondslag. Er zijn des-
tijds ook in dit tijdschrift aan de merites van het waterleiding-
plan eenige critische beschouwingen gewijd I).
Hoewel het toch een bij uitstek interne aangelegenheid gold,
werd zij de fact hier te lande geregeld. Hoewel het er hier niet
om te doen was in watergebrek te voorzien, maar verbetering
der hygiEnische levensomstandigheden van het armste, slechtst
behuisde deel der inheemsche stadsbevolking het doel was, werd
de voorziening niet door de overhead ter hand genomen, maar
aan een particuliere, commercieele ondememing toevertrouwd.
Een en ander blijkbaar met het oog op de Surinaamsche ,,menta-
liteit".
Bedenkingen tegen de kostbaarheid van het plan, in verband
met de geringe draagkracht der bevolking, werden ter zijde ge-
steld en het risico dat de openbare kas op het einde toch het te-
kort bij zou moeten passen, werd aanvaard. Op het belang der
volksgezondheid werd de nadruk gelegd, terwijl van bevoegde
zijde aangevoerd werd, dat het gevaar, hetwelk men bezweren
wilde, toch van een anderen kant die volksgezondheid zou blijven
bedreigen.
Aan de waterleidingmaatschappij werd toegestaan aanslui-
tings- en leveringsvoorwaarden te stellen, waarvan de toe-
laatbaarheid en de uitvoerbaarheid niet steeds buiten alle
twijfel waren. Op ground der concessie behoefde die maatschappij
eerst aan verlaging harer tarieven te gaan denken, wanneer het
haar z66 goed zou gaan, dat het dividend harer aandeelhouders
een tamelijk hoog gesteld maximum bereiken zou. Alleen
reeds het in uitzicht stellen, zij het dan ook maar theoretisch,
van dividenden van 10%, was bedenkelijk, in aanmerking ge-
nomen dat de onderneming monopoliehoudster werd voor de
1) De W. I. Gids XIII. 397,534,535, 569/571.
KRONIEK
levering van een onontbeerlijke levensbehoefte, aan een grooten-
deels arme bevolking.
Nu is er in de practijk van winsten geen sprake geweest, in-
tegendeel, het waterleidingbedrijf leidt een kwijnend bestaan, z66
kwijnend, dat ettelijke malen een beroep is gedaan moeten wor-
den op de indertijd door het gouvernement verleende rente-
garantie. De waterleiding kost dus geld aan de openbare kas
en uitzicht op verbetering bestaat er weinig; de toestand heeft
zich ontwikkeld in den geest als te voren eigenlijk wel te voor-
zien geweest was.
Of de overhead zou behooren in te zien een verkeerden weg in-
geslagen te hebben en nu de consequenties voor haar rekening
zou moeten en kunnen nemen, blijve hier buiten beschouwing.
Het gouvernement wil trachten den toestand te redden, door
thans bij verordening een verplichting tot aansluiting in het leven
te roepen, zoodoende het waterdebiet voor de maatschappij te
vergrooten en haar een rendabele exploitatie te verzekeren.
De Surinaamsche vertegenwoordiging, nog samengesteld
krachtens de bepalingen van het oude regeeringsreglement en
dus geheel uit gekozen leden bestaande, heeft de betreffende
ontwerp-verordening met algemeene stemmen verworpen en
wederom is dus een conflict ontstaan tusschen gouverneur en
Staten.
In een der Nederlandsche dagbladen (Alg. Handelsbl. I Mei
avondbl.) werden aan deze kwestie beschouwingen gewijd, vooral
haar finantieele aspecten rakende, in verband met de draag-
kracht der bevolking. Het Amsterdamsche blad berekende, dat
wanneer te Paramaribo aan de minder goed gesitueerden de
gelegenheid ontnomen wordt zelf hemelwater op te vangen
- en te bewaren en de hier bedoelde categories der bevolking
gedwongen zal worden zich uit de waterleiding te voorzien, op
den voet als voorgesteld, dit voor de bewoners der zeer talrijke
z.g. kleine woningen (meerendeels 66n kamer bevattende, huur
3 A 4 gulden per maand) neer zal komen op een uitgave voor wa-
ter, 25% hooger dan wat hier te Amsterdam voor hetzelfde doel
uitgegeven wordt door bewoners van een klein type arbeiders-
woningen met vier kamers. Natuurlijk is het verschil veel en
veel grooter; de Amsterdamsche arbeider, levende in de woning
van het bedoelde type, is een richard, vergeleken bij den Suri-
namer in zijn 46nkamerwoning en betaalt dan ook 6 A 10 maal
zoo veel huur als laatstgenoemde.
De Surinamer (14 April) sprak de hoop uit dat er naar ge-
KRONIEK
streefd zal worden, het conflict op eigen terrein tot een einde
te brengen, zoodat niet de eindbeslissing weder genomen zal
moeten worden door ,,organen, die nooit, maar dan ook nooit,
,,volledig op de hoogte zijn van hetgeen hier noodig of wensche-
lijk is."
Moge het getal der Surinaamsche pia vota niet nog met deze
eene vermeerderd worden!
Amsterdam, 15 Mei 1937.
CURAqAO
Het Curagaosch verslag 1936
De verbetering, die eenigen tijd merkbaar is geweest in de
vaststelling der Curacaosche verslagen van bestuur en staat,
behoort alweer tot het verleden. In April 11. ontvingen wij het
verslag over 1935. Dit is vooral jammer, omdat deze verslagen
sinds eenige jaren in belangrijkheid gewonnen hebben, al is het
verdwijnen van sommige gegevens, die vroeger verstrekt werden,
te betreuren.
Het verslag is tegenwoordig verdeeld in zes afdeelingen:
I. Staatkundige-, II. Financie6le-, III. Economische-, IV. Cultu-
reele-, V. Sociale toestand, VI. Central overhead. Ditmaal
trok het meest hoofdstuk IV en hoofdstuk V onze aandacht.
In IV, waartoe de Eeredienst behoort, vindt men de ont-
wikkeling van de Gereformeerde kerk op Curacao en Aruba in
korte trekken geschetst. Ook leest men van de Zevende dag
adventisten, die zich op dezelfde eilanden gevestigd hebben; op
Aruba vestigde zich bovendien de Pinkstergemeente. De Roomsch
Katholieken hebben op St. Maarten de Wesleyanen (er staat:
Westleyanen) overvleugeld; eerstgenoemde kerk telt 975 pa-
rochianen, de Wesleyaansche heeft 608 leden. Op Saba is de ver-
houding tusschen R. Katholieken, 950, en Anglikanen, 550, even-
zeer reeds lang ten gunste van eerstgenoemden gewijzigd. Alleen
op St. Eustatius hebben de Protestanten nog de overhand; daar
wonen 325 Roomsch Katholieken tegen 750 Anglikanen.
Wat ,,Recht en rechtsbedeeling" betreft is op alle eilanden be-
halve op Saba een groote toeneming der criminaliteit waar te ne-
men. Men oordeele naar dit staatje van de behandelde straf-
zaken:
KRONIEK
1 1933 1934 1935
Hof van Justitie . . . . 39 33 49
Kantongerecht Curacao . . 2072 1789 3339
Aruba. .. .... 279 443 740
Bonaire . .. 1 13 16
St. Maarten . 17 46 64
St. Eustatius. . 9 1 6
Saba . . . 8 14 2
Op een andere plaats in het verslag wordt gezegd, dat de ter
zake van misdrijven opgemaakte processen-verbaal in aantal
niet veel verschillen van dat in 1934.
Het is wel heel jammer, dat sinds eenige jaren de mededeelingen
van belangrijke rechterlijke beslissingen niet meer in deze ver-
slagen voorkomt.
De werkzaamheden van de Voogdijraden zijn allengs een betee-
kenende plaats in het Cura9aosche maatschappelijk en rechts-
leven gaan innemen. Nog te veel schijnt daar eraan te worden
vastgehouden aan de meeting, dat het instellen van een vader-
schapsactie afhankelijk moet worden gesteld van het door de
verwekkers niet vrijwillig voldoen tot tevredenheid der moeders
aan hun verplichtingen, ongeacht de zekerheid voor de toekomst,
die alleen een rechterlijke beslissing geeft. Om op erkenning van
natuurlijke kinderen door de moeders aan te dringen, wordt
gewezen op de wenschelijkheid daarvan ter voorkoming van
verschillende moeilijkheden ten aanzien van erfrecht, nationali-
teit enz., terwiji toch de ideeele band tusschen moeder en kind
primair mag worden geacht. En hoe staat het met het aandringen
op erkenning door de vaders? zouden wij willen vragen. Van het-
geen de voogdijraden buiten Curacao op het stuk der erken-
ningen doen, leest men in het verslag niets.
Vrijwillig bemoeit de secretaries van den voogdijraad zich ook
met het onderhoud van wettige kinderen door hun vaders. Het
daarvoor aangevoerde motief dat de moeders de praktizijns-
kosten niet kunnen betalen is wat vreemd, daar Curacao toch
ook de kostelooze procedure kent.
De bestrijding der onzedelijkheid boekt in 1935 op Aruba en
Curacao een goede post in haar credit, n.l. het verbod van vrou-
welijke bediening in vergunnings- en verlofslokaliteiten.
KRONIEK
Middelen
De gewone middelen zijn ook in Februari ver achter gebleven
bij de ramingen; in plaats van / 663.085.- hebben zij opgebracht
/ 417.882.-. Ver beneden het 1/12 der racing zijn gebleven o.a.
invoerrecht / 35.000.-, grondbelasting /14.000.-, inkomsten-
belasting / 113.000.-, motorrijtuig-, motorrijwiel- en motorboot-
belasting / 5.000.-, terwijl boven het 1/12 de der racing uitkwa-
men: accijns op gedistilleerd / 30.000.-, huur van landsgronden
en -eigendommen / 8.000.-, posterij / 4.500.-, radiodienst
/ 7.000.-, loodsgelden / 16.500.-. Over de eerste twee maanden
1937 is de opbrengst 1 250.000.- beneden de racing gebleven,
en / 700.000.- beneden dien tijd in 1936. Ook de scheepvaart
staat nog achter bij 1936 wat de stoomvaart betreft; er kwamen in
1937 (Jan. en Febr.) Ill stoomschepen minder; de tonnenmaat
bleef 198.321 M3 netto lager.
Voorheen en thans
Als men leest van de plechtigheden, waarmee vroeger de in-
voering van belangrijke wettelijke voorschriften en maatregelen
gepaard going wij denken aan de invoering van het regeerings-
reglement van 1865 en van de nieuwe codificatie in 1869, en ook
aan de afkondiging in 1922 in het moederland van de grondwets-
herziening dan verwondert men zich erover, dat de nieuwe
Curagaosche staatsregeling 1 April 11. zoo stilletjes is in working
getreden.
Intusschen is het ,,Cura9aosche Kiesreglement" bij Kon. be-
sluit van 11 Maart 1937 tot stand gekomen en bereids afgekon-
digd. De voorbereidingen voor de verkiezingen der Koloniale
staten zijn in vollen gang.
Er zijn 4 kiesdistricten: Curacao, Aruba, Bonaire en de boven-
windsche eilanden.
Een der belangrijkste vragen was: hoe zal het kiesreglement
de eischen van verstandelijke ontwikkeling, waaraan de capa-
citeiten-kiezer moet voldoen, vaststellen? Als criterium wordt
genomen het voldoen aan de eischen, die gesteld kunnen worden
aan iemand, die met goed gevolg het zevende leerjaar uitgebreid
lager onderwijs heeft doorloopen. Dit kan ook blijken uit het
onderzoek eener commissie onder leading van den inspecteur
van het onderwijs.
