DE WEST-INDISCHE GIDS
De
West=Indische Gids
ONDER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J. BOEKE, Mr. B. DE GAAY FORTMAN,
W. R. MENKMAN, H. SCHOTZ, JOH. F. SNELLEMAN
ACHTTIENDE JAARGANG 1936/1937
NEOENTIENDE DEEL
'S-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1937
92)-~9
W~4
Copyright x937 by Martinus Nijhoff, The Hague, Holland
All rights reserved, including the right to translate or to reproduce this book
or parts thereof in any form
PRINTED IN HOLLAND
INHOUD VAN DEN ACHTTIENDEN JAARGANG
Blz.
BRANDON (H. G.), De proefneming van de Suriname Hoeve
Maatschappij..... . . . . . . . 293
COHEN HENRIQUEZ en DR. D. C. HESSELING (Dr. ir. P.), Nog
enige Papiamentse spreekwoorden . . . . . 82
GAAY FORTMAN (Mr. B. DE), Boekbespreking
1. M. F. da Costa Gomez, Het weigevend orgaan van Curafao
(25). 2. W. M. Hoyer, Vocabulary and dialogues English-
Papiamento-Dutch (250). 3. Z937. West-Indische Kalender
(317). 4. z937. Mooi Curafao (318). 5. Na vijftig jaar.
Gedenhboekje, witgegeven bij gelegesheid van het vi"ftig-jarig
verblijf der craters van Tilburg in de missile van Curafao (319).
- Bevolkingscijfers van Curagao. . . . . 51
- Staatkundige geschiedenis van Curagao (De Curagao-
sche begrooting voor 1936) .. . . . . . 85
- Twee verzoekschriften aan den Koning over de land-
bouwpolitiek van Gouverneur Van Raders in Curaiao 321
- Pamfletten over Curaao . . . . . . 353
- Kroniek. Curacao . . . . . . 333, 378
- zie Hulsman O.P. (H. M.) . . . . . . 136
GOEJE (C. H. DE), De namen der Antillen . . ... 33
- Op den oceaan voor en na Columbus (met een oplos-
sing van het raadsel van Antilia). . . . . .. 65
- Voorzichtig met den bodem van Suriname .. . 274
- Boekbespreking
1. Karl Gustav Izikowitz, Musical and other soundinstruments
of the South American Indians (345). 2. Sven Lov6n, Origins
of the Tainan culture, West Indies (346). 3. Prof. Dr. Felix
Speiser, Im Duster des brasilianischen Urwaldes (347). -
4. I. The Rev. James Williams, Grammar notes and vocabulary of
the language-of the Makuchi Indians of Guiana (347). II.
Dezelfde. The aborigines cf British Guiana and their land (348).
HESSELING (Dr. D. C.), zie COHEN HENRIQUEZ (Dr. ir. P.). 82
HOYER (W. M.), De Curagaosche muntspecien . .. 184
HULsMA O.P. (H. M.), Het vergaan van de Zeemeeuw in
1825 (met naschrift van Mr. B. de Gaay Fortman). . 129
INHOUD VAN DEN ACHTTIENDEN JAARGANG
LANGEMEYER (Ir. F. S.), Korte beschrijving van de groote
baai van St. Maarten . . . . . . 289
LATOUR O.P. (M. D.), Familienamen op Curaao . . 195
- De taal van Curacao (met naschrift van W. R. Menk-
man) .... .. .............. 231
MENKMAN (W. R.), Curagao, zijn naam en zijn taal . . 38
- Boekbespreking
1. C. R. Biswamitre, Hoeveel rechtsstelsels? (119). 2. Net
Houwink, De aonxtwier (240). 3. William I. Hull, William
Penn and the Dutch Quaker migration to Pennsylvania (248). -
4. Drs. L. F. Jansen, Curafao en de devaluatie (314).
-- Van de verovering van Curacao tot den vrede van
Munster . . . . . . ... . . 161
- De Nederlanders in de Caraibische wateren; een na-
betrachting ........... ......... 213
- Vespucci en Ojeda in de geschiedenis van Curagao . 257
- Kroniek. Suriname . . . . . . 330, 373
- zie LATouR O.P. (M. D.) . . . . . .. 235
OUDSCHANS DENTZ (FRED.), Bibliographie 30, 61, 126, 158,
192, 222, 254, 286, 320, 349, 381
- Musea in West-Indie . . . . . . . 139
- Het wapen van Suriname . . . . . . 157
- Het gouden jubileum van de West India Committee
Circular . . . . . . . . . . 193
- De Crijnssenherdenking in 1917 .. . . . 276
- Boekbespreking
1. Curafao (uitgave Kon. Ver. Oost en West) (284). 2. J. C.
M. Warnsinck, Abraham Criysses. De verovering van Siwi-
name en zijn aanslag op Virginil in x667 (338).
- Het Mico-onderwijs op Jamaica . . .. . 312
PANHUYS (Jhr. L. C. VAN), Aard en karakter van Surinaam-
sche liederen .. . . . . . . . . 1
- In memorial prof. E. von Hornbostel . . . 153
- Boekbespreking
1. Guda E. G. Duyvis, Mexicaansche Moxaiken (188). 2.
Georg Sticker, Zwr Vorgeschickte der Schmerzbehandiung (189).
3. I. Dr. Jaap Kunst, Ein musihologischer Beweis der Kultwr-
zusammenhadge zwischen Indonesies vermutlich Java -
und Zentralafrika. II. Dezelfde, The Music of Java (190). -
4. I. The Frog-Motive among the South American Indians.
Ornamental Studies. II. Henry Wase6n, The Frog in the
Indian Mythology and Imaginative World (251).
INHOUD VAN DEN ACHTTIENDEN JAARGANG VII
Blz.
PANHUYS (Jhr. L. C. vAN), De opoffering van een R.K.
priester in Suriname . . . . . . . ... 200
- De overbrenging van de banaan en de bacove uit
Afrika naar tropisch Amerika in hetbegin van de 16de
eeuw . . . . . . . . . . . 207
- De Indianen in Canada . . . . . . 307
RUTGERS (Dr. A. A. L.), In memorial G. J. Staal . . 225
SPOON (Ir. W.), West-India en de berichten Nos. 1-100 van
de afdeeling Handelsmuseum van het Koloniaal Instituut 116
Twee nieuwe plantensoorten van Suriname, genaamd naar
Prinses Juliana en Prins Bernhard . . . . . 220
VRIJMAN (L. C.), lets over de Nederlandsche volksplantin-
gen in ,,Cayanen" geduiende de zeventiende eeuw. . 13
WAGENAAR HUMMELINCK (P.), Boekbespreking
Frater M. Realino, Planthunde van Cuvarao voor M.U.L.O.
(344).
AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
DOOR
JHR. L. C. VAN PANHUYS
Men zal zich wellicht herinneren, dat ik in het Februari-num-
mer 1935 van dit tijdschrift den musicoloog Mr. J. Kunst, die een
standaardwerk schreef over de toonkunst op Java, een uitnemend
kenner noemde van de Nederlandsche volksmuziek. Ik deed dit op
gezag van den hoogleeraar dr. E. von Hornbostel, met wien ik
over de liederenverzameling van Frater Fulgentius en van den
Heer J. P. J. Berkenveld heb gecorrespondeerd, en ik verzocht
daarna op raad van prof. v. H. aan Mr. K., of hij in die verza-
meling oud-Nederlandsche volksliederen kon terugvinden. Sedert
kwam mij een lijst van geschriften over folklore en dialecten in
Nederland in handen, en mede daaruit vernam ik, dat Mr. K. in
1916 een (te Uithoorn uitgekomen) boek met platen uitgaf over
Terschellinger volksleven, gebruiken, feesten en liederen (met
melodie), dat een soort national boek voor de Terschellingers is
geworden en nu is uitverkocht, en in het volgende jaar bij Wolters
te Groningen het eerste deeltje van Noord-Nederlandsche volks-
liederen en -dansen, uit den volksmond opgeteekend en bewerkt
voor zang en piano, met silhouetten van Henriette Bolkema; er is
al een 2de druk van en er zijn drie deeltjes van verschenen. Het
vierde is in bewerking.
Mr. Kunst schrijft mij, dat hij over de liederenverzameling F.
en B. slechts enkele aanteekeningen heeft gemaakt, en ik zal die
hieronder vermelden. Maar tevens heb ik Frater Fulgentius, die
met verlof hier te lande vertoeft, met de opmerkingen in kennis
gesteld en Zijn Eerwaarde heeft mij het genoegen gedaan, de
drie liedjes, die Mr. K. bespreekt, van cijfer- in notenschrift over
te brengen, opdat ze in dit tijdschrift zouden kunnen worden
opgenomen.