Hoewel een stelsel van evenredige vertegenwoordiging aan-
KRONIEK
genomen is, heeft men de tusschentijdsche verkiezingen be-
houden.
Het censuskiesrecht eischt als minimum jaarlijksch inkomen
een bedrag van / 1200,- of, op de bovenwindsche eilanden,
eigendom van onroerend goed ter waarde of in geval van
verhypothekeering met een overwaarde van ten minste
/ 500.- op St. Maarten en van / 300.- op Saba, gerekend per
overigens kiesbevoegden eigenaar.
De kiezerslijsten worden den 15den September vastgesteld.
Het examen voor capaciteitenkiezer wordt in Mei afgenomen-
De bovenwindsche eilanden te zamen en Bonaire krijgen elk
een zetel in de Staten, Curacao en Aruba te zamen 8 zetels, te
verdeelen door den gouverneur naar een berekening, gegrond
op het aantal der kiezers dezer eilanden.
De candidaatstelling bij de gewone verkiezing valt in de derde
week van November, de stemming na 20 December; bij tusschen-
tijdsche vacaturen, die na 1 October van het jaar v6or de perio-
dieke verkiezing ontstaan, wordt in de open plaatsen niet meer
voorzien.
De verschillende ook o.i. zeer en onnoodig ingewikkelde -
bepalingen zijn in de Curacaosche bladen niet met groote inge-
nomenheid begroet. Aan voorspellingen van wat het worden
zal, waagt men zich terecht niet. Een inzender in het Aru-
baansche blad El Despertador is van oordeel, dat van de kiezers
daar 90% censuskiezers zal zijn.
Inmiddels begint ook het politieke verkiezingsvuur op te
laaien.
N.S. Het bovenstaande was geschreven, toen wij, onder andere
uitvoeringsbesluiten ontvingen dat betreffende het ,,bekwaam-
heidskiesrecht". Daar zijn de eischen omschreven, waaraan
moet worden voldaan. Zij zijn niet hoog gesteld:
1V. het bezit van voldoende kennis van een der talen, die als
voertaal dienen bij de onderwijsinrichtingen, welker diploma dit
examen kan vervangen, blijkende uit het verstaan en mondeling
terugvertellen van een eenvoudig krantenbericht of andere
mededeeling;
2. het zonder grove taalfouten kunnen schrijven van een
eenvoudig stukje in de gekozen taal;
3. blijken geven eenvoudige bewerkingen te kunnen uitvoe-
ren met geheele of gebroken getallen en met de maten en ge-
wichten van het metriek of een ander stelsel;
64 KRONIEK
4. voldoende kennis bezitten van de topographische aard-
rijkskunde van het gebiedsdeel Curacao en omgeving en zeer in
het algemeen van de landen der aarde;
5. eenig begrip hebben omtrent de taak der Staten, van het
bestuur van Curacao en van de voornaamste gouvernements-
diensten.
Het examen duurt ten hoogste anderhalf uur. Aan de leden
der examencommissie is geheimhouding opgelegd.
HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN SURINAME EN HET
STADIUM ZIJNER OPLOSSING
DOOR
G. PH. ZAAL
Lid der Staten van Suriname
Over dit vraagstuk schrijvende, past het in eere te gedenken
wijlen het Tweede-Kamerlid H. van Kol, die, nu al langer dan
35 jaren geleden, begon te pleiten voor een oplossing.
Een vrij omvangrijk dossier zou kunnen worden samengesteld
van de officieele bescheiden en boeken, welke betrekking hebben
op het vraagstuk en den aanleg eener waterleiding voor Para-
maribo.
Aanleiding voor den aan al die schrifturen besteden arbeid
was aanvankelijk gelegen in de omstandigheid dat, ofschoon de
regenval in Suriname ruim voldoende is om in de behoefte der
bevolking aan drink- en menagewater te voorzien, er in abnor-
maal lang durende droge seizoenen welke soms lang uitblijven
- gebrek aan water zou zijn geleden, indien door de overhead
daartegen geen maatregelen waren genomen. Deze maatregelen
waren een gevolg van de in aantal onvoldoende waterreservoirs
binnen Paramaribo (onder- en bovenaardsche steenen en beton-
nen bakken, tanks, vaten en putten). In het nieuwere stadsge-
deelte, de buitenwijken ,alwaar de mindere bevolking het meest
gevestigd is, was dat tekort veel grooter dan in de oude stad,
waardoor gebrek aan water zich dan ook aldaar het eerst en ook
in normal jaargetijden deed gevoelen.
In het tekort werd bij buitengewone droogte voorzien door het
inzetten van extra-treinen tot vervoer van water uit de Saramac-
ca-rivier naar de stad, dat dan door de belanghebbende veelal
over groote afstanden most worden gedragen naarde plaatsen
hunner woningen.
Later is nog als motief voor de verbetering der watervoor-
ziening van Paramaribo in aanmerking gekomen de wenschelijk-
-65-
West-Indische Gids XIX 5
66 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
heid van aanleg eener central waterleiding, waarmede tevens
volksziekten, z.a. filaria, malaria, enz. zouden kunnen worden
voorkomen en bestreden.
Met betrekking tot de buitendistricten is een dergelijke afdoen-
de oplossing niet aan de hand gedaan en dit is m.i. ook niet ge-
makkelijk.
Daarnaast is te stellen, dat Prof. Flu in zijn verslag van zijn in
1927 in Suriname gemaakte studied. (bIz. 57 en 58) vermeldt, dat
bij een door hem ingesteld onderzoek naar de verbreiding van de
filariawormziekte gebleken was, ,,dat de kans met filaria gein-
fecteerd te worden practisch alleen te Paramaribo bestaat".
Voor Paramaribo blijft het dus, gelijk ook door Prof. Flu her-
haaldelijk is aangetoond, een dringende eisch de bestrijding van
de filariasis krachtig te bevorderen. Het in 1909-1910 door hem
verricht onderzoek bracht toch aan het licht dat te Paramaribo
met filaria geinfecteerd waren:
blanken (Europeanen) . . . . . . . 1,2%
Israelieten ................. 25 %
Sociaal bevoorrechte kleurlingen . . . . . 23 %
Britsch-Indiers . . . . . . .. . 6 %
Nederlandsch-Indiers . . . . . . . 0,7%
{ mannen .......... 50%
De overige bevolking vrouwen. . . ..... 60 %
Uit mededeelingen, aan den genoemden hoogleeraar in 1927
gedaan door personen, die in het toenmalige militair hospital te
Paramaribo het onderzoek van nachtbloed der patienten ver-
richtten, een onderzoek, dat systematisch bij haastelkenpatient
werd gedaan, moet ook toen de infectiegraad ongeveer tusschen
dezelfde getallen geschommeld hebben.
Men weet, dat de infectie wordt overgebracht door den steek
van een met filaria geinfecteerde muskiet en dat de broedplaatsen
der muskieten voornamelijk zijn ,,stagnant waters". ,,,,No stag-
,,nant waters"" moet dan de leuze zijn, want al kan en moet
,,men de insecten dooden waar mogelijk, het is veel better de
,,broedplaatsen weg te nemen, dan wel de larven te dooden."
(blz. 531 van Naar de Antillen en Venezuela door H. van Kol
1904).
Met betrekking tot de filariawormziekte zegt Flu ,,dat hare
,,doelmatige bestrijding onmogelijk zal zijn zoolang men niet over
,,een waterleiding beschikt en men in aansluiting daaraan het
,,houden van reservoirs, die tot broedplaatsen van culex en
,,stegomyia kunnen dienen, verbiedt. Eerst dan zal men ook alle
SURNAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING
,,voordeelen kunnen trekken van de rioleering, die nu gelukkig
,,zoo krachtig wordt aangepakt.
,,Natuurlijk moet men zich niet voorstellen dat Paramaribo,
,,nadat deze antilarvaire maatregelen getroffen zijn, een stad
,,zonder muskieten zal zijn, wel zal de stad arm aan muskieten
,,worden en, daar de verbreiding van een ziekte als de filaria-
,,wormziekte eerst mogelijk is als de muskietendichtheid een
,,zeker maximum overschrijdt, zal een sterke vermindering van
,,het muggental reeds een belangrijke dealing van de infectiekans
,,met zich meebrengen, een kans die men door opvoeding der be-
,,volking, door strenge contr6le op reinheid van erven, door op-
,,ruiming van eventueel ontdekte broedplaatsen enz. op den duur
,,tot practisch nut zal kunnen maken". (blz. 64 van het reeds
aangehaald studieverslag 1927).
Verdiept men zich in de geschiedenis der onderwerpelijke aan-
gelegenheid dan word het volgende gevonden.
Overeenkomstig het advies eener in Mei 1900 door den Gouver-
neur Mr. W. Tonckens JLz. ingestelde commissie, die haar rap-
port over de watervoorziening in Paramaribo in October 1902
uitbracht aan den Gouverneur C. Lely, is men in het laatst van
1902 op het Sivaplein te Paramaribo begonnen door diepboring,
bronnen met goed drinkwater op te sporen. Tot het verrichten
van meer soortgelijke boringen er was ook beproefd door
het in den ground slaan van Nortonpijpen het in dezen gewenschte
success te behalen waren ter koloniale huishoudelijke begroo-
tingen voor 1905 en 1907 de benoodigde credieten beschikbaar
gesteld. Van deze credieten is evenwel geen gebruik gemaakt.
In 1907 stelde ook de heer Wardle, een Engelschman, op eigen
risico door een tweetal boringen pogingen in het werk ter ver-
krijging van goed artesisch water te Paramaribo.
Evenmin als van die van het Sivaplein werden van de daarna
verrichte boringen de gunstige resultaten verkregen, waarop men
had gehoopt.
Inmiddels, in April 1907, was van den ingenieur E. Middelberg,
destijds leider eener Mijnexploitatie van Gouvernementswege
(1906/1907), een rapport ontvangen omtrent ondiepe boringen,
door hem verricht met het doel om na te gaan of ook op die wijze
goed drinkwater ware te verkrijgen. De tot het voortzetten dezer
proven vereischte golden werden eveneens door de Regeering
gevoteerd (begrootingen voor 1908, 1909, 1910 en 1911).
Doch ook van deze fondsen is geen of een zoo gearing mogelijk
gebruik gemaakt.
68 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
Dit stond in verband met de door Gouverneur Mr. D. Fock ge-
koesterde meening, dat de uitvoering van het plan-Middelberg,
ook blijkbaar naar het oordeel van den steller daarvan, bij wel-
slagen slechts een matig bevredigenden toestand zou kunnen
scheppen, terwijl die landvoogd voorts een waterleiding met aan-
voer van (zij het dan ook geen artesisch) water tot in de huizen
de oplossing van het vraagstuk der drinkwatervoorziening
achtte.
Van dit een en ander blijkt uit de Memorie van Toelichting van
dien landvoogd betreffende de voorloopige huishoudelijke be-
grooting voor 1910 (blz. 43/44).
Gouverneur Lely, die blijkens de Memorie van Toelichting
betreffende de begrooting voor 1905 (blz. 28/29) den aanvoer
van artesisch water tot in de huizen terloops ter sprake had ge-
bracht, was van meening, dat dit denkbeeld destijds voorloopig
onbesproken kon blijven, ook omdat eene dergelijke waterleiding
meer ten nutte van de betere standen zou strekken, wier woningen
gewoonlijk van voldoende regenwaterreservoirs zijn voorzien,
waardoor verbetering, ofschoon zeker wenschelijk, niet die urgen-
tie had als voor de mindere bevolking.
Gouverneur Fock is dus de eerste autoriteit, die onbewimpeld,
verklaard heeft, dat de oplossing van het problem der watervoor-
ziening van Paramaribo gelegen is in eene waterleiding met aan-
voer van water tot in de huizen.
Het ter zake door hem met de Regeering gepleegd overleg
leidde tot de bestudeering der aangelegenheid door den ingenieur
J. van Hasselt, oud-Directeur van Openbare Werken te Amster-
dam en den heer G. J. Hoogesteger, een der leidende ingenieurs
van Nederland.
Onder dagteekening van 7 November 1909 brachten deze des-
kundigen een voorloopig rapport uit aan den Minister van Kolo-
nifn. Daaruit bleek, dat een watervoorziening met grond- of
rivierwater als prise d'eau kans van slagen had en dat de aanleg
daarvan op niet minder dan / 1.200.000 werd gesteld. Bovendien
most ten behoeve van dien aanleg een vooronderzoek naar een
prise d'eau plaats hebben, waarmede naar schatting, een uitgaaf
van ongeveer / 50.000 zou gemoeid zijn.
Het was de eveneens toen bestaande niet-rooskleurige toe-
stand, waarin de geldmiddelen der kolonie verkeeren, die de
uitvoering van dit plan niet deed ter hand nemen. (Memorie van
Toelichting betreffende de begrooting voor 1911, blz. 43).
W. H. D. Baron van Asbeck, die Mr. Fock als Gouverneur van
SURINAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING
dit gewest opvolgde, deelde op blz. 34 zijner Memorie van Toe-
lichting betreffende de begrootingvoor 1913 mede, dat uit Neder-
land een tweede plan was ontvangen voor den aanleg van een
drinkwaterleiding voor Paramaribo, gebaseerd op den aanvoer
van boschwater uit den Tawajarizwamp. De racing voor dit plan
sloot met eene som van rond een million gulden (f 1.000.000).
Dit eveneens aanzienlijk bedrag der racing had aan Gouver-
neur Fock aanleiding gegeven in Februari 1911 eene commissie te
benoemen, aan wie ter beantwoording werd voorgelegd de vraag:
of met het oog op den hygienischen toestand, vooral onder de
lagere bevolking, de aanleg van een drinkwaterleiding overeen-
komstig of in den geest van dit plan noodig en dus gerechtvaar-
digd was.
Deze Commissie de commissie-Sack bracht aan Gouver-
neur Baron van Asbeck in Januari 1912 haar rapport uit en kwam
daarbij tot de uitspraak:
,,dat de regenval in Suriname voldoende is om in de behoefte
,,aan drink- en menagewater te voorzien;
,,dat de regenwaterberging echter niet voldoende is vooral niet
,,in de nieuwere stadsgedeelten;
,,dat het water uit de openbare putten, dat bij gebrek aan re-
,,genwater, dienen moet ter voorziening in de behoefte ook aan
,,drinkwater, uit eenmedisch oogpunt beschouwd niet onvoldoend
,,of slecht voor de gezondheid kan worden genoemd.
,,De Commissie meende daarom, dat de oplossing van het
,,vraagstuk in andere goedkoopere richting, dan door aanleg van
,,eene waterleiding, kan worden gezocht en beval in dien zin aan:
,,1. het invoeren van eene verordening, waarbij bepaald wordt
,,hoe groot de berging van regenwater bij iedere woning moet zijn;
,,2. het maken van onderaardsche waterbewaarplaatsen, waar-
,,uit bij droogte water kan worden verstrekt;
,,3. het geleidelijk vermeerderen van openbare putten op
,,doelmatige plaatsen en deze onder zeer strenge contrOle te
,,plaatsen."
Dit een en ander, in zijne voormelde Memorie van Toelichting
aan de Koloniale Staten van Suriname mededeelende, voegde de
Gouverneur daaraan toe dat Zijne Excellentie zich heeft kunnen
vereenigen met het inzicht der Commissie, dat ten slotte ook werd
gedeeld door den Chef van het Bouwdepartement en dat ook reeds
tevoren door anderen ter oplossing van het vraagstuk was voor-
gestaan.
Een door den Gouverneur Fock in Juli 1910 benoemde woning-
70 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
commissie had inmiddels in Juni 1912 rapport uitgebracht aan
Gouverneur van Asbeck. Aan de hand van de door die commissie
verzamelde gegevens aldus werd toen wijders aan het college
der Staten toegezegd zou worden onderzocht op welke grond-
slagen eene verordening tot verplichte waterberging voor Para-
maribo most worden gebaseerd, opdat zulk een verordening
spoedig kon worden ontworpen en ingediend.
Tot heden wordt nog op de indiening dezer verordening ge-
wacht! Van een dusdanige verordening is nochtans niet slechts
een verbetering van de watervoorziening te verwachten; zij zal
ook dienstbaar kunnen zijn aan de opvoeding en de gezondheid
der lagere bevolkingsklassen.
Wel werd in Maart 1928 door den Gouverneur Dr. A. A. L.
Rutgers eene nieuwe commissie benoemd, die had te onderzoeken
hoe van Overheidswege eischen zijn te stellen bij het bouwen en
verbouwen van woningen en maatregelen zijn te treffen ter ver-
betering van de Volkshuisvesting in Paramaribo. Hoe ver deze
commissie is gekomen met de volbrenging van de haar toegewe-
zen taak is niet kunnen achterhaald worden.
In 1933 is opgericht eene Roomsch Katholieke Vereeniging
tot verbetering van de volkshuisvesting. In den drang tot
stichting dezer vereeniging mag wel de in de aangelegenheid
bestaande urgentie worden gezien. Voorzitter dezer vereeniging
is Mr. J. C. Brons, President van het Hof van Justitie van
Suriname.
Het belangrijkste deel der voorstellen der commissie-Sack werd
in petto gehouden. Nochtans had sedert herhaaldelijk een che-
misch en bacteriologisch onderzoek plaats der verschillende
drinkwaterputten en werden in de daarvoor geschikte stadsge-
deelten eenige putten bijgebouwd, terwijl verdere verontreiniging
van den bodem van Paramaribo door wettelijke bepalingen be-
treffende het maken van beerputten wordt tegengegaan. Tot ver-
plichte waterberging is het nooit gekomen.
In dit stadium der zaak werden in Suriname de resultaten be-
kend van in Demerary verrichte diepboringen, waarmede goed
artesisch water in groote hoeveelheden was verkregen.
De toenmalige Directeur van Openbare Werken en Verkeer, de
ingenieur J. F. Schdnfeld, bepleitte toen hij Nota van Februari
1914 de wenschelijkheid van aanschaffing eener diepboorinstalla-
tie. Hij grondde zijn voorstel op de overeenkomst der geologische
gesteldheid van Suriname met die van Demerara.
In hetzelfde jaar mocht Suriname een bezoek ontvangen van
SURINAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING
Prof. Harrison, den bekenden geoloog van Britsch Guyana, op
wiens instigatie de diepboringen in die kolonie moeten hebben
plaats gevonden, welke met gunstig gevolg waren bekroond.
Genoemde geoloog werd in Juli 1914 bereid bevonden zijn in-
zichten aan het Surinaamsche Bestuur mede te deelen.
De daarna gedane nieuwe proefnemingen beantwoordden niet
aan de verwachting. Zij waren trouwens slechts ondiepe boringen,
eensdeels omdat ter plaatsen, waar zij verricht waren, op een
grondsoort werd aangestooten, die het dieper boren onmogelijk
maakte, anderdeels omdat men niet over voldoende boorbuizen
de beschikking had. Bij een dier boringen werd evenwel een krach-
tige stroom drinkbaar water geconstateerd, dat bij den bouw van
een nieuwe brug over de nabijgelegen Coropinakreek door het
werkvolk als drinkwater was gebruikt.
De hierop gevolgde gedachtenwisseling tusschen Prof. Harrison
en den ingenieur J. Witteveen, opvolger van den ingenieur
Schdnfeld als Directeur van Openbare Werken en Verkeer in
Suriname, leidde den heer Witteveen ertoe in Maart 1916 een
rapport samen te stellen betreffende een voorloopig plan, een
voorontwerp, voor de watervoorziening van Paramaribo, teneinde
te kunnen nagaan of de kosten van een hoogdruk-waterleiding
met als prise d'eau artesische bronnen, de draagkracht der be-
volking niet te boven gaan, zooals ten aanzien van andere plan-
nen most worden aangenomen.
In dat voorontwerp worden begroot:
de aanlegkosten op . . . . . . . / 670.000
de exploitatie- en onderhoudskosten op ... . . / 27.000
terwijl, zal de waterleiding rendeeren (4f%) en op de
exploitatie afschrijving (31%) plaats kunnen hebben,
als opbrengst door de ingezetenen van Paramaribo
werd gerekend op een som van . . . . . 80.600
Wanneer echter eene ontijzeringsinrichting bij de waterleiding
gebruikt zou moeten worden, dan moesten volgens dat vooront-
werp in de plaats van de evengemelde cijfers, gesteld worden
/ 695.000, / 29.000 en / 84.600.
De hierbij voor opbrengst van aansluitingen aan de waterlei-
ding in 1916 geraamde bedragen van / 80.600 en / 84.600 bedroe-
gen respectievelijk ongeveer / 5.198 en / 1.198 minder dan de op-
brengst der huurwaardebelasting in 1916 ad / 85.798.
Voorts is in dat voorontwerp de vraag behandeld of bij even-
tueelen aanleg eener waterleiding voor Paramaribo aan een Gou-
72 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
vernements- dan wel aan eene particuliere exploitatie de voorkeur
moet worden gegeven.
Met klem van redenen is daarbij betoogd dat een onderneming
als een waterleiding, waarmede de gezondheidstoestand van de
bevolking heel nauw samenhangt, in overheidshanden behoort
te zijn. Dit moet, aldus is toen verder opgemerkt, ook in vrijwel
alle gemeenten in Nederland zijn ingezien, waarom aldaar de
overhead ertoe overgaat den aanleg eener waterleiding zelf ter
hand te nemen of ernaar street bestaande particuliere maat-
schappijen te naasten.
In de Staten-Generaal is in 1928 deze kwestie eveneens onder
de oogen gezien, toen het denkbeeld van aanleg eener waterleiding
voor Paramaribo bij de Regeering in eene phase van begin van
uitvoering was getreden.
De dienaangaande ter vergadering der Tweede-Kamer van 18
December 1928 door het lid IJzerman gehouden beschouwingen
mogen hieronder een plaats vinden. Zij luiden:
,,Over de noodzakelijkheid van den aanleg eener waterleiding
,,voor Paramaribo en omgeving is al zooveel geschreven dat het
,,mij overbodig lijkt erover uit te weiden; dit zou geen ander
,nuttig effect kunnen opleveren dan een vermeerdering van het
,,aantal uilen in dit Athene. Ik kan mij daarom bepalen tot een
,,opmerking omtrent de belangrijkste van de nieuwe stappen, die
,,thans gedaan zijn; de uitzending van Dr. J. W. Jenny Weyer-
,,man. De Memorie van Antwoord deelt mede, dat die uitzending
,,is geschied teneinde, in het belang van de eventueele geldschie-
,,ters van een op te richten waterleidingsmaatschappij, de renta-
,,biliteit te bestudeeren van een particuliere exploitatie, krachtens
,,te verleenen concessie.