Nu volgen de opmerkingen. De melodie van lied 1 toont duide-
lijk den invloed van het Gregoriaansch. Ik voeg hierbij de vertaling
van de negerengelsche woorden.
West-Indische Gids XVIII -1-
West-Indische Gids XVIII
L. C. VAN PANHUYS
Traelke-freekoe mamxfnifMngm, MAflA Veajdhnhhia jo sckae Maara
* .I
S Fiene if as
S. Ma'4 ts 4
p I ., l . ,l f 1 f ,= i " I ,
Hie br.e ie. ics-, NA 10 wi t'ie d4 M'i tM "ie
f' fir-t f f j: f i rj -,^ J "
jje jSi e, N a @ WiL j 1 ;.i
Ialll i f | l l4 l|J 1
n I I i i' II
<2.a*.:- ,i., N .<* '* a;t :i o.
iG.. j- I 0 X.
S6 : .. ...
xq14 d4-14. -Am,
Heel vroeg in den morgen
Is Maria den Heer gaan zoeken
En een engel stond daar
die Haar antwoordde
Ga naar Galilea.
Daar zult Gij den Heer vinden.
,%& &- A& Ami., "& a-A- & u. a !
I
AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
De melodie van het tweede lied i) is identiek met de bekende
melodies van ,,De twee koningskinderen", zooals deze, zegt Mr. K.,
in het Noorden van ons land, b.v.opTerschelling, gezongen wordt;
de oorsprong van die melodie is Duitsch. De vertaling van den
tekst van het eerste en van het mij later door Frater F. gezonden
tweede couplet houdt slechts het volgende in:
Mijn broeder en mijn zuster
Ik ga nu van U heen
Ik zeg U vaarwel,
Ik zeg U adieu.
en verder:
Adieu mijn zuster
Ik ga naar mijn Heiland. (2 x)
Frater Fulgentius schrijft mij nog, dat dit lied in Suriname in
sterfhuizen (dus bij de plechtigheid van ,,dede hoso", neem ik
aan) gezongen wordt.
Ik vraag mij af, hoe het mogelijk is, dat van de legend van
de twee koningskinderen alleen het slot in Suriname aanwezig is.
Zou de negerbevolkingin het beschaafde gedeelte het geheele lied
in vroeger tijd door blanken hebben hooren zingen; zou zij zich
van den treurigen inhoud rekenschap hebben gegeven; het begin
en het midden hebben vergeten, maar ervan bewust zijn ge-
bleven, dat het sobere overblijfsel van het slot (wanneer wat
uit de woorden van den Surinaamschen tekst niet blijkt, de
prinses met den verdronken koningszoon in zee spring) een af-
scheid voor goed beteekende? Ik geef hier ter vergelijking het
slot van het lied, zooals dat onder den titel: ,,Van twee Konings-
kinderen, Horae Belgicae, Pars II" voorkomt in den 8sten druk,
Amsterdam 1911, van het Nederlandsch Volksliederenboek door
D. de Lange, Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk en dr. G. Kalff,
uitgave van de Maatschappij tot Nut van 't algemeen, blz. 101.
Het slot in het tweede boek van het Liederboek van Groot-Ne-
derland door F. C. Coers, Amsterdam, 1898, is nagenoeg gelijk-
luidend (wat de woorden aangaat; de melodie van beide liederen
is verschillend):
') Ik voor mij hoor daarin die van: ,,Wir hatten gebauet ein
stattliches Haus", A. von Binzer, 1819, Thfiringsche Volksweise,
Erk's Deutscher Liederschatz, Leipzig, Band I. blz. 212.
L. C. VAN PANHUYS
13. Si nam hem in haer armen
Si spronk er mee in de see:
,,Adieu, mijn vader en moeder!
,,Van uw leven siet ghi mi niet meer!
14. ,,Adieu mijn vader en moeder!
,,Mijn vriendekens alle ghelijc,
,,Adieu, mijn suster en broeder
,,Ic vaerder nae 't hemelrijc".
De Duitsche tekst is weer soberder en luidt in de Unterricht-
lieder fiir eine Singstimme mit klavierbegleitung, herausgegeben
von Max Friedlaender, Leipzig 1898, C. F. Peters, aldus:
Sie schwang sich um ihren Mantel
und sprang wohl in die See:
,,Gut Nacht, mein Vater und Mutter,
,,ihr seht mich nimmermeh!" (2 x)
Van het derde lied schrijft Mr. K., dat het evengoed Ambon-
neesch zou kunnen zijn en dus van Portugeesche afkomst zal
wezen. Verhalen met liedjes er door heen, zooals elders in de col-
lectie voorkomen, zijn naar mr. K. opmerkt ook typisch Ja-
vaansch (het z.g.n. dongeng).
Ik geef hier de vertaling van het derde lied, waarvan Frater F.
mij het vervolg in het negerengelsch en eenige bijzonderheden
heeft medegedeeld. Het is een roeierslied. De stuurman begint te
reciteeren: ,,Iedereen is even bang voor den kaaiman. Daarom
(om die reden)". Dan zingen de roeiers het refrein: ,,Kaaiman,
draai om, zwem naar den overkant". Achtereenvolgens reciteert
de stuurman, steeds heftiger, dat zijn vader, dat zijn moeder, dat
zijn dikke broertje en zuster, allen even bang zijn, evenveel
vrees hebben voor den kaaiman, om telkens door de roeiers met
het refrein te worden beantwoord. Nu roept de stuurman uit:
,,Mi Ga" (afkorting en eenigszins een bemanteling van de uit-
drukking: Mijn God nog toe), en verder: ,,de kaaiman spring in
de boot". Daarna roept hij, dat al zijn kameraden, de roeiers,
voor den kaaiman geducht benauwd zijn, om in zijn slot-recita-
tief te vragen: ,,En hoe staat het met den bootsman zelf?" Het
antwoord, dat de stuurman zelf geeft is: ,,De stuurman is voor
den kaaiman in 't geheel niet benauwd". Het slotrefrein van de
roeiers gelast nu den kaaiman om alle kanten uit te gaan. Het
AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
slotwoord of de slotklank: ,,Blo" beteekent, dat de kaaiman
wordt weggeblazen (in overdrachtelijken zin); tegelijk wordt ook
het verhaal en het lied met die klank uitgeblazen (zooals in Hol-
landsche kinderverhalen de olifant doet).
*
Terwijl nu op blz. 316 van het Februari-nummer van dit tijd-
schrift de stellige uitspraak van prof. van Hornbostel is weerge-
geven, dat de liederen in de verzameling voor de vergelijkende
muziekwetenschap zonder belang zijn, bedenke men, dat liede-
ren en tekst in zekeren zin een geheel vormen. Reeds de taal, het
negerengelsch, verleent aan de liederen een bijzonder cachet,
maar ook de wijze van voordracht drukt er een eigenaardige
stempel op. Bovendien geven de liederen, zij het dan dat ze van
andere volken zijn overgenomen, de psyche, den aard van de Su-
rinaamsche kreolenbevolking toch zeker voor een belangrijk deel
weder.
Als omlijsting van hunnen arbeid, en vermoedelijk om te doen
uitkomen, hoe Surinaamsche liederen niet alleen door de melodie,
maar ook door tekst, rythme, voordracht, tempo, voor de vol-
kenkunde van belang kunnen zijn, hebben de drie verzamelaars
aan hunne opmerkingen aanhalingen uit tal van werken toe ge-
voegd. Ik vermoed, dat Frater F. het grootste deel zelf heeft ge-
vonden. Doch hoe dit zij, ik acht het van belang, dat iemand die
de Surinaamsche muziek aan een diepgaand en veelomvattend
onderzoek wil onderwerpen, profiteeren kan van den voorarbeid,
die door het opzoeken van de citaten reeds door de heeren Frater
Fulgentius, Berkenveld en Van Vliet is verricht. Het komt mij
bovendien daarom wenschelijk voor van die aanhalingen een
overzicht te geven, omdat ze ook voor den beschaafden leek niet
zoo gemakkelijk te vinden zijn en toch zulk een belangrijke bij-
drage kunnen vormen voor algemeene ontwikkeling. In Suriname
waar men toch altijd leeft in een betrekkelijk isolement, worde
men te eerder in de gelegenheid gesteld het merkwaardige in eigen,
onmiddellijke omgeving te toetsen aan hetgeen in de geschiedenis
voorafging of bij andere volken weer op overeenkomstige wijze
wordt aangetroffen.
Ik vang dus aan met een overzicht van de citaten, die aan de
collective F. F. en Hr. B. zijn toegevoegd. De vertaling is van mij.
J. SchOnhdrl. Regierungslehrer in Lome. Volkskundliches aus
Togo. Dresden, 1909.