,,Nu acht ik een door een particuliere maatschappij ge.xploi-
,,teerde waterleiding zeer verre te verkiezen boven in het geheel
,,geen waterleiding, maar ik zie niet in waarom wij alleen tusschen
,,die twee mogelijkheden hebben te kiezen, en waarom het denk-
,,beeld eener van overheidswege geexploiteerde waterleiding hier
,,bij voorbaat uitgeschakeld is. Dat deze Minister (Dr. Konings-
,,berger) in het algemeen het particuliere bedrijf verre boven het
,,gemeenschaps- verkiest, is mij bekend. Maar hij zal toch niet
,,plus royaliste que le roi willen wezen. Onlangs, bij het algemeen
,,begrootingsdebat, heeft de heer Albarda herinnert aan een pas-
,,sage uit het meest bekende werk van Adam Smith, waarin deze
,,betoogt, dat voor de exploitatie van de meeste bedrijven de
,,jointstock company, de maatschappijvorm, ongeschikt is. De
SURNAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING
,,bezwaren, die, volgens Smith, aan de uitoefening van een bedrijf
,,door een vennootschap aankleven, zijn in wezen van denzelfden
,,aard als de bezwaren, welke Zijne Excellentie, als extra-parle-
,,mentair en ook als extra-doctrinair liberal tegenover overheids-
,,exploitatie kan hebben. Daarom moge het Zijne Excellentie tot
,,nadenken stemmen en tot inkeer brengen, dat Adam Smith on-
,,der de enkele bedrijven, waarvoor z.i. die bezwaren niet gelden,
,,ook reeds noemde de bedrijven, welke zich met de drinkwater-
,,voorziening van een stad bezighouden. Van nog meer belang is
,,het, dat in ons land de ervaringen op dit gebied van dien aard
,,zijn, dat de tijd, waarin de exploitatie van waterleidingen als
,,overheidsbedrijf in liberal kringen sterk verzet ontmoette, thans
,,reeds meer dan een kwart eeuw achter ons ligt."
Ook de Kamerleden van andere richtingen dan de heer IJzer-
man, die dit punt bespraken de heeren van Vuuren (R.K.) en
Joekes (V.D.) bleken, volgens het verslag der vermelde zitting,
geen bezwaar te hebben tegen eene overheidsexploitatie eener
waterleiding.
Na deze kleine uitweiding komen wij terug op het vooront-
werp-Witteveen.
Naar aanleiding daarvan werd door Gouverneur Baron van
Asbeck bij schrijven van 22 Maart 1916 aan het oordeel der Kolo-
niale Staten onderworpen de mogelijkheid van een drinkwater-
voorziening voor Paramaribo, door aanleg van een waterleiding
in den geest van het ontwerp. In het daarop, bij brief van 23 No-
vember 1916 gegeven antwoord, komt het onderstaande voor:
,,Ten aanzien van de zaak zelve waren de leden, die aan de be-
,,spreking daarvan deelnamen, overtuigd van het groote nut daar-
,,van uit een hygienisch oogpunt.
,,In verband echter met den slechten economischen toestand
,,was de meerderheid dier leden van oordeel dat de geldelijke ge-
,,volgen, welke volgens de becijfering in de bedoelde Nota zouden
,,komen ten last van de huiseigenaren, te zwaar zouden drukken
,,op hen, zoodat zij die moeilijk zouden kunnen opbrengen.
,,Aanbeveling zoude het daarom verdienen te wachten tot
,,betere tijden.
,,Inmiddels zou het Bestuur naar het inzien dezer leden een
,,woningverordening op de totstandkoming waarvan dezer-
,,zijds meermalen werd aangedrongen kunnen in het leven
,,roepen inhoudende dwingende bepalingen dat de huiseigenaren
,,door het maken van watertanks behoorlijk zouden voorzien in
,,de behoefte aan drinkwater van de bewoners hunner erven."
74 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
Als slot van dat schrijven is nog opgenomen:
,,In elk geval meende men den Gouverneur in overweging te
moeten geven om alvorens verder stappen te doen, te laten onder-
,,zoeken of de huiseigenaren in staat zullen zijn om de kosten ten
,,gevolge van aanleg en exploitatie van het werk te dragen."
Sedert is de zaak maar in petto gehouden en wel tot 1923.
Uit de vorenstaande medededelingen is vast te seen dat vroeger de
aanleg van een waterleiding voor Paramaribo immer is afgestuit op
den armoedigen economischen toestand, waarin Suriname verkeert.
Die toestand is sedert niet verbeterd, doch integendeel reeds
ettelijke jaren lang in hooge mate verergerd en hierin is het eerste
hoofdargument gelegen tegen aanneming der hieronder te ver-
melden ontwerp-verordeningen.
Dat de Nederlandsche Regeering van den benarden maatschap-
pelijken toestand in Suriname op de hoogte was, was in 1922 ge-
bleken uit de verslagen van de tusschen Haar en het Nederland-
sche parlement gevoerde gedachtenwisseling over een aantal
indertijd door Gouverneur Baron van Heemstra ten behoeve van
den hygifnischen dienst aangevraagde credieten. Geen dezer
credieten, tezamen tot eene som van f 94.892, was in den Haag
toegestaan. De motiveering dezer weigering luidde:
,,De ondergeteekende is van oordeel dat de gedragslijn, welke
,,(derhalve) thans ter bevordering van het onderwerpelijk doel
,,zal dienen te worden gevolgd, veeleer behoort gericht te zijn op
,,het kweeken van daadwerkelijke belangstelling bij het thans nog
,,allerminst tot sanitaire of hygienische voorzorgen geneigd gros
,,van de bevolking, en niet in de eerste plaats op kostbare orga-
,,nisaties van overheidswege, met alle kansen op mislukking, welke
,,ten overvloede vooral in tropische landen bij schier geen enkel
,,ander onderwerp zoozeer te duchten is als hierbij."
De Minister verwees daarbij, ter staving van zijn standpunt,
naar ,,zoovele gemeenten hier te lande en elders, waar in dat op-
zicht met hoogst bescheiden voorzieningen genoegen wordt ge-
nomen, zelfs bij aanmerkelijk gunstiger maatschappelijke econo-
mische toestanden dan in de kolonie Suriname zich voordoen."
En zeer terecht vestigde die bewindsman, wat de verbetering
van de drinkwatervoorziening betreft, de aandacht op het stand-
punt door de Koloniale Staten in 1916 daaromtrent ingenomen.
In zijn, in de Maart-aflevering van het Tijdschrift ,,De West-
Indische Gids", 1922 verschenen artikel over ,,Sanitaire verhou-
dingen in Suriname", in welk artikel Prof. Flu te Leiden den aan-
leg eener waterleiding aanprees, had deze hoogleeraar zich blijk-
SURINAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING
baar ook op het standpunt geplaatst, kort te voren door de Re-
geering ingenomen. Ongetwijfeld had hij mede rekening gehouden
met de financieele draagkracht van Suriname. Want op zijne aan-
beveling volgde deze tirade: ,,Maar eerst van uit Paramaribo zelf
,,de impuls. Hare bevolking lijdt onder de filariawormziekte, dat
,,die bevolking zich enkele offers getrooste en eene som bijeen
,,trachte te brengen als bijdrage in de kosten welke het vooron-
,,derzoek vragen zal. Toont zij op deze wijze haren ernstigen wil
,,om uit hare ellende te geraken, dan zal het Moederland moreel
,,verplicht zijn haar te helpen."
Het van haar gewenschte blijk is door de overgroote massa der
Surinaamsche bevolking, als daartoe finamcisel volkomen on-
machtig, niet gegeven kunnen worden. Hoe zeer ook het groote
nut en gemak en de verdere zegeningen, welke een waterleiding
kan afwerpen, in het algemeen, eveneens in Suriname worden be-
aamd en toegegeven, men vermocht niet en vermag nu nog
minder in te zien dat, gelet op den heerschenden noodtoestand
waarin de meeste huiseigenaren en huurders van zoogenaamde
kamerwoningen verkeeren (de werkeloosheid neemt hier meer en
meer toe), de aanleg van een waterleiding gerechtvaardigd was te
achten bijaldien daarmede het leggen van nieuwe lasten op be-
trokkenen zou moeten gepaard gaan.
Als tweede hoofdbezwaar tegen de hierna aan te duiden ont-
werp-verordeningenis bij herhaling betoogd, dat, zoolang niet van
overheidswege door dwingende bepalingen verbetering wordt ge-
bracht in den bestaanden woningtoestand en de rioleering van
Paramaribo, van de waterleiding heel weinig heil in het belang
der volksgezondheid is te verwachten.
Het eerste der evenvermelde twee hoofdbezwaren, waarop het
verzet in Suriname tegen eventueele, in verband met het bezit
eener waterleiding, op de Surinaamsche bevolking te leggen
dwangmaatregelen en nieuwe lasten is gegrond, was, blijkbaar
ook door de Nederlandsche Regeering gevoeld, toen het voorne-
men om de waterleiding te doen aanleggen vaste vormen had ver-
kregen.
Anders schijnt het niet te verklaren waarom bij de bevordering
in 1930 van de totstandkoming der waterleiding vrijwel alle risi-
co's van het bedrijf voor rekening van het Rijk waren genomen 1).
1) Dit geschiedde door de opneming in het XIde Hoofdstuk der
Rijksbegrooting voor 1930 van een nieuw artikel 13a, luidende: Be-
talingen ter garantie van rente en aflossing van eene leening groot
/ 2.300.000 uit te geven door eene onder leading van de N.V. Neder-
76 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
Maar voornamelijk ook dAarom bleek het Statencollege van
Suriname van oordeel te zijn, dat het niet verantwoord zou wezen
zijne goedkeuring te hechten aan eene onder dagteekening van
28 February 1930 door den Gouverneur Dr. Rutgers aan dat Col-
lege ingediende ontwerp-verordening houdende verbodsbepalingen
met betrekking tot watervergaarplaatsen.
Nadat de eindbehandeling van dit ontwerp, naar aanleiding
van een deswege door dien Gouverneur te kennen gegeven wensch,
gedurende bijna 5 jaren was aangehouden in verband met den in
Suriname bestaanden economischen nood, bood de tegenwoor-
dige Gouverneur Prof. Mr. J. C. Kielstra onder dagteekening van
4 Juni 1936 aan de Koloniale Staten een nieuw (gewijzigd) ont-
werp aan houdende verbodsbepalingen met betrekking tot waterver-
gaarplaatsen en voorschriften inzake verplichte aansluiting aan de
waterleiding.
Dat ook dit ontwerp voor het College niet was te aanvaarden
zal wel na het voorgaande aan weinigen verwondering baren.
De openbare behandeling daarvan heeft onlangs, op 8 April d.j.
plaats gevonden. Deze behoort tot de gedenkwaardige zittingen
van het College, waarvan thans alleen wordt vermeld dat alle
leden (13), op 66n na, aanwezig waren het afwezige lid vertoeft
in Nederland en dat zoo goed als allen het woord hebben ge-
voerd ter motiveering van hun tegen het ontwerp uitgebrachte
stem.
Het ontwerp-Kielstra is dus met algemeene stemmen door de
Staten verworpen.
Thans valt te constateeren:
1. dat nu al ongeveer 4 jaren geleden is voltooid de aanleg van
de waterleiding der N.V. ,,Surinaamsche waterleiding maat-
schappij";
2. dat die aanleg door de Nederlandsche Regeering werd be-
vorderd en Zij daartoe aanleiding had gevonden in eene nieuwe
aanbeveling voorkomende in het verslag van een studiereis van
landsche Handelsmaatschappij op te richten naamlooze vennootschap,
ten doel hebbende den aanleg en de exploitatie van een waterleiding
voor Paramaribo en omgeving.
Bij de behandeling op 9 December 1930 van het desbetreffende wets-
ontwerp in de Tweede-Kamer der Staten-Generaal is door den heer
IJzerman erop gewezen dat de Nederlandsche Staat feitelijk meer dan
90% der financieele zijde der zaak zal dragen en dat ook dit de vraag
deed rijzen: Waarom heeft de Staat dan ook niet de macht aan zich
gehouden ?
SURINAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING
September-December 1927 in Suriname, gemaakt door Prof. P.
C. Flu te Leiden;
3. dat, hoewel de waterleiding al bijna vier jaren functionneert,
de daarmede behaalde financieele resultaten teleurstellend zijn.
Over 1935 is slechts ontvangen / 56.362.49.
4. dat dit financisel 6chec een gevolg is van het feit dat het
verbruik van leidingswater verre is gebleven beneden het cijfer in
de berekeningen voor het plan, door Dr. Weyerman daarvoor
aangenomen, hetgeen door het College der Staten was voorzien en
waartegen was gewaarschuwd;
5. dat als een ander gevolg dier teleurstellende uitkomst de
Nederlandsche Staat aan de genoemde maatschappij bereids voor-
schotten heeft moeten verleenen tot een som van p.m. / 150.000,
welke voorschotten zullen aangroeien;
6. dat de aanlegkosten van de waterleiding, blijkens de door
Dr. Weyerman aan den Gouverneur van Suriname uitgebrachte
rapporten van 7 Augustus 1929 en 27 Augustus 1930, geraamd op
p.m. / 2.300.000 (blz. 59), inderdaad op ongeveer dat bedrag zijn
te staan gekomen; terwijl ten behoeve van het vooronderzoek naar
een prise d'eau (de uitgaven aan het Rijksbureau voor drink-
watervoorziening daaronder begrepen), welke ten last der kolo-
nie kwamen, eene som van p.m. / 150.000 is besteed;
7. dat volgens het evengemelde rapport (blz. 64) aan jaar-
lijksche inkomsten voor aansluiting aan de waterleiding, wil deze
winstgevend zijn (5-10% over het aandeelenkapitaal ad
/ 200.000), gerekend is op / 328.500 / 394.200, als minima;
8. dat mitsdien het verbruik van leidingwater, naar deze be-
cijferingen, onderscheidenlijk / 221.648 /287.348 m6er be-
draagt dan over 1936 in alle deelen van dit gewest aan huurwaar-
debelasting aan de Koloniale Kas is betaald, nl. / 106.852. Houdt
men alleen rekening met de opbrengst ad / 90.431 van Parama-
ribo, dan worden de verschillen / 238.069 / 303.769.
Het spreekt vanzelf, dat de opbrengsten van een bijkans 1I
maal (125%) duurder geworden waterleiding, dan in het ontwerp-
Witteveen was becijferd (/ 2.300.000 tegenover / 695.000), wil die
waterleiding winsten (5-10%) afwerpen, vf6l meer moeten be-
dragen dan de opbrengst der huurwaardebelasting, waarmede in
het ontwerp-Witteveen rekening was gehouden en die over 1916
eene som van / 85.798 heeft beloopen, doch sedert niet is gestegen
in dezelfde mate als de aanlegkosten der waterleiding.
Voor eene vergelijking als de gemaakte kan veilig worden ge-
bruik gemaakt van de in het ontwerp-Witteveen voorkomende
78 G. PH. ZAAL, HET DRINKWATERVRAAGSTUK IN
becijferingen, omdat het ontwerp is opgemaakt in een duren tijd,
nl. tijdens den wereldbrand.
Neemt men nu in aanmerking, dat bij eene ongeveer aan de
huurwaarde-belasting gelijke opbrengst van het leidingwater,
in 1916 is moeten worden afgezien van den aanleg van een water-
leiding, omdat de daaruit voort te vloeien nieuwe lasten, welke
aan betrokkenen zouden zijn op te leggen, hun financieel vermo-
gen verre zouden te boven gaan, hoeveel malen mmr zal dit laatste
wel het geval zijn, waar voor het waterverbruik is gerekend op de
bedragen van / 328.500 t 394.200, d.w.z. ruim 3 en 31 maal de
total opbrengst der gemelde belasting over 1936 ad f 106.852?
Het aandeel van Paramaribo, waaraan allen de waterleiding
ten goede moet komen, in de opbrengst der huurwaardebelasting
over de jaren 1934, 1935 en 1936 bedroeg onderscheidenlijk
/ 79.765, / 83.011 en f 90.431 of gemiddeld / 84.402. De ten faveure
der Waterleidingmaatschappij verwachte opbrengsten zijn 4 en
ruim 41 maal datgemiddelde!!
De gemaakte vergelijkingen, waarbij in het oog dient te worden
gehouden, dat de economische toestand van dit gewest sterk is
verslechterd, spreken voor zichzelf.
Zij houden mede eene rechtvaardiging in van het votum der
Staten.
Moge dit ook zoo in Nederland worden ingezien en, mitsdien,
de Regeering, zichzelve gelijk blijvende, de consequentie's blijven
aanvaarden van den stap, waartoe Zij gemeend had te moeten
overgaan.
Mogen overigens de alleszins redelijke bezwaren tegen het voor-
stel om de huiseigenaren van Paramaribo te verplichten hunne
gebouwen te doen aansluiten aan de waterleiding welke be-
zwaren wortelen in den zeer ongunstigen toestand der kolonie -
de naamlooze vennootschap ,,Surinaamsche waterleiding maat-
schappij" doen besluiten hare te hooge tarieven te herzien, en in
geschillen met de aangeslotenen milder op te treden, dan
totnogtoe het geval was, haar bedrijf aldus te populariseeren.
Vermindering van de tarieven zal ongetwijfeld, de vrijwillige
aansluitingen doen toenemen. Thans bedraagt het tarief voor
waterlevering aan eene kamerwoning p.m. 50% der huurwaarde
van zoo'n huis!! I!
Geraadpleegde bronnen.
Behalve de in het artikel aangehaalde, in de Handelingen der
SURNAME EN HET STADIUM ZIJNER OPLOSSING 79
Staten-Generaal en in die der Koloniale Staten te vinden stukken
en de in het artikel aangeduide verslagen, rapporten en nota's,
zijn de volgende boeken brochures en tijdschriften geraadpleegd.
,,Naar de AtilWe en Venezuela" door H. van Kol, 1904;
,,De Filariaziekte in Suriname" door P. C. Flu, Officier van ge-
zondheid 2e kId. N.-I. Leger; 1911;
,,De bestrijding der Filariaziekte" door L. W. G. Cramer, arts,
1917;
,,Tropen-eubiotiek" door E. de Vries, arts; 1922;
,,De West Indische Gids" 4e jaargang 1922, blz. 577: ,,Sanitaire
verhoudingen in Suriname" door Prof. P. C. Flu te Leiden;
,,De West Indische Gids" 5e jaargang 1923, blz. 295: ,,Eene wa-
terleiding voor Paramaribo" door Dr. J. W. Jenny Weyerman;
,,Sociaal-Hygienische Beschouwingen", betreffende Suriname,
door Dr. P. H. J. Lampe, 1927;
,,Verslag van een studiereis saar Suriname" (Nederlandsch-
Guyana) door Prof. P. C. Flu, 1928.
DE PHOHI IN DE WEST
DOOR
L. H. MOERHEUVEL
12 Maart 1927. Zij, die de ontwikkeling van de radio van nabij
hebben gevolgd, zullen zich dezen dag nog levendig herinneren.
12 Maart 1927 was immers de historische dag in de radiogeschie-
denis, waarop de proven, welke in de laboratoria van Philips te
Eindhoven genomen werden om een Trans-Atlantische radio-
verbinding tusschen Nederland en de Nederlandsche Overzeesche
Gewesten tot stand te brengen, met success werden bekroond.
Dank zij dezen pioniersarbeid Nederland was het eerste
land, dat een Trans-Atlantische radio-telefonische verbinding tot
stand bracht waren de Nederlandsche Overzeesche Gewesten
nietlanger van het contact met het Moederland verstoken, en was
het ,,isolement" van onze landgenooten in de verre Overzeesche
Gewesten opgeheven.
Geen wonder dan ook dat in Eindhoven een overweldigende
stroom brieven en telegrammen binnenkwam, waarin onze land-
genooten eenerzijds hun bewondering en dankbaarheid voor het
tot stand gekomene uitten, anderzijds een geregelde radiodienst
van het Moederland naar de Overzeesche Gewesten bepleitten.
Hun pleidooi was niet tevergeefsch want reeds op 18 Juni van het-
zelfde jaar werd op initiatief van den voortvarenden directeur der
Philipsfabrieken, Dr. A. F. Philips, met medewerking van een
aantal groote Nederlandsche cultuurondememingen, petroleum-
maatschappijen, scheepvaartbedrijven, bankondernemingen, die
er waarde aan hechtten, dat hun employes in de Tropen het con-
tact met het Moederland niet zouden verliezen, de Phohi opge-
richt.
Het doel der Phohi was in de eerste plaats de Nederlandsche
Overzeesche Gewesten met het Moederland in aanraking te bren-
gen, dit contact te onderhouden en hechter te maken, en daar-
naast om onze vaak op eenzame posten verblijvende landgenooten
door gevarieerde en goed verzorgde radio-programma's wat ver-
-80-
DE PHOHI IN DE WEST
strooiing te brengen. De Phohi heeft dus een bij uitstek national
taak.
Intusschen had ook H.M. de Koningin van deze ,,wonderlijke
vinding" gebruik gemaakt om Hare onderdanen in de Overzeesche
deelen des rijks toe te spreken.
Werkte de Phohi-zender, welke in Huizen is opgesteld, aan-
vankelijk op een golflengte van 16.88 m, spoedig bleek, dat hij,
om het geheele jaar door goed gehoord te worden, ook nog de be-
schikking most hebben over een langere, special voor de win-
termaanden geschikte golflengte; de Phohi werd dan ook spoedig
voor een tweede golflengte nI. de 25.57 m geschikt gemaakt.
De energie van de Phohi bedraagt 23 kw. Met uitzondering van
Woensdag, op welken dag de Phohi niet in de lucht is, zendt hij
dagelijks + 2 uur uit. Prefereeren de luisteraars in Holland muzi-
kale programma's boven het gesproken woord, de ervaring heeft
geleerd, dat onze landgenooten in de Overzeesche Gewesten zeer
veel waarde aan het gesproken woord hechten, en het is dan ook
om deze reden, dat de Phohi het zwaartepunt van zijn program-
ma's doet vallen op voordrachten, causerieEn, huldigingen, na-
tionale gebeurtenissen, wedstrijdverslagen, nieuwsberichten,
sportpraatjes, populaire economische beschouwingen, fihnpraat-
jes, weekoverzichten, declamaties, tooneelavonden, en lezingen
over die onderwerpen, welke de belangstelling der Indische luiste-
raars genieten.
Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de Phohi-programma's uit-
sluitend uit het gesproken woord bestaan; ook voor muziek, zang,
cabaret etc. is een behoorlijke plaats ingeruimd.
Met betrekking tot de beteekenis van de Phohi special voor
de West moet opgemerkt worden, dat de Phohi het steeds als een
bezwaar gevoeld heeft en nog voelt, dat zijn uitzendingen, welke
hier in Holland in de middaguren plaats vinden, in de West in
tegenstelling met Oost-IndiE, waar zij des avonds gehoord wor-
den, op minder geschikte uren nl. des ochtends ontvangen worden.