Blz. 155. De rythme is in het bijzonder bij de muziek van de
L. C. VAN PANHUYS
Ewe-stammen zeer eigenaardig en samengesteld. Onze ooren kun-
nen er aanvankelijk geen bepaalde maat in terugvinden. Bij lang-
durig en vaak luisteren onderscheidt men meest een tweedeelige
maat. Van andere liederen zonder trombegeleiding is het rythme
zoo veranderlijk, dat een maatverdeeling niet mogelijk is.
Frater F. meent, dat dit laatste het zingend spreken is, dat bij de
kreoolsche stads- en plantagebevolking zoo veelvuldig voorkomt.
(Het woord ,,plantagebevolking" is eigenlijk niet just; ik bedoel
de kreolen op plantages en gronden in de onder rechtstreeksch
bestuur staande gedeelten van Suriname). Meest geschiedt dat
zingend spreken in Suriname op psalmtoon, op twee noten; op
,,banja-wijs" zegt het volk.
Blz. 156. Zonder metronoom is het tempo niet nauwkeurig
te bepalen. Niettegenstaande het snelle vroolijke tempo is voor
ons de geest, het karakter van de dansliederen eerder klagend
en weemoedig dan vroolijk. Gezangen voor dooden hebben meest
een snel tempo, maar de slottonen worden lang uitgehaald.
Blz. 162. Het programma biedt op een dansavond weinig af-
wisseling. Een en hetzelfde vers wordt soms uren lang herhaald.
De voorzanger intoneert en de anderen zingen het refrein, dan
wel het geheele lied opnieuw, ad infinitum. Is de oude tekst lang
genoeg gezongen, dan bedenkt de voorzanger vaak een nieuwe
strophe, die het koor met groot genoegen dadelijk overneemt. Er
worden onbeduidende feiten bezongen of wel men gaat tot een
spotlied over, waarin aan de zangers vijandig gezinde personen
worden beschimpt. Voorzanger en koor vullen elkaar aan, zoeken
elkander in de keuze van scherpe uitdrukkingen te overtreffen.
Het vurige tempo en 't eigenaardige rythme trekken aan en hou-
den de aandacht levendig, al ontbreken aan de liederen poezie en
een rijke melodie.
Frater F. merkt hierbij op, dat volgens Stedman ook de slaven
in Suriname zich zoodanig door zang en dans voelden aangetrok-
ken, dat zij van Zaterdagavond tot Maandagmorgen in een stuk
door, dus ,,ad infinitum", aan den gang bleven.
Blz. 163. De Ewe-ers zijn als alle natuurmenschen muzikaal;
ze houden van muziek. De meesten hebben een goed gehoor en
kunnen muziek onthouden, al zijn, jammer genoeg, hunne stem-
men ruw en ongeschoold en van geringen omvang, terwijl zij, ook
bij de jongeren, laag zijn. Toch zingt alles zoo luid mogelijk mede.
Frater F. acht dat in bovenstaande aanhalingen vele aanwij-
zingen voorkomen voor het schoolzangonderwijs aan kreolen en
negerjeugd in Suriname.
AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
Blz. 187. In Lome zijn twee elkaar vijandige partijen, de
,,Gekleede Lieden" of Awume, zoo genoemd omdat zij in Euro-
peesche dracht zijn, en de ,,Weegschaal-Menschen" (Sikeli), die
vroeger een weegschaal met geld en kostbaarheden bij hunne dan-
sen tentoonstelden, om daarmede de Awume te hoonen. Want de
schaal met geld (die de Sikeli beduidde) was altijd zwaarder dan
de schaal met kostbaarheden, die de andere partij voorstelde.
De oude Doe's in Suriname, met hun strijdende partijen zijn door
Pater Rikke beschreven in zijn boek Ma Kankantree.
Dr. A. Mans field. Vier Jahre unter den Grossflussnegern Kame-
runs. Berlin 1908.
Blz. 133. Men zingt en dankt hier bij iedere gelegenheid .Als
een familielid overlijdt, wanneer een kind geboren wordt, wanneer
de zon om twaalf uur brandt, als het flink regent, bij het roeien
(of pagaaien?), bij den veldarbeid. Zelfs een wegens oproer ter
dood veroordeeld hoofd schreed zingend met danspassen naar de
galg toe.
J. Frdszle. S. C. J. Mijn Oerwoudnegers in hun doen en denken.
Sittard. 1925.
Blz. 146. Nauwelijks op march zet mijn volk den beurtzang in.
Zij roepen aan de Wadangs hun laatste groeten toe: aan de man-
nen, kinderen, honden, kippen, boomen, straten, hutten, potten,
het eten, het vuur, enz. Dan wordt de gong aangeroepen, het
woud, de dieren, de vogels, wolken, winden, de zon; alles moet
door de lucht; de lieden van Mokaris boodschappen, dat de
dokter van God naar hen onderweg is, om hun zielen te komen ge-
nezen. ,,Maakt je dorp school, reinigt de hutten, komt uit het
bosch, keert terug van de jacht, verzamelt de kinderen, haalt ook
water en voedsel voor hen en voor ons allemaal!"
,,Hoor je het, Matoendoeloe, heer van Mokaria? En gij, onze
broeder, Emilio Boela, katechist van de kinderen. Je vader komt
en wij komen met hem".
J. Frdszle. Negerpsyche. Freiburg i. B. 1926.
Blz. 18. De Europeaan zwijgt wanneer hij arbeidt. In Afrika is
het omgekeerd. Daar trekt men zingend naar het werk. De kracht
van het gezang toont hoe ernstig men bezig is; hoe luider het ge-
zang, hoe former daad. Het gezang geeft het rythme voor den ar-
beid aan.Wanneer mijn arbeiders zwegen, most ik vlug naar hen
toe, want dan zaten zij op den ground niets te doen.
L. C. VAN PANHUYS
Baron Albert von Sack, zoo voegt Frater Fulgentius hier bij,
spreekt over stadsslavinnen, die zingend dweilen en met de dweil
de maat wuiven; op een reis tot ver boven de Jodensavanna
zongen de roeiers steeds, zegt hij. Eigenaardig acht Fr. F. het,
dat geen enkele Hollandsche beschrijving van oud-Suriname
over plantage-arbeidsliederen van de veldslaven spreekt.
Ik heb tijdens mijn verblijf in Suriname (Febr. 1892-lAug.
1896) wel vernomen, dat wanneer op de koffieplantages koffie-
boonen werden gestampt, er door het volk lustig op de maat bij
werd gezongen, en de opzichters ook gaarne hadden dat er bij
dien arbeid gezongen werd, omdat er dan better en ijveriger werd
gewerkt.
Dr. Fr. Kossmann. Nederlandsch versrythme. 's Gravenhage
1922.
Blz. 204. Reeds in die meest primaire menschelijke uitingen,
die men als de beginselen der dichtkunst pleegt voor te stellen
staan beide vormen van rythmiek naast elkander. Het boots-
manslied, dat in gerekte tonen, slechts melodisch varieerend, zui-
ver de maatslagen der riemen volgt, is in aanleg isochroon. Voegt
zich bij dit alleen de slagen tellende rythme een levendiger figu-
ratie, een verhalende, spottende of ondeugende tekst, dan zal,
evenals in de varieties der muziek, een isometrisch rythme ont-
staan, dat vrijer speelt tusschen en over de vaste hoofdslagen en
in ongetelde hoeveelheden van tonen metra vormt uit dezelfde
maatduren, die eerst eenheid en ,,chronos" waren. Zoo vindt
men het bij beschaafde en ,,wilde" volkeren in tallooze voor-
beelden, in rijmpjes, roei-, ruiter-, stamp-, dans-, hei- en wiege-
liedjes. Vaak ligt een overgang van den eenen tot den anderen
rythme-vorm ten grondslag aan het verschil van indruk tusschen
lied en refrein; de eene helft is druk babbelend, de andere afge-
meten en vast.
J. Brummelkamp. Sociale Geographie van Afrika. II. Groningen
1930.
Blz. 75. Ook zingen de negers heel graag, en veel. Schweinfurth
zegt: hun zingen heeft veel van een recitatief, dat lijkt op een af-
wisseling van hondengejank en koeiengeloei, aldus weer te geven:
ff > < ff. Dat is echter overdreven. Xandt vermeldt, dat op de
negerscholen in D.-O.-Afrika de prestaties van de leerlingen in
den zang het best zijn. Zij zingen er heel aardig Duitsche volks-
liedjes, in het Kiswaheli. vertaald. Evenals hun muziek zijn hun
AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
liederen een eindelooze herhaling van eenzelfde strophe begeleid
door trom en handgeklap, of het is een recitatief. De melodie is
vaag, moeilijk in onze toonschalen weer te geven; kaoetsjoek-
melodie zegt Pechuel Loesche. Harmonie is er ook weinig, al be-
zitten zij eenig accoordgevoel. Meestal zetten de stemmen op
verschillende hoogten in en bewegen zich dan parallel. Ondanks
tegenspraak op dit punt, is rhythms ook niet het fundament
van hun muziek en zang, doch treedt alleen op bij het roeien en
trommelen. Bij het dansen stemmen melodie, handenklappen,
trommelen en beenbeweging, rythmisch niet overeen.