West-India kan dus wegens het tijdsverschil niet ten voile van de
Phohi-uitzendingen profiteeren.
De reden hiervan is niet, dat het technisch niet mogelijk is om
de West des avonds te bereiken. De experimenteele uitzendingen
van den zender PCJ, welke regelmatig plaats vinden, om de noo-
dige ervaring van een Nederlandschen Wereldomroep laten wij
hopen, dat de andere Nederlandsche omroepvereenigingen het
goede voorbeeld van de K.R.O. spoedig zullen volgen op te
doen, alsmede de K.R.O. wereldprogramma's en wel in het bij-
West-Indische Gids XIX 6
L. H. MOERHEUVEL
zonder het voor de West bestemde uur, hebben ten duidelijkste
bewezen dat het technisch zeer wel mogelijk is West-Indid des
avonds te bereiken. Er is dan ook een andere oorzaak en wel
een financidele. De middelen van de Phohi worden nl. hoofdzake-
lijk gevormd door bijdragen van in Nederlandsch Oost-Indie ge-
interesseerde ondememingen. Waar deze gelden ter nauwernood
toereikend zijn om de Phohi-uitzendingen naar Oost-Indie te be-
kostigen, is het natuurlijk niet mogelijk en zou het ook tegenover
de Phohi-contribuanten niet verantwoord zijn, deze gelden aan
te wenden voor uitzendingen, welke in de Oost niet beluisterd
kunnen worden. Hieruit volgt, dat de reeds zoovele jaren door de
Phohi gekoesterde wensch om naast programma's voor de Oost
ook geregeld special voor de West bestemde uitzendingen te ver-
zorgen, alleen dan in vervulling zal kunnen gaan, wanneer de
daarvoor benoodigde gelden, zoo mogelijk aangevuld door een
bijdrage van het Gouvernement, bijeengebracht worden. Tot
zoolang zullen de special voor de West bestemde uitzendingen be-
perkt moeten blijven tot het wekelijksche K.R.O. uur, herhalingen
van belangrijke Phohi-programma's, b.v. van die programma's,
welke gewijd zijn aan belangrijke national sportgebeurtenissen
en de experimenteele uitzendingen van den zender PCJ. Dat ook
deze laatste uitzendingen, hoewel zij een strong experimenteel
karakter dragen en dus niet als radioprogramma's in den eigen-
lijken zin des words beschouwd mogen worden, in de West bij-
zonder gewaardeerd worden en dat hiernaar steeds met verlangen
wordt uitgezien, daarvoor spreken onderstaande tot den om-
roeper gerichte brieven van Westindische luisteraars wel een zeer
duidelijke taal:
...... Ja, nu moet het gebeuren, want een volgende Woens-
dagavond durf ik niet meer af te wachten, alleen om het feit
dat het heele mooie programma van gisteravond, dus 21-10-
'36 haast in duigen was gevallen, daar mijn vrouw maar
steeds aan het mopperen was: ,,Wanneer schrijf je nu dien
Mijnheer eens, 't is schande want een half jaar geleden zou
je dit al doen, foei wat ben je ondankbaar". En toen.... en
toen, werd het mij te machtig!
Mijnheer Startz, mijn vrouw heeft gelijk, want de Woens-
dagavond-uitzendingen worden schitterend ontvangen en de
programma's vallen werkelijk in de smaak.
Aruba B.
DE PHOHI IN DE WEST
...... Ik kan niet nalaten U dezen brief te zenden, om U te
laten bedanken voor de gezellige Woensdagavonden die wij
hier te Curacao van Uwe experimenteele uitzendingen ge-
nieten. Mijnheer Startz, als ik de waarheid moet vertellen,
dan moet ik U zeggen dat de PCJ niet alleen the Happy
Station is, maar ook een van de beste stations, die ik ont-
vang.
Curagao S. E. C.
...... Als luisteraar van de Happy Station kan ik niet
anders verklaren dan dat Uw programma's uitstekend in den
smaak vallen. De uitzending komt goed door en is zeer dui-
delijk, zoodat zij niets te wenschen over laat.
Paramaribo J. J.
Als ik dan 's avonds op wacht een brul hoor, iets wat voor
insiders is te definieeren als mijn naam, dan beteekent dat,
dat U op de zoo bekende wijze staat te speechen en de radio
wordt wat harder gezet, want geluidsterkte speelt geen rol
bij ons, wij hooren U zoo hard als het ons lijkt, en hangende
over de trap met het oog vooruit, een eenigszins lastige ge-
kronkelde positive, die dat voordeel heeft, dat ik dan kan
luisteren en wacht houden, geniet ik mede van het overvloe-
dig gekweel uit Holland.
Kunt U zich voorstellen, dat als een schip in een haven
ligt, dat een gezagvoerder aan boord blijft? Nee natuurlijk.
Behalve dan op Woensdagavond. En dit vond ik volgens mij
wel de prachtigste reclame die er voor een zoo zeer sympa-
thiek doel kan bestaan.
Curacao K.
Het is natuurlijk niet de bedoeling, dit artikeltje in een bloem-
lezing te doen ontaarden. Het weergeven dezer ,,luisteraarsstem-
men" heeft uitsluitend en alleen ten doel aan te toonen, dat, zoo-
als hierboven reeds gezegd, Nederland reeds de beschikking heeft
over een zendapparatuur, welke ook gedurende de avonduren in
de West uitstekend gehoord kan worden. Welnu, laat dan allen
die hieraan kunnen medewerken er het hunne toe bijdragen, dat
deze experimenteele uitzendingen, welke in wezen toch niets
anders zijn dan, zij het dan ook smakelijk samengestelde en aan-
gekondigde, international grammafoonplaten-programma's, zoo
spoedig mogelijk omgezet worden in, laat ons hopen, dagelijksche,
L. H. MOERHEUVEL, DE PHOHI IN DE WEST
special voor de West bestemde radiouitzendingen, zooals de
Phohi die gedurende 6 dagen voor de Oost en de K.R.O. geduren-
de 66n uur per week voor de West verzorgt. National radiopro-
gramma's dus, bestaande uit ,,levende muziek", gespeeld door
Nederlandsche music, uit op Nederland en het Nederlandsche
leven betrekking hebbende lezingen, uit nieuwsberichten uit het
Moederland, uit reportages van national gebeurtenissen, uit
ooggetuigeverslagenvan belangrijke national sportevenementen,
zooals de interlandvoetbalwedstrijden,kortom radioprogramma's,
waardoor onze landgenooten in de West datgene krijgen, wat zij
daar zoozeer missen en waaraan zij zoozeer behoefte hebben. Wie
dit streven steunt, werkt in het belang van een bij uitstek natio-
nale zaak.
Naschrift. Naar aanleiding van het artikel van den heer De
Waart in de Mei-aflevering zij opgemerkt, dat de Phohi-zender
niet behoort aan de N.V. Philips doch aan de N.V. Philips' Om-
roep Holland-Indie.
NOG EENS HET EILAND DER REUZEN
DOOR
W. R. MENKMAN
Op bladz. 270 van den vorigen jaargang 1) deelde ik mede op
twee reproducties van Cosa's mapamundi tevergeefs naar den
naam ,,isla de gigantes" gezocht te hebben.
De directeur van het Nederlandsch Historisch Scheepvaart
Museum alhier maakte mij, naar aanleiding van deze opmerking,
attent op een in genoemd museum aanwezige reproductive (ge-
schenk van het Museo Naval te Madrid), waarop hij den naam
Gigan gelezen had, wat dan natuurlijk een afkorting van gigantes
zijn zou.
Bij bezichtiging bleek deze (gekleurde) reproductive dezelfde te
zijn als die van het Kon. Ned. Aardrijksk. Genootsch., in de Un.
Bibl. alhier aanwezig. En ook dat er inderdaad alles voor te zeg-
gen is, dat het niet zeer duidelijke vijf-lettergrepige woord (gere-
produceerd of ingeteekend?) bij het westelijkste der beide eilan-
den (naast den naam ,,y de brasil") met een G begint.
In Von Humboldt's reproductive, tegenover bladz. 128 van het
vijfde deel van diens Examen critique, zijn de plaatsnamen zeer
beslist niet gereproduceerd en men mag zich afvragen hoe de be-
roemde auteur er toe gekomen is, naast ,,I de Brasil" te laten
drukken Bigan.
Ik heb ook in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage de Mappemonde
de Jean de la Cosa geraadpleegd, gepubliceerd door M. Jomard 2).
Het bleek mij dat deze reproductive (welke indertijd ook afzonder-
lijk verkrijgbaar was) niet dezelfde is als de hooger genoemde ge-
kleurde reproducties. Merkwaardigerwijze stelt Jomard, bij het
door Von Humboldt onbenoemd gelaten oostelijke eiland 66k
een naam en wel ,,y de ge", welken ik niet weet te verklaren. In de
1) Vespucci en Ojeda in de geschiedenis van Curacao, W.I.G. XVIII.
') Les monuments de la g6ographie, ou recueil des anciennes cartes
europ6ennes et orientales. Paris (No. XVI eerste gedeelte).
-85-
86 W. R. MENKMAN, NOG EENS HET EILAND DER REUZEN
inleiding tot Jomard's atlas 1) zegt Cortambert dat de mapa-
mundi door eerstgenoemde gereproduceerd is ,,en fac-simile
,,absolument complete, avec l'agrement de son possesseur" (Ch. A.
Baron Walckenaer t 1852).
Bij het westelijke eiland vinden wij in Jomard's reproductive ,,y
,,de brasil" en (met better letters) gigan; dit laatste niet zeer dui-
delijk, kan ook gelezen worden als giyan.
J. G. Kohl 2) hield dit eiland voor Aruba (de plaats komt zoo-
wat overeen) en zegt: ,,Er (Hojeda) und seine Leute nannten sie
,,(die Insel) y de brasil (Firbeholz-Insel). Unter diesen Namen
,,steht sie auch auf der Karte von Cosa, der aber auch noch einen,
,,wie es scheint, indianischen Namen: Gujan hinzuffigt". Ook
Kohl heeft dus niet aan gigan(tes) gedacht.
De vraag is nu maar wat er inderdaad gestaan heeft op de, na
meer dan drie eeuwen ontdekte en na Walckenaer's dood door de
Spaansche regeering aangekochte origineele mapamundi; het zal
wel niet meer met zekerheid uit te maken zijn.
Cosa's kaart gaf blijkbaar twee van onze drie Benedenwindsche
eilanden en het ontbrekende kan Aruba geweest zijn, dat men
licht kan misloopen, wanneer men de beide andere bezeild heeft
en dan naar het vasteland oversteekt. Dat in de mapamundi het
westelijkste der twee eilanden twee namen heeft gekregen, waar-
van de eene met verfhout te maken had, zal ook wel niet twijfel-
achtig zijn, hoewel de Vespucciaansche geschriften niet van verf-
hout spreken; de verschillende reproducties echter stemmen op
dit punt overeen. En de andere naam herinnert zeer sterk aan
Vespucci's ,,isola di giganti" (Spaansch isla de los gigantes).
Was het westelijkste eiland Curacao (en niet Aruba), dan was
het andere Bonaire en dan was ook allicht dit laatste het eiland
dat Vespucci bezocht voordat hij met dat der reuzen kennis
maakte, wat iets waarschijnlijker lijkt dan dat het Margarita ge-
weest zou zijn. Cosa had althans een deel der reis van 1499-1500
medegemaakt, beschikte over de gegevens van een nog vroegere
reis en behoefde niet te weten wat er ten western van de Costa de
Perlas gevonden was, om Margarita in zijn mapamundi op te
kunnen nemen.
Amsterdam, Februari 1937.
1) Introduction a l'atlas des monuments de la g6ographie par feu
M. Jomard. M. E. Cortambert. Paris 1879.
2) Die zwei Altesten General-Karten von Amerika, Weimar 1860.
DE RAADPENSIONARIS MR. LAURENS PIETER VAN DE
SPIEGEL EN ZIJN KOLONIALE POLITIEK
JEGENS DE WEST
EEN BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS VAN WESTINDIE
IN HET LAATST DER 18DE EEUW
DOOR
A. HALLEMA
,Van de Spiegel, de Raadpensionaris die de W(est)
I(ndische) C(ompagnie) opruimde, had ook ten aanzien
der O.I.G. geen iusie meer". ,,Ik had gaarne de O.I.C.
behandeld als de West", verklaarde hij in 1795 aan
Valckenaer, maar ik kreeg zooveel handen op mijn hoofd,
dat ik dit most laten varen. Zoo ik mij desaangaande
gedurende mijn ministerie iets reprocheer, is het het ge-
stadig secours in geld; dat lichaam is niet te redden".
Intusschen dokterde men er nog lustig mede om."
Prof. H. T. COLENBRANDER, Koloniale Gesch., II, 297.
Deze uitspraak van een gezaghebbend deskundige op koloniaal-
historisch gebied zou bij simple lezing doen vermoeden, dat de
bekwame Raadpensionaris Van de Spiegel aan de tweede West-
indische Compagnie geen anderen dienst heeft bewezen dan haar
,,op te ruimen" en haar bezittingen in de West en aan de Westkust
van Afrika te stellen onder patronaat van de Regeering der Repu-
bliek. Dit vermoeden dient echter als een onjuiste veronderstel-
ling te worden gewraakt en bovendien mag op de groote beteeke-
nis van Van de Spiegel's koloniale politiek, ook ten aanzien van
de West, wel eens even de aandacht worden gevestigd, daar het
hier een min of meer vergeten hoofdstuk in onze koloniale ge-
schiedenis betreft. Een geschikte aanleiding daarvoor vonden wij
in het felt, dat het op 19 Januari 1937 twee eeuwen geleden was,
dat Laurens Pieter van de Spiegel te Middelburg het eerste levens-
licht aanschouwde, in de stad dus, waar een der belangrijkste
centra der Westindische belangen voor moederland en kolonien
was gevestigd, waar eigenlijk de eerste draden van het groote
web, dat in de 17de eeuw Zeeland met Holland en de Westindische
Kolonien zou omspannen, zijn gesponnen.
-87-
88 A. HALLEMA, MR. LAURENS PIETER VAN DE SPIEGEL
Als een van Van de Spiegel's vele anonieme biografen weet te
vertellen, hoezeer hij zich heeft ingespannen om naast de beharti-
ging der staatkundige en economische belangen van het grond-
gebied der Republiek in Europa de koloniale belangen der natie,
in de eerste plaats dus die der V.O.C. en W.I.C., te bevorderen,
deze beide corporaties zoo lang mogelijk staande te houden en zoo
goed mogelijk te reorganiseeren, dan past het ons ook voor dit moei-
lijke en hoogst ondankbare werk zijn nagedachtenis een eeresa-
luut te brengen en met enkele stukken aan te toonen, welke
moeiten en zorgen hij zich tot dien einde heeft getroost. Samen-
vattend wat die heroieke arbeid voor de natie van toen en later
dagen heeft beteekend, werd dit eens aldus weergegeven: ,,De
toestand der financien in Holland en die der 0. en W. Indische
Compagnie, welke met een geheelen ondergang werden bedreigd,
vorderde Van de Spiegel's grootste inspanning, maar toch slaagde
hij er in daarin eenige verbetering te brengen, ook ondanks tegen-
werking en verzet. Hij trachtte een aantal misbruiken en gebreken
in verschillende taken van bestuur te verhelpen, ook daarbij
tegengewerkt door vooroordeel en baatzucht, terwijl de oorlog
(1780-'84) hem het bereiken zijner oogmerken onmogelijk
maakte. Het beheer der Westindische koloniEn liet vooral veel te
wenschen over en overtuigd van het groote belang dezer aangelegen-
heid, rustite hij niet, voordat hij elke tegenkanting had overwonnen en
een geheele verandering in dat bestuur had teweeggebracht, waarvan
zich de voordeelen niet lang lieten wachten 1). Met al zijn vermogen
en kennis van zaken betreffende de regeeringsvormen in eigen
land en de omliggende Europeesche Staten, niet minder van de
koloniale instellingen en belangen hier en in andere werelddeelen,
trachtte hij bij de toenmaals bekende woelingen in Europa den
vrede te bewaren en het kan allerminst worden ontkend, dat hij
destijds inderdaad er veel toe heeft bijgedragen om de rust is ons
werelddeel zooveel en zoolang mogelijk te handhaven. Hoe hij er
naderhand voor beloond werd, bewijst zijn gevangenschap in
Den Haag en op het Woerdensche kasteel, waar hij als vroegere
staatsgevangenen zijn m6moires schreef."
Zoo neemt dus deze geheel eenige figuur haar plaats in binnen
het raam der politieke en economische geschiedenis van de West
en moge hier in de eerste plaats voor zijn person eenige belang-
stelling worden verwacht, om daarna de vraag te beantwoorden:
Wanneer heeft Van de Spiegel het eerst zijn belangstelling ge-
toond voor de belangen van de West.
1) Ik cursiveer, H.
EN ZIJN KOLONIALE POLITIEK JEGENS DE WEST
Laurens Pieter van de Spiegel dan werd, als gezegd, 19 Januari
1737 te Middelburg geboren uit een aanzienlijk geslacht, oor-
spronkelijk uit Vlaanderen afkomstig maar in vroeger eeuwen
tengevolge der godsdienstige beroeringen naar Zeeland geweken.
Hij was nog pas veertien jaar oud, toen hij reeds wees werd, door-
dat zijn vader, kapitein ter zee in dienst der Oostindische Com-
pagnie, stierf in den bloei zijner jaren, al spoedig gevolgd door zijn
moeder, die haar veelbelovenden zoon voor den handel had be-
stemd. Jan Reinier Maartens, kiesheer der stad Middelburg en
kassier van-de Ver. Oostind. Compagnie en Mr. Johan Willem
de Bruyn namen nu de zorg voor de drie ouderlooze kinderen op
zich Laurens Pieter had namelijk twee zusters, Cornelia Hen-
drina en Johanna Catharina -, welke spoedig uitstekende voog-
den voor de misdeelde kinderen bleken te zijn. Hoe reeds toen de
aanleg voor het financiewezen zich in den knaap openbaarde,
blijkt uit de mededeeling van Prof. Vreede, een der oudste bio-
grafen van Van de Spiegel. ,,De noodzakelijkheid" om voor eigen
belang te waken, voor dat van geliefde zusters, weezen als hij,
plegtig op te treden en het als het zijne te behartigen, oefende
hem in de kennis van menschen en zaken en scherpte zijn geest
op het cijferen. De ongunst der tijden leerde den toekomstigen
financier het verschil tusschen rentegevende en onvruchtbare
schuldbrieven, hetzij Staatspapier, of Oost- en Westindische
obligation en uitstaande vorderingen tegen bijzondere personen.
Als de oudste van het drietal, had de veertienjarige Laurens Pie-
ter na het overlijden van de betreurde moeder maanden lang
het huishouden bestierd en uitgaven gedaan, die hem sedert ,,per
affirmative" werden terugbetaald".
Aan de Latijnsche school in zijn geboortestad bereidde hij zich
voor tot de universitaire studian, die hij te Leiden reeds op 17-
jarigen leeftijd aanving, om zich voor het doctoraat in de beide
rechten te bekwamen. In 1758 verwierf hij dien graad met veel lof
en kwam nu, mede door zijn liefdesbetrekking met de Goesche
burgemeestersdochter Digna Johanna Ossewaarde, het eerst
in aanmerking voor de vervulling van de vacature op de secretarie
te Goes. Bewees hij in die betrekking aan Zeeland en zijn bewo-
ners reeds belangrijke diensten, mede door zijn afvaardiging ter
Statenvergadering, dit werd nog van te meer importantie, toen
hij in 1780 secretaries der Staten van Zeeland en in 1785 raadpen-
sionaris van dat gewest werd. Ondanks de vele aan die openbare
ambten verbonden werkzaamheden, vooral tengevolge van den
vierden Engelschen Oorlog en de daarop gevolgde openlijke
90 A. HALLEMA, MR. LAURENS PIETER VAN DE SPIEGEL
partijschap tusschen de Patriotten en Prinsgezinden, wist Van
de Spiegel nog vrijen tijd te vinden voor zijn studiEn in de staats-
leer en het staatsrecht, de economic en de geschiedenis, het fi-
nanciewezen en de letteren. De geschriften, die hij reeds in deze
jaren het licht deed zien, bewijzen zijn groote kennis en belezen-
heid in allerlei zeer uiteenloopende onderwerpen van studied
en wat meer zegt, met de pen in de hand las en noteerde hij en
legde in tal van handschriften vast wat hij wenschte te onthou-
den of wat hij voor het nageslacht van beteekenis achtte. Aan die
loffelijke method van onderzoek en voortdurende aanteekening
van wat hem merkwaardig voorkwam, danken wij zooveel than
nog bewaard gebleven bijzonderheden, ook over koloniale aange-
legenheden van zijn tijd. Zelf schreef hij daarover reeds in zijn
Goesche period aan Ds. Te Water (d.d. 19 Juni 1762), dat hij zich
tot gewoonte en stelregel had aangenomen, om ,,nooit te lezen,
voornamelijk niets nieuws zonder aan te teekenen (gelijk hij zich
elders uitdrukt) hetgeen mij daarin opmerkelijk voorkomt en
ook, hetgeen mij voorkomt pro modulo ingenii, dat daarbij zou
kunnen gedaan of veranderd worden". Voor onze koloniale ge-
schiedenis is die method wel zeer vruchtdragend geweest, zooals
hierna met eenige details uit zijn notities nader zal worden be-
wezen.