De woorden der liederen hebben meestal niets om het lijf.
Naar mijn inzien volkomen terecht, keurt Frater Fulgentius
de bovenstaande compilatie van den Heer Brummelkamp, een
samenvatting van oppervlakkigheden van geleerden met be-
.roemde namen, maar die op dit special gebied hunne onkun-
de toonen,'in scherpe bewoordingen af. Het lijkt wel, merkt
Fr. F. op, of de heer B. zijn lezers op die wijze denkt te kunnen
klaarstoomen voor een examen. Hoofdaktecandidaten zouden
zoo doende, schijnt de Heer B. te denken, nu ineens een eigen
oordeel hebben. De bewondering van oude missionarissen voor
het negerlied, en van geleerden, die op dit gebied bijzondere stu-
dies maakten en fraaie verzamelingen aanlegden, schijnt voor
den heer B. niet te hebben geteld.
Frater Fulgentius wijst er bovendien op en nu denk ik
aan een kortgeleden door mij in het tijdschrift gemaakte op-
merking, dat De West Indische Gids een levende aanvulling
vormt van de Encyclopaedie van Nederlandsch West Indie, -
dat in die encyclopaedia op blz. 498, 2de kolom, een oordeel is
uitgesproken, dat niet strookt met de waardeering, die missio-
narissen hebben betoond voor onvergetelijken negerzang en dicht-
kunst. Wij hebben ons te ontworstelen, zoo is de indruk van
steller dezes, aan den invloed van grove materialistische opvattin-
gen en uitingen van oppervlakkige waarnemers uit een voorbij-
gegaan tijdperk. Maar frater F. maakt ons opmerkzaam op nog
een andere fout op de genoemde bladzijde van de encyclopaedie.
Aldaar wordt namelijk gezegd dat Bonaparte in zijn ,,Les
habitants de Surinam", pag. 187, den tekst geeft van een groote
verzameling negerliedjes. Maar t.a.p. is die groote verzameling
niet te vinden. Bonaparte geeft hoogstens twee negerengelsche
dichtstukjes die niet tot de folklore behooren, maar van 'n klein-
kunstenaar (Europeaan?) afkomstig zijn. Waarschijnlijk een
,,Aria siengie" uit 'n Zangboekje der Hernhutters. Dat er een
L. C. VAN PANHUYS
,,grand nombre de ces genres existent dans la colonie" is een be-
wering van een spoedreiziger.
Baron A. van Sack. Reize naar Surinamen I. Haarlem 1821.
Blz. 152. Een bijzonderheid uit dit korte citaat, n.l. een mede-
deeling over het ,,makreelen-lied", heb ik opgenomen in mijn
artikel Folklore in Suriname, deel XVI, blz. 22 bovenaan van dit
tijdschrift.
Mr. H. C. Focke. De Surinaamsche Negermuzyk. Tijdschrift
West-Indie, 2de deel, Haarlem, 1858, blz. 93-107, met vijftien
liedjes, o.a. tien banja-gezangen, in notenschrift.
Op den inhoud van dit belangrijke artikel, dat gemakkelijk in
iedere groote bibliotheek kan worden geraadpleegd, gaan wij niet
verder in. Deze muziek, zegt Mr. F. op blz. 99, is wellicht, evenals
de Negerengelsche taal, door Afrikaansche ooren en stemmen op
Portugeeschen oorsprong opgetrokken. Frater F. zegt, dat de
noot op blz. 101, over Hartsinck's bewering, blz. 908 van zijn
,,Beschrijving van Guiana", over onkieschheid van de negers in
houding en gebaren bij hunne dansen, welke bewering Mr. F.
als onjuist verklaart, door Hartsinck ontleend is aan P&re Labat's
,,Nieuwe reize naar de fransche eilanden van Amerika", Amster-
dam 1725, waaruit ook Fermin putte, doch dat Labat ze weder-
om ontleende aan Rochefort ,,,Histoire naturelle et morale des
Iles Antilles de l'Ambrique", Rotterdam, 1658.
Dr. Bern. Zuure. Afrikaansche vulpenkrassen. 5de series, Boxel,
1923.
Blz. 132. Deze aanhaling bevat een beschrijving van een march
in Afrika, gedurende welke de missionaries hoort, hoe langzamer-
hand door de dragers een lied wordt ingezet, en hoe dit ontstaat.
Wat de melodie betreft, drong zich bij dr. Z. vooral de vergelij-
king op met het Gregoriaansch, waartoe ook wel de vrijere maat-
indeelingen bijdroegen.
Dr. Z. critiseert prof. Weule, wanneer deze in zijn ,,Negerleben
in Ost-Afrika", Leipzig 1938, en in ,,Wissenschaftliche Ergeb-
nisze", in ,,Mitteilungen aus den Deutschen Schutzgebieten, mit
Erganzungsheft", I, Berlin 1908, den inhoud van de negerliederen
zinloos en belachelijk noemt. Zoo schijnt het den oppervlakkigen
toehoorder en zoo is het wel eens, maar lang niet altijd, zegt dr.
Z., die verder het bewijs aanwezig acht, dat de tekst vaste verzen
heeft, die met den muzikalen vorm tegelijk worden overgeleverd.
't Is just die samenhang tusschen zang en tekst, die het moeilijk
AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
maakt sommige melodieen, die daar tochbijzondervoorgeeigend
zouden zijn, in de kerk te gebruiken, omdat ze de Christenen
te gemakkelijk aan den daarvan in hunne gedachte niet te schei-
den zin doet denken.
Daar prof. von Hornbostel, die een wereldnaam heeft op het
gebied van de kennis van Afrikaansche muziek, mij nadrukkelijk
waarschuwt tegen het werk van A. Friedental over kreolen-mu-
ziek in Amerika, wil ik daaruit geen aanhalingen doen. Het is mij
opgevallen, dat Friedental het kleine niet eert en b.v. het eiland
Curaqao ,,winzig" noemt, hoewel zijn land zich destijds voor het
bezit van het zeker niet grootere Helgoland wel veel moeite heeft
gegeven. Opmerkingen van Frater Fulgentius naar aanleiding
van het bewuste geschrift geef ik echter gaarne hier weer. De
Kondr6-siengi, special de schimp- en schertsliedjes, zijn talloos
en tevens zijn zij eendagsvlinders. Echte minneliederen acht Fr.
F. zeldzaam in Suriname. Als men daar de liefde en de schoone
sexe nobel wil bezingen, geschiedt het op Hollandsche minnelie-
deren. Obsceene scherts- en schimpliederen van de straat, welke
op lobbi-siengie partijen worden gezongen, zijn er in overvloed.
Het meerstemmig zingen is bij de Surinaamsche Kreolen zeer
geliefd. In kerk en school wordt er steeds meerstemmig onder de
melodie gebromd. Pogingen op letterkundig gebied in het Neger-
engelsch vindt men alleen in de oude kerk-zangbundels, en ook
een weinig onder de leden der Begi's (Godsdienstige zangpartijen
ontstaan uit gebedsbijeenkomsten der huiselijke liturgie van de
Herrnhutters). Na de abolitie in 1808 zijn, zoo meent Fr. F. vele
slaven uit de Spaansche, Fransche en Portugeesche kolonian in
Suriname ingevoerd, en allicht brachten zij melodieen mede. In
de katholieke kolonies van Spanje, Frankrijk en Portugal werd
de slaaf meer in de Europeesche cultuur opgenomen dan in de
Engelsche en Hollandsche, alwaar de slaven buiten de landskerk
en buiten de taalgemeenschap werden gehouden; daardoor, wil Fr.
F. klaarblijkelijk concludeeren, was er in de laatgenoemde kolonies
minder ontleening van Europeesche muziek door de gekleurden.
Muziek en dans acht Fr. F. ook voor de armsten onder de armen
een onschuldig vermaak. Plebs en obsceniteit zijn niet twee on-
afscheidelijke begrippen.
Van de door den heer van Vliet gegeven aanhalingen gaf ik
een opsomming aan het eind van de bespreking van zijn liederen-
verzameling. Na het bovenstaande uitvoerige overzicht van de
citaten van frater Fulgentius zal ik nagaan in however daardoor
een overzicht van de aanhalingen van den heer van Vliet over-
12 AARD EN KARAKTER VAN SURINAAMSCHE LIEDEREN
bodig zal zijn geworden, en in however ze voor het weergeven van
aard en karakter van Surinaamsche liederen belangrijk zijn.
Ik besluit nu met de vermelding van een feit, waarop Mr. Kunst
mij opmerkzaam maakte, n.1. dat in den feestbundel, te Weenen
gedrukt, die in 1928 aan Pater P. W. Schmidt, Directeur van het
Volkenkundig Museum van het Lateraan te Rome werd aange-
boden en die 76 studian bevat op het gebied van de taalweten-
schap, de volkenkunde, de godsdienstwetenschap, en de voorge-
schiedenis (ik kondigde het groot format boekwerk van XXIX
en 977 bladzijden aan in de Nieuwe Rotterdamsche courant van
13 Mei van dat jaar, ochtendblad A) een artikel voorkomt van
den meergenoemden hoogleeraar E. M. von Hornbostel, getiteld:
Die Masznorm als kulturgeschichtliches Forschungsmittel, dat geen
onderzoeker van primitive muziek en -muziekinstrumenten over
het hoofd mag zien, en dat aantoont hoe de studied van wat met
primitive muziek samenhangt groote verrassingen kan ople-
veren. Prof. v. H. bespreekt in dat artikel o.m. de gelijkwaardig-
heid van absolute toonhoogte en maat-norm, en bewijst o.a. de
volgende selling: ,,Die Vergleichung der auf Instrumenten mit
fester Abstimmung gemessenen Schwingungszahlen erscheint als
ein besonders zuverlissiges Hilfsmittel fiir die kulturhistorische
Forschung".
IETS OVER DE NEDERLANDSCHE VOLKSPLANTINGEN
IN ,,CAYANEN" GEDURENDE DE ZEVENTIENDE EEUW
DOOR
L. C. VRYMAN
In de dagbladen heeft men kunnen lezen, dat naar aanleiding
van de herdenking van het feit, dat de Fransche Antillen drie-
honderd jaar geleden onder Fransche opperheerschappij zijn
gebracht, men een special series herdenkingspostzegels heeft uit-
gegeven. Onder deze zegels is er 66n, van Fransch-Guyana, ter
waarde van vijftig centimes, waarop het wapenfeit is vereeuwigd
van den Franschen vice-admiraal d'Estr6e, die in 1676 de vesti-
ging te Cayenne en het fort St. Louis op de Nederlanders heroverd
heeft.
Het bovenstaande is wellicht een goede aanleiding, de nagenoeg
vergeten geschiedenis der Nederlandsche kolonisten in dat deel
van Zuid-Amerika in herinnering te brengen.
Reeds aan het eind der zestiende en in het begin der zeven-
tiende eeuw schijnen Zeeuwsche kooplieden nederzettingen op
de ,,Cayanen"-kust te hebben gehad. Hartsinck noemt in zijn
boek: ,,Beschrijving van Guyana, etc.", de Zeeuwsche koop-
lieden Jan van Pere, van Rhee, Jan de Moor en de Vries, welke
laatste echter geen Zeeuw, doch een inwoner van de stad Hoorn
was. De Engelsche schrijver James Rodway verklaart positief
in zijn boek: ,,Guiana, British, Dutch and French," dat 280 Zeeu-
wen zich in 1615 gevestigd hebben in de buurt van Cayenne. Of
het laatste bericht, wat de plaats der vestiging betreft, geheel
just is, heb ik niet kunnen nagaan. Wel maakt een Portugeesch
boek: ,,Compendia das Eras da Provincia da Para", geschreven
door Baena en uitgegeven te Para in 1838, er melding van, dat
in 1616 de Portugeesche kapitein Castello Branco door den gou-
verneur van Maran@5 is uitgezonden om de Hollanders te ver-
jagen, die zich aan de oevers der Amazone-rivier wilden vestigen.
Een andere Portugeesche schrijver, general Abreu e Lima,
zegt in zijn: ,,Synopsis ou Deducc5 Cronologica", Pernambuco,
1845, dat in 1616 Caldeira, gouverneur van Para, de ,,teniente"
- 13 -
14 L. C. VRYMAN, DE NEDERLANDSCHE VOLKSPLANTINGEN
Pedro Texeira heeft uitgezonden om de etablissementen van de
Hollanders aan de ,,Amazonas" te vemielen. Laatstgenoemde
slaagde daarin volkomen en verbrandde daarenboven een Hol-
landsch schip; het buitgemaakte geschut werd opgezonden naar
Belem.
Uit het bovenstaande blijkt, dat Nederlanders in het eerste
kwart der zeventiende eeuw, zoo al niet in het tegenwoordige
Fransch-Guyana, dan toch in de onmiddellijke nabijheid daar-
van, grootere of kleinere volksplantingen of handelskantoren
hebben gehad.
De eerste, ons bekende, serieuse poging tot kolonisatie van
Nederlanders aan de kust van Guyana, waarover wij meer posi-
tieve gegevens bezitten, is die van David Pietersz. de Vries, be-
schreven in diens ,,Tweede Voyagie nade Kuste van America,
ofte de Wilde Kuste van West-Indien". Met eenige vrienden
had hij ,,een Compagnie gemaakt om een Colonie te planten, op
,,de Kuste van Guyanen ofte genaemt de Wilde-Kuste waervan
,,de Heer Jan Bicker een van de principaalste patrons af was."
Den 10en Juli 1634 vertrok hij met het goede schip ,,De Coninck
David", bemand met 25 ,,Eeters", 30 ,,Planters" en bewapend met
14 stukken geschut, van de reede van Texel. Zonder dat zich
buitengewone voorvallen voordeden, stak men den Oceaan over
en den 5den September met het aanbreken van den dag kreeg
men het vaste land in zicht. In den achtermiddag van denzelfden
dag kwam de ,,Coninck David" ten anker in veertien vaam water
op een afstand van twee mijlen van de Duivelseilanden.
Zonder veel tijd te verliezen begon men dadelijk het land te
verkennen. Men kwam bij een ,,Indiaens Dorp", waar,,haer Capi-
teyn" de Hollanders onthaalde ,,Met haeren dranck, datmender
,,half de hoogte van kregen; haeren dranck makense van Cassari,
,,is dick gelyck Verckens-draf, maer is witagtig ende kragtiger om
,,te drincken als Haerlemmer bier." Na eenige dagen laveeren
langs de kust had men een goed punt voor eene nederzetting ge-
vonden en den 14en September ,,Setten dertigh Man aen Landt
,,om een beginssel van een Colonie te maecken.... Men vond
,,daer de overblyfselen van een oudt vervallen fordjen.... scheen
,,eertyds door de France gemaeckt te zyn. Twee myl van dese
,,plaats vonden wy seven a acht Seuwen (Zeeuwen) als Engelsen
,,vanweghen Jan de Moor uyt Zeelandt, die daer Toback planten."
De Vries geeft eene vry uitvoerige beschrijving van land en
volk. ,,Aen de Zee kant is het Landt leegh, ende de hitte soude
,,daer seer vehement syn, tenware die getempert wierde by de
IN ,,CAYANA" GEDURENDE DE ZEVENTIENDE EEUW
,,versche ende koele briesen ofte Oostelycke Winden." Maar ver-
der landwaarts in schijnt het land een soort aardsch Paradijs te
zijn ,,Op het ghebergte wierd gevonden een seer ghesonde woo-
,,ninghe, daer is oock een middelsoorte van Landt, welck is van
,,een middelbare hoogte ende is seer Getempert, Gesondt en
,,Vruchtbaer, ende almeest bewoond is, overvloedigh van Way-
,,den en Playsante Stroomen van Wateren door Fraye bosschagien
,,ende ghenoegelycke Pleynen, tot profyt, playsier ende recreatie,
,,ende is oock niet onversien van Mineralen."
De Vries heeft volgens zijn verhaal in het geheel vier weken met
het schip op die plek voor anker gelegen, welken tijd hij heeft
gebruikt ,,om zyn Colloniers" aan het werk te zetten, die begon-
nen met tachtigduizend ,,Verwe-Boomen", honderdduizend
,,Catoen-Boomen" en honderdduizend ,,Taback-plante" in den
ground te brengen. Hy berekent dan even, dat: ,... .elcke pland
,,een half pond Taback geeft, ende is Taback welcke een goede
prys geld." Het is duidelijk, dat hij gedurende den korten tijd,
dien hij voor de kust gelegen heeft, de handen vol heeft gehad
en dat hij, hetgeen hij van het binnenland van Guyana vermeldt,
slechts navertelt, daar de tijd hem absoluut heeft ontbroken, dit
uit eigen aanschouwing te leeren kennen.
Van de ,,Colonie" is niets terecht gekomen. De Vries maakte
een lange reis langs de kusten van Zuid- en Noord-Amerika, over-
winterde ,,in de Engelsche Vergienjes", arriveerde 28 April 1636
te ,,Ciketan by 't Fort", gelegen aan de James-rivier, ,,alwaer ick
,,verstond, dat myn Colony dewelcke ick op de Wilde Kust ge-
,,maeckt hadde, het Volck verloopen was". Er was in de buurt
van de nederzetting een Spaansche slavenhaler ten anker ge-
komen, op zoek naar drinkwater. De ,,Colloniers" schijnen een
min of meer heterogeen gezelschap te zijn geweest, want ,,door
,,aenrockenen van eenighe Engelse ende varende-maets, die daer
,,onder waren", liet men de ,,Wilden" den Spanjaarden ,,hetWater
,,wyzen ..... ende ondertusschen gongen ons Volck en liepen de
,,barcken af (en) smeeten de Spanjaerts doodt". De Engelschen
hadden bedongen, dat men met het genomen schip naar de Ei-
landen zou varen, waar het verkocht zou worden en men den buit
zou verdeelen, doch de Hollanders moesten ,,teekenen" dat zij
,,dienaers" en de Engelschen ,,Capiteyn" zouden zijn.... ,,ende
,,verlieten soo onse schoone Colonie, die binnen de twee maanden
,,soo sy daer ghebleven hadden, wel hondert vyftigh duysent
,,guldens aen Cattoen, Oriaene en Taback soude gerandeert heb-
,,ben, maer dese Fielten kregen haer loon, datse dese schoone begin
16 L. C. VRYMAN, DE NEDERLANDSCHE VOLKSPLANTINGEN
,,van Colonie soo verlaten hadde: doen sy nu in de Eylanden
,,quamen, verkochte d'Engelse, die de naem van Capiteyn hadde,
,,de Prys en de haer Maets daer toe voor Servant, soo dat de
,,Engelse een Schelmachtigh Volck is, en souden haer eygen Vaer
,,voor een Servant verkoopen in de eilanden".
De Vries schijnt een onverwoestbaar optimism te hebben be-
zeten. Toen ,,de Coninck David" in Patria was gearriveerd en hij
van zijn ,,Parsipanten" most hooren, dat het verfhout 66n tiende
waard was van hetgeen het een paar jaar geleden opbracht, bleek
het, dat het schip eene schadelijke voyagie gemaakt had. Dat
alles zou volgens De Vries nog niet zoo erg zijn geweest, als men
zijn ,,Colonie", die ,,met een kleyntjen weer te repareeren ghe-
,,weest hadde" niet in den steek gelaten had. De ,,Persipanten"
wilden geen geld geven, hetgeen De Vries bitter doet opmerken
over het koloniseeren: ,. . .ende van ons werdt het niet gedaen
,,doordien matter veel Hoetelarye is met de West-Indische Com-
,,pagnie, dewelcke de Vruchten vande Koopluyden begeert al eerse
,,volwassen zyn".
In 1635 was eene Fransche nederzetting gevestigd op het eiland
aan de vaste kust van Cayenne, doch tengevolge van de slechte
behandeling der Indianen bleven moeilijkheden niet uit; men
zag zich weldra gedwongen, de volksplanting op te geven.
Rouaansche kooplieden deden in het jaar 1643 op vrij groote
schaal een poging tot kolonisatie van Guyana. Onder bevel van
,,le Sieur" Poncet de Bretigny vertrokken drie A vier honderd man
van Rouaan naar Cayenne. Ongelukkiger had men in de keuze
van een opperhoofd moellijk kunnen wezen. De man was niet wel
bij het hoofd en leed in ernstige mate aan vervolgingswaanzin.
Hij liet bij voorbeeld een kolonist, die gedroomd had, dat de gou-
verneur dood was, radbraken, omdat die droom bewees, dat hij
het plan had gehad, den gouverneur te vermoorden. Een deel van
zijn volk liep weg naar Suriname. Het spreekt vanzelf, dat er
moeilijkheden kwamen met de Indianen, die dan ook culmineer-
den in het afmaken tot den laatsten man van een expeditie, die
onder aanvoering van De Br6tigny naar het binnenland was ge-
trokken, om de weggeloopen Indianen op te vangen. De laatsten
maakten van de gelegenheid geen gebruik, alle Franschen op te
ruimen; de vestiging werd wel is waar verlaten, doch eepige Fran-
schen bleven achter. De meesten trokken naar de Antillen; een
paar kwamen in Frankrijk terug, waar zij hoog opgaven van de
vruchtbaarheid van Guyana en de geschiktheid van het land om
daar volksplantingen aan te leggen.
IN ,,CAYANEN" GEDURENDE DE ZEVENTIENDE EEUW
Die verhalen kwamen ter oore van een Normandisch edelman
De Royville, die met eenige vrienden een bedrag van 8000 kronen
bijeen bracht en de Compagnie du Cap Nord oprichtte, aan welke
maatschappij de koning van Frankrijk octrooi verleende voor het
uitsluitend recht, om in Guyana handel te driven en vestigingen
aan te leggen, tusschen de Amazone-rivier en de Orinoco, met
uitsluiting van alle anderen.
Den 2den Juli 1652 vertrokken de ,,Charitd" en de ,,Grand St.
Pierre" van Le Havre. De expeditie telde achthonderd kolonis-
ten, mannen en vrouwen, en stond onder bevel van De Royville.
Al dadelijk liep het mis, daar de gouverneur nog v66r men de
Amerikaansche kust bereikt had, den 18den September vermoord
werd. Den 29sten September kwam de expeditie eindelijk in
Cayenne aan.
De paar Franschen, die men er aantrof en die feitelijk nog onder-
geschikt waren aan de oude Rouaansche Compagnie van 1643,
dachten er niet aan, zich te verzetten en gaven alles over, wat er
nog aan bezitting van de vroegere vestiging aanwezig was. De
landverhuizers benoemden twaalf ,,Directeurs", wat al aanstonds
aanleiding gaf tot allerlei moeilijkheden. Het duurde niet lang,
of er werd tegen het bestaande ,,gezag" een samenzwering ge-
smeed, die ontdekt werd en tengevolge had, dat vier der bewind-
voerders gevangen genomen werden. Een werd onthoofd, en de
drie anderen verbannen ,,naar een woest eiland". Twee van de
overblijvende bestuursleden stierven, doch met zes ,,Directeurs"
gingen de zaken niet better, dan zij met twaalf gegaan waren. Op
de N.O. punt van het eiland Cayenne bouwden de kolonisten een
fort, Ceperou, dat de oorsprong is geworden van de stad Cayenne.
De vestiging was een voorbeeld van wanbeheer; voortdurend
was men in oorlog met de Indianen, die zich de plundering van
hunne kostgrondjes door de nieuw aangekomenen niet lieten wel-
gevallen evenmin als het tot slaaf maken van eenige hunner door
de Franschen. Moord, hongeren tweedracht heerschtenindit,,Land
of misrule". Een groot aantal kolonisten stierf van ziekte en ont-
bering; van de overblijvenden zochten de meesten in lekke booten
een goed heenkomen naar Suriname, vanwaar zij verder naar de
Antillen trokken. V66r het eind van het jaar 1663 waren de laat-
ste Franschen afgetrokken naar Barbados. Het fort, met geschut
en al, zoomede de nog aanwezige koopmansgoederen, werden
geabandonneerd.
Toch werd het land niet geheel en al verlaten. Een aantal Hol-
landers en Joden vestigden zich aan de kust van Guyana en wis-
West-Indische Gids XVIII 2
18 L. C. VRYMAN, DE NEDERLANDSCHE VOLKSPLANTINGEN
ten door verstandig beleid de vrede met de Indianen te bewaren,
zoodat omstreeks 1656 er een begin van een volksplanting was
ontstaan. Twee jaar later sloten de kolonisten eene overeenkomst
met Balthasar Geslier, baron de Douilly om het land gezamenlijk
te besturen en de mijnen te ontginnen, doch dit contract is op
niets uitgeloopen.
De kolonisatie der Hollanders en Joden scheen aanvankelijk
wel levensvatbaarheid te hebben en 18 Januari 1663 werd door
de Bewindhebberen der West-Indische Compagnie ter Kamere
van Amsterdam afgekondigd een plakkaat, bevattende de ,,Con-
,,ditien, die door de HeerenBewindhebberen van de Geoctroyeerde
,,West-Indische Compagnie ter Kamere van Amsterdam gepresen-
,,teert werden, aen alle de geene, die haer als vrye Coloniers na
,,Cajane, gelegen aen de vaste Wilde Kuste van West-Indien sullen
,,willen begeven." Het zou ons te ver voeren, het plakkaat in zijn
geheel op te nemen, doch 66n merkwaardige conditie verdient
toch te worden gereleveerd, namelijk dat:
,,De Compagnie sal de Coloniers, tot voortsettinge van den
,,Lantbouw, tot een civielen prys beschicken soo veel Slaven, als
,,deselve daer toe van noden sullen hebben, welckers betalinge
,,door haer constant sal worden gedaen, of op termynen 2, 3, 4 a 5
,,Jaren, na dat yders gelegentheyt is presenteerende".
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, dat de Loffelyke Compag
nie ervan overtuigd was, dat zware veldarbeid in het tropische
laagland voor Europeanen uitgesloten werd geacht en van een
landbouwkolonie niets kon terecht komen zonder gekleurde
werkkrachten, in casu negerslaven.
De ,,Hollandtsche Mercurius" van 1663, waarin dit plakkaat is
opgenomen, zegt verder dat: ,,Korts daer aen is een schip vol
,,Volcks, om Cayanen te populeeren, uyt Tessel na West-Indien
,,gezeylt". Hartsinck zegt over deze onderneming, dat men going
om ,,Katoen, indigo en suiker te planten, en met de Indianen wel
,,overeenkwamen".
Niettegenstaande de herhaaldelijke mislukkingen hadden de
Franschen hunne kolonisatieplannen aan de Guyana-kust nog
niet opgegeven. Op aanraden van ,,le Sieur" Bouchardeau beijver-
de de ,,Chevalier" Le FRvre de la Barre zich een nieuwe compagnie
op te richten. Hij slaagde er in, een kapitaal van 200000 livres bij-
een te brengen en van Lodewijk XIV in October 1663 een ,,Paten-
te" te bekomen voor de Fransche Equinoctiale Compagnie, waar-
bij De la Barre benoemd werd tot gouverneur van Cayenne en
Luitenant-Generaal van de Fransche krijgsmacht, met last, ge-
IN ,,CAYANEN" GEDURENDE DE ZEVENTIENDE EEUW
wapenderhand allen te verdrijven, die zich zonder vergunning
binnen het areaal van de Compagnie ophielden. Het octrooi om-
vatte het gebied, gelegen tusschen de Amazone-rivier en de Ori-
noco, derhalve wat wij tegenwoordig verstaan onder de drie
Guyanas en een stuk van Brazilih. Onze ambassadeur Boreel pro-
testeerde krachtig tegen dit willekeurig en voor ons zoo nadeelig
besluit bij het Fransche Hof, doch zonder het minste success.
Den 26sten Februari 1664 vertrok De la Barre met een vloot
van vijf schepen, waarop zich 200 kolonisten ingescheept hadden,
van La Rochelle, 15 Maart werd Madeira aangedaan om de drink-
watervoorraad aan te vullen en 11 Mei kwam de vloot op de reede
van Cayenne ten anker. Het opperhoofd der vestiging, dat reeds
jaren aan de kust gevestigd was, Quiryn Springer of Spranger,
was op geen vijandelijkheden bedacht. De kolonisten warren niet
in staat weerstand te bieden, en daar de Indianen geen vinger uit-
staken om hen te helpen, was het eind van het lied, dat zij zich
moesten overgeven. Na door de Franschen te zijn uitgeplunderd,
werden de niet-Fransche ingezetenen van Cayenne, Christenen
en Joden, naar La Rochelle opgezonden, vanwaar zij naar hun
land konden terugkeeren. Het fort Ceperou werd verdoopt in St.
Louis. Zoo was ook deze poging der Hollanders om zich in ,,Caya-
ne" te vestigen tot een ontijdig einde gekomen.
Veel tijd om rustig aan de ontwikkeling van hunne nieuwe
kolonie te arbeiden hebben de Franschen niet gehad. In 1666 was
de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk uitgebroken en den 22-
sten October 1667 ankerde een vloot onder John Harman, be-
staande uit &n groot schip, zes fregatten en twee kleine trans-
portschepen, voor Cayenne. Den volgenden dag werd eene landing
ondernomen. De LUzy de la Barre werd licht gewond; ernstige
weerstand werd niet geboden en ongeveer 200 kolonisten, met
den gouverneur aan het hoofd, namen de wijk naar Suriname.
Een officer, de Zwitser Ferrand, had met een vijftigtal soldaten
een poging tot verdediging gedaan, doch had die moeten opgeven,
daar zijn troep niets tegen den overmachtigen vijand kon uit-
richten; hem restte dus niets anders dan de overgave op genade
of ongenade aan John Harman. Nadat de vestiging was uitge-
plunderd en alles wat vervoerbaar was als buit op de Engelsche
schepen was ingeladen, werd verwoest, wat verwoest kon wor-
den. Toen de Engelschen dan ook aftrokken, lieten zij niets achter
dan wat geblakerde ruines.
De volgende episode is ontleend aan een bijna onbekend boekje,
in 1691 te Amsterdam door Jan ten Hoorn uitgegeven en geschre-
20 L. C. VRYMAN, DE NEDERLANDSCHE VOLKSPLANTINGEN
ven door D. van de Sterre, Medicinae Doctor en geneesheer van
het As(s)iento der West-Indische Compagnie te Curacao. Het is
getiteld: ,,Zeer Aenmerkelyke Reysen gedaen door Jan Erasmus
,,Reyning, meest in de West-Indian en ook in veel andere deelen
,,des Weerelds, etc." Van der Sterre heeft het reisverhaal opgetee-
kend uit den mond van zijn vriend Reyning en men weet niet,
waarover men meer verbaasd moet zijn: over de nauwkeurigheid,
waarmede Van der Sterre alles heeft opgeteekend, of over de ab-
solute juistheid, waarmede Jan Erasmus Reyning de episode,
die hij heeft meegemaakt, soms tot in de kleinste bijzonderheden,
weergeeft. Zijn verhaal is op tientallen plaatsen te controleeren
met de ons thans ten dienste staande historische gegevens, doch
ik heb nergens iets kunnen aantreffen, dat met de waarheid der
feiten in tegenspraak is.
Jan Erasmus, zooals hij door vriend en vijand bijna uitsluitend
genoemd wordt, die zijn carriere begonnen was als scheepsjongen,
had het reeds gebracht tot bootsman op de hoeker ,,Mercurius",
schipper Willeboort de Kok. Het schip was bestemd naar Martini-
que en voer met meer andere in convooi onder de hoede van een
oorlogsschip. Gedurende de reis viel weinig bijzonders voor, en na
een vrij voorspoedigen overtocht arriveerde de vloot op de kust
van Cayenne, doch in plaats van daar een bloeiende, opkomende
Fransche kolonie aan te treffen, vond men slechts de geblakerde
muren van hetgeen eens het fort St. Louis geweest was.
Aan boord van het Hollandsche oorlogsschip werd krijgsraad
gehouden. Cayenne was reeds door de Hollanders in 1663 gekolo-
niseerd, doch, zooals wij gezien hebben, werden zij door De la
Barre in Mei 1664 verjaagd. Nu de Franschen op hun beurt ver-
dreven waren, meende men, dat het niet uitgesloten was, dat
Hunne Hoog Mogenden of de Directeuren der Loffelijke West-
Indische Compagnie de proefneming van 1663 zouden willen her-
vatten. Met het oog hierop werd Jan Erasmus met zes man door
den kapitein van het oorlogsschip, nadat Jan's schipper daarvoor
zijn toestemming had gegeven, aan land gezet als ,,0Opperhoofd".
Hij kreeg provisie voor zes maanden en werd verder aan zijn lot
overgelaten. Het convooi zette daarop de reis naar Martinique
voort.
Het ,,gouvernement" van Reyning was niet van langen duur.
Een Fransch vluchteling, een Jezuiet, had het bericht van den
overval aan Mons. De la Barre, destijds gouverneur van Martini-
que, doen toekomen. Laatstgenoemde liet geen tijd verloren gaan
en zond in December zijn broeder, den gevluchten gouverneur van
IN ,,CAYANEN" GEDURENDE DE ZEVENTIENDE EEUW
Cayenne, met een paar honderd man, om de kolonie te heroveren,
een eer, om welke le Chevalier de Lzy gesmeekt had, ten einde
den op hem rustenden smaad te mogen uitwisschen. Zooals te
begrijpen is, werd het ,,wapenfeit" der verovering zonder de
minste moeite volbracht. Ons ,,0Opperhoofd" en zijn garnizoen
van zes man plus levensmiddelen voor zes maanden werden zon-
der verderen vorm van process opgezonden naar Martinique. Het
geluk was Jan Erasmus dienstig, want het toeval wilde, dat de
hoeker ,,Mercurius" daar nog voor anker lag en de vrijgevallen
bootsmansplaats nog niet was vervuld. Zoo werd hij, tot zijn
groot genoegen, van Gouverneur weer bootsman.
De Franschen hebben gedurende eenige jaren de gelegenheid
gehad, Cayenne te herbouwen en de kolonie tot een zekeren bloei
te brengen. Dit tijdperk duurde tot 1676. Zooals men weet, was
Frankrijk sedert 1672 in oorlog met de Vereenigde ProvinciEn.
De heeren Hoog Mogenden hadden het plan opgevat, een expe-
ditie uit te rusten, die ten doel zou hebben, de Franschen aan de
Guyanakust en op de Antillen zooveel mogelijk afbreuk te doen.
Tevens werd de kolonisatie van het eiland Tabago beoogd. In
1676 werd een vloot van elf schepen uitgerust, die onder het bevel
stond van ,,Commandeur" Jacob Binckes (of Benckes, zooals hij
zelf zijn naam teekent). Aan de keuze van officieren en gezag-
voerders schijnt bijzonder veel zorg te zijn besteed. Zoo vinden
wij daar als gezagvoerders Pieter Constant, dezelfde ,,Pitre", die
in 1670 zulk een rol had gespeeld in de muiterij van de ,,Avantu-
riers" op Tortuga en in la Goyave, Roemer Vlack, Galtjes en
den reeds genoemden Jan Erasmus, die het intusschen reeds ge-
bracht had tot schipper van het kleine fregat, of jachtje, ,,de
Fortuyn", van de Admiraliteit van Amsterdam, voerende acht
stukken.
Ter verduidelijking van het volgende een enkel woord over den
,,Commandeur" Binckes. Hij was ontegenzeglijk een man van
grooten moed en bekwaamheid, doch had een eigenaardig karak-
ter. Hij was wel is waar niet opzettelijk onrechtvaardig of on-
billijk in de behandeling van zijn subalterne officieren, doch hij
had eenige lastige karaktereigenschappen. Zijn voornaamste zorg
schijnt te zijn geweest, dat de Admiraliteit er vooral goed van
doordrongen werd, dat zij een bijzonder geschikten commander
in dienst had; dat was Binckes, en niemand anders.
Jan Erasmus' karakter verschilde te veel met dat van zijn chef,
dan dat er veel sympathie tusschen beiden kon bestaan. Mis-
schien droeg daar ook wel eenigszins de omstandigheid toe bij,
22 L. C. VRYMAN, DE NEDERLANDSCHE VOLKSPLANTINGEN
dat Binckes van zijn jeugd af aan bij de vloot had gediend en
Reyning ,,door de kluisgaten" aan boord was gekomen.
Hieronder volgt het verkort verhaal van de verovering van
Cayenne en de Fransche kolonie, zooals dat door Van der Sterre
in zijn hiervoor vermeld boek beschreven wordt.
Zonder dat er veel merkwaardigs voorviel, arriveerde de Hol-
landsche vloot den 4den Mei 1676 voor Cayenne en ankerde tegen-
over het fort St. Louis. Binckes zond een trompetter naar land,
om de kolonie en het fort op te eischen in naam van Zyne Hoog-
heid den Prins van Oranje en Hunne Hoog Mogenden de Staten
General.
De gouverneur, de Chevalier de Lzy, weigerde in een fraai ge-
stelden brief, de sterkte over te geven, hetgeen niet anders was,
dan men verwachtte. Den volgenden dag had de landing plaats,
waarbij Jan Erasmus het eerst aan land sprong. Toevallig ver-
nam hij later, dat de commander voornemens was, een rapport
aan de Admiraliteit op te stellen, waarin hij zichzelf de eer wilde
toekennen, het eerst aan land te zijn geweest. Ter zake door Binc-
kes ondervraagd, zeide Jan Erasmus zijn superieur vierkant in
het gezicht, dat van het verhaal, zooals de commander dat gaf,
geen woord waar was en dat iedereen, die niet gezien had, dat hij,
Jan Erasmus, het eerst aan land was geweest, om het op zijn
zachtst uit te drukken, al zeer slecht uit zijn oogen had gekeken.
Binckes hield echter zijn lezing van het geval vol, waarop Jan
Erasmus ten laatste nijdig uitriep: ,,Nu goed, laat het dan maar
zoo blijven!"
Den 7den Mei had de bestorming van het fort plaats. Jan Eras-
mus commandeerde de voorhoede, die gesteund zou worden door
eene compagnie ,,landmilitie". Door onkunde, onwetendheid, of
misschien ook wel uit boos opzet, omdat het bevel over de voor-
hoede was opgedragen aan een zeeman en niet aan een landoffi-
cier, openden de landtroepen het vuur op de voorhoede. In korten
tijd kreeg deze 51 dooden en gewonden; toch gelukte het, den
vijand terug te dringen. Met medewerking van de compagnie van
luitenant La Croys werd het fort tegen vier uur in den middag
stormenderhand veroverd. De vijand vroeg en kreeg kwartier en
gaf zich op genade en ongenade over. De verliezen van de Hol-
landers waren vrij zwaar: twaalf dooden en twee en zeventig ge-
wonden. Bijna twee derden der verliezen werd door de voorhoede
geleden.
Het schijnt, dat Binckes het met Jan Erasmus weer heeft willen
goedmaken. Eerstgenoemde vroeg Reyning, of hij er prijs op zou
IN ,,CAYANEN" GEDURENDE DE ZEVENTIENDE EEUW
stellen, wanneer hij, Binckes, in het rapport, dat aan Hunne Hoog
Mogenden en aan Zijne Hoogheid den Prins zou gezonden worden,
special van Reyning's daden melding zou maken? De koppige
Zeeuw antwoordde, dat hij maar een eenvoudig man van nederige
geboorte was en niet de eer had, 66n van die hooge Heeren te
kennen. Zij zouden niet weten, over wien het going, wanneer zij
zijn naam onder de oogen zouden krijgen I! En dat hij zich tegen
dat rapport over de landing verzet had, dat had hij alleen gedaan,
omdat hij niet kon hebben, dat een leugen voor waarheid ver-
sleten zou worden.
Binckes bleef nog zeventien dage te Cayenne en regelde het
bestuur van de nieuwe kolonie. Quiryn Springer, dezelfde, die
reeds in 1663 in de toenmalige Nederlandsche nederzetting het
bevel had gevoerd, werd wederom aangesteld als gouverneur.
Vier honderd man bleven achter om het kolonisatiewerk van de
Franschen voort te zetten. De wijze, waarop met de overwonne-
nen gehandeld werd, doet eenigszins zonderling aan. Van der
Sterre zegt: ,,De Franse, so mannen als vrouwen, wierd een ge-
,,deelte scheep gedaen, of daer gelaten, so dat veel hierdoor van
,,hun vrouw of man gescheiden zijnde, 't geen eenige officieren niet
,,wel geviel". Welk doel de Hollanders met dien maatregel beoog-
den, is niet duidelijk.
Den 23sten Mei 1676 vertrok de vloot van Binckes van de reede
van Cayenne, met eindbestemming Tabago. Van de schepen is er
slechts 66n in Patria teruggekeerd. Binckes, bijna alle officieren
en een groot deel der opvarenden, vonden op Tabago den dood.
Wat er overbleef werd krijgsgevangen gemaakt. Slechts Jan Eras-
mus en eenige anderen gelukte het naar Curacao te ontsnappen.
Cayenne bleef niet lang in Hollandsche handen. In Frankrijk
wekte het bericht, dat de kolonie door Binckes was veroverd,
groote verontwaardiging. Zulk een smaad mocht niet ongewroken
blijven I! In October 1676 vertrok een vloot van tien schepen-van-
oorlog, twee fregatten en drie barca-longas van Brest, onder bevel
van den vice-admiraal d'Estr6e, die een deel van de uitrustings-
kosten uit eigen middelen bestreden had.
Den 17den December kwam de Fransche vloot voor Cayenne
en ankerde op twee mijl afstand van het fort, dat een bezetting
van 300 man had en versterkt was met palissadeeringen en aard-
werken, beplant met 26 kanonnen. Jean d'Estree liet 800 man
landen en door den Chevalier de LUzy, den gouverneur, die een
half jaar geleden door de Hollanders gevangen genomen en naar
Frankrijk opgezonden was, het fort opeischen. Springer weigerde
VOLKSPLANTINGEN IN ,,CAYANEN"
in een bijna even fraai gestelden