Reeds gedurende die Zeeuwsche period pakten echter ook
donkere wolken boven zijn hoofd samen, vooral het gevolg van
de politieke woelingen en burgertwisten, die in zijn eigen gewest
des te gevaarlijker vormen aannamen, doordat de partij, die ver-
andering beoogde van des bestaanden staatkundigen toestand,
er zeer machtig was en steeds driester het hoofd opstak. Zoolang
Van de Spiegel als gematigd democrat en voorstander van het
Vorstenhuis der Oranje's er zijn machtigen invloed kon laten
gelden, bleef de bestaande orde van zaken gehandhaafd, dank zij
zijn verstandige maatregelen, om alle geweld in de kiem te smo-
ren. Deze handelwijze bevorderde ook zijn candidatuur voor het
ambt van raadpensionaris in Holland, waartoe hij als de ge-
schiktste person voor dit hoogste ambt in den Staat in 1787
werd benoemd. Toen hij dit ambt op het einde van genoemd jaar
had aanvaard, trachtte hij ook in Holland de partijtwisten op den
achtergrond te dringen en met wijze gematigdheid het algemeen
belang voor te staan. Hoewel de politieke hartstochten telkens
te hevig werden opgezweept, om dat goede voorbeeld algemeen
navolging te doen vinden, bereikte hij toch in de period 1787-'95,
dat de staatsregeling voorloopig gehandhaafd bleef, de buiten-
EN ZIJN KOLONIALE POLITIEK JEGENS DE WEST
landsche politiek van ons land werd gerugsteund door het defen-
sief verbond van ons land met Engeland en Pruisen, vooral het
werk van den raadpensionaris, dat de financing der kolonien
werden verbeterd, dat veel misbruiken in bestuur en financiewe-
zen werden weggenomen, doch de bij herhaling fel oplaaiende
partijschappen en de baatzucht van vele onderdanen, de stroef
werkende staatsmachine en tal van vooroordeelen beletten te
dikwijls, dat van zijn wijze bestuursmaatregelen ten voile profit
kon worden getrokken. Zijn pacifistische idealen, zijn memories ter
gelegenheid van het congress van Pilnitz in 1791, een waar mees-
terstuk van staatsmansbeleid en staatkundige omzichtigheid, als-
mede zijn algemeen beleid in een der hachelijkste tijdsgewrichten
van ons nationaalbestaan hebben overtuigend bewezen, welk een
groot staatsman Van de Spiegel is geweest. Niet enkel intellec-
tueel, vooral ook moreel. Man van plichtsbesef, die ontzettend
veel van zich zelf eischte, wien geen inspanning of arbeid in
's lands belang te veel was, die niet zag op de uitkomst van, veel
minder op loon voor den arbeid doch op de waarde van dien, die
steeds zijn veelzijdige kennis en groote gaven van hoofd en hart
besteedde voor het algemeen welzijn doch niettemin met grieven-
den ondank werd beloond, wien zelfs het recht om zich te ver-
antwoorden en te verdedigen werd geweigerd, aldus kan in't kort
de karakteristiek van zijn ambtsvervulling als Hollands raad-
pensionaris worden samengevat.
Want toen de brand der Fransche revolutie ook naar ons land
dreigde over te slaan, de Fransche republikeinen ons land en
staatshoofd den oorlog verklaarden, was het weer Van de Spiegel,
die het groote gevaar het eerst en het meest trachtte te bezweren.
Deze ramp werd a.h.w. voor hem aanleiding om zijn energie en
staatkunde nog wijder te ontplooien en met het steeds hachelijker
worden van de omstandigheden werden zijn vele en groote dien-
sten, den lande bewezen, van des te meer waarde, doch eveneens
door de meesten miskend, die hun heil van Frankrijk verwachtten.
En toen de Franschen in 1795 over de bevroren rivieren ons
land binnendrongen, bleef weer Van de Spiegel op zijn post, of-
schoon hij door bemiddeling der Engelsche ambassade een schip
had kunnen krijgen om evenals de families van den Stadhouder met
de zijnen uit het land te wijken. Doch hij weigerde, als zijnde dit
een vlucht, den verantwoordelijken staatsman onwaardig; hij
gevoelde zich bovendien sterk, gerust, onschuldig en onafhanke-
lijk in de overtuiging zijn plicht te hebben gedaan. Hoe werd
echter ook hij ontnuchterd en in zijn idealisme smartelijk getrof-
92 A. HALLEMA, MR. LAURENS PIETER VAN DE SPIEGEL
fen, doordat het nieuwe Franschgezinde bestuur hem niet alleen
van al zijn waardigheden ontzette, doch tevens zijn papieren en
bescheiden verzegelde, hem persoonlijk, onder verdenking van
politieke misdaden, in verzekerde bewaring stelde, hem als een
berucht bandiet behandelde en elke gelegenheid tot verdediging
en verantwoording ontzegde 1). Maanden aaneen zat hij on-
schuldig in voorarrest in Den Haag, daarna nog drie jaren als
gevangene, wiens zaak ter afdoening maar steeds werd uitgesteld,
in het slot te Woerden. Met edele gelatenheid en Christelijke be-
rusting droeg hij dit zoo zware en onverdiende leed, slechts ge-
troost door de aanwezigheid van zijn trouwe echtgenoote en hun
jongste kinderen, die als eenmaal de families van Hugo de Groot
in het slot Loevestein de wangunst der tijden deelden met hun
door het lot gebroken man en vader. Wel zette hij ook hier onver-
poosd zijn letterkundige studian voort, doch toen hij en de zijnen
eindelijk op het einde van 1798 den kerker mochten verlaten, wist
Van de Spiegel al, dat zijn dagen spoedig gesteld zouden zijn.
Zijn gezondheid had veel geleden door de beproevingen der laatste
jaren, geestelijk was hij afgemat en hij bezat weinig weerstands-
vermogen meer.
Eerst vestigde hij zich te IJselstein, doch toen er met den
inval der Russen en Engelschen op Nederlandsch gebied in den
zomer van 1799 opnieuw gevaar voor zijn persoonlijke veiligheid
dreigde, en men van Den Haag uit werkelijk voornemens was hem
wederom heimelijk gevangen te zetten, besloot hij deze kans niet
af te wachten en zich bij den erfprins van Oranje (den lateren
koning Willem I) te voegen, die zich toen te Lingen op Duitsch
grondgebied ophield. Daar hield Van de Spiegel zich weldra on-
ledig met de opstelling en het ontwerp van een nieuwe staats-
regeling, naar het model van de historische Unie van Utrecht,
doch ontdaan van haar fouten en gebreken. Dit is zijn laatste
openbare en politieke werkzaamheid geweest, want kort nadat
zijn vrouw en dochter zich te Lingen bij hem hadden gevoegd te
zijner verpleging, werd hij door een nieuwen aanval van beroerte
dermate getroffen, dat bij 7 Mei van het jaar 1800 nog vrij onver-
wacht overleed. In Lingen rustte sindsdien het gebeente van den
eersten Minister van Zeeland en van Holland, voor wiens be-
grafenis en aandenken in den vreemde Scipio's woorden schenen
') Zie mijn historisch feuilleton over deze smadelijke bejegening van
den raadpensionaris in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19 Ja-
nuari 1937.
EN ZIJN KOLONIALE POLITIEK JEGENS DE WEST
geschreven, als het meest op hem van toepassing zijnde grafschrift:
Ingrata Patria, neque ossa mea habebis."
Wanneer wij na deze korte biografie ons nu de vraag stellen,
welke beteekenis heeft, special voor West-India en zijn verleden,
het optreden van den raadpensionaris Van de Spiegel gehad, dan
is het antwoord daarop niet zoo maar in enkele woorden samen
te vatten.
Als men Van de Spiegel's ,,mondelijke verklaringen in den
kerker" nog eens doorleest als volgens opgave van den pa-
triot Prof. Johan Valckenaer, de fiscal in het process van den af-
gezetten raadpensionaris de ,,particulariteiten door Van de
Spiegel aan mij (J. V.) verhaald op den avond van 2 December
(1795) op de Voorpoorte" (te 's Gravenhage), dan vallen in ver-
band met zijn bemoeiingen ten aanzien der kolonian vooral deze
herinneringen op, uit zijn memories zoo opgeschreven, als hier
volgt:
,,Gevraagd wat hij (Van de Spiegel) dacht over de ordres door
den Prins uit Kew afgevaardigd naar onze Colonien? antwoordt
hij: ,,dat die hem dat geraden had, hem een zeer slechten raad had
gegeven.
,,De Pruisische historic aan hunne leveranciers heeft 5 A 6 mil-
lioen gekost. Praesenten behalve de gouden medaille aan Bruns-
wijk zijn aan niemand gegeven: ik zweer daarop en passeere con-
demnatie van mijn hoofd.
25 million aan de O.I. Comp.
Eenige sommen aan de West .
Vele aan de bijzondere steden. Ziedaar het employ, dat nooit
door mijne handen is gegaan, maar tot een stuiver toe op de Fi-
nancien van Holland moet gevonden worden.
De West-Indische Coloniale Raad heeft mij zeer veel moeite
gekost; dat men Suriname en de Berbice er bijgevoegd heeft, is
zeer goed, maar men heeft het stuk zelve gerenverseerd. Bij mijn
tijd was er 7 tonnen gouds producten meer (nisi fallor) dan be-
vorens in 't Vaderland geimporteerd.
Ik had gaarne de O.I. Compagnie behandeld als de West,
maar ik kreeg zooveel handen op mijn hoofd, dat ik dit most
laten varen. Zoo ik mij desaangaande gedurende mijn Ministerie
iets reprocheer, is het het gestadig secours in geld; dat Ligchaam
is niet te redden; men most het hebben laten springen en de
Compagnie reduceren, tot de vaart op de producerende en agri-
colerende landen, Ceylon, de Kaap en de Molukkes. Voor de rest
de vaart openzetten".
94 A. HALLEMA, MR. LAURENS PIETER VAN DE SPIEGEL
Deze ,,memorieposten" uit het regeeringsverslag van den raad-
pensionaris, door hem in zijn gevangenis op deze sobere wijze
verantwoord, bewijzen duidelijk, hoezeer de koloniale belangen
van zijn land steeds nauwlettend door hem waren behartigd. Door
den steeds meer verslechterden toestand der kolonien, den de-
solaten staat der W.I. Compagnie en den achteruitgang van den
Westindischen handel had hij ten slotte gepoogd, om nog te red-
den wat er te redden viel met het bekende resultaat. Geen han-
delslichaam met politieke strevingen en belangen had van de
slechte uitkomst van den vierden Engelschen oorlog in die mate
geleden als genoemde Compagnie en haar weerstandsvermogen na
een lange lijdensperiode was nu geheel uitgeput. Twee maatschap-
pijen, die achtereenvolgens bij octrooi het monopolie hadden
gekregen om handel te driven en zeevaart te ondernemen op de
Westindische eilanden en de kusten van Amerika en Afrika,
hadden allengs haar rechten moeten prijsgeven, haar invloed
zien slinken, haar autoriteit verloren en haar kapitaal als sneeuw
voor de zon zien verdwijnen. Wat was er in de tweede helft der
18de eeuw, toen Van de Spiegel zich haar lot most aantrekken,
van het staatsmonopolie overgebleven? Nergens vindt men dat
juister en kernachtiger uitgedrukt dan bij Dr. A. J. van der Meu-
len in diens proefschrift ,,Studies over het Ministerie van Van de
Spiegel" (Leiden 1905), die daarvoor het eerst gebruik maakte
van Aristodemus en Sincerus' Brieven over het Bestuur der Co-
lonien Essequebo en Demerary (A'dam, 1785-'88, 12 din.), een
hoogste waardevolle bron, ook voor andere onderzoekingen be-
treffende de Westindische geschiedenis van dit tijdperk. Het
meest karakteristiek is daaruit wel deze beschouwing:
,,De vaart op de West-Indien was opengesteld tegen recogni-
tie- en lastgelden voor alle Nederlanders; de Compagnie had
daarentegen hare verplichtingen behouden. Zij beheerde onder
souvereiniteit van H.H.M. de West-Indische bezittingen, be-
zorgde justitie, politie en religie, zelfs was zij met de verdediging
belast. Een voordeelige zaak was de Compagnie onder zulke om-
standigheden niet; zij going meer en meer achteruit en school zich
ongemerkt met het nog gereserveerde recht van slavenhandel
weldra ook de verplichting om de kolonien van de noodige slaven
en provision te voorzien van den hals. Ook de slavenhandel werd
dus opengesteld voor Nederlandsche schepen. Toen de Compagnie
zich daarvan ontlast had, vermoedde zij niet van welke var-
strekkende gevolgen dat zou worden. Immers de landbouwende
kolonien waren toen nog in haar opkomst, de Compagnie zag er
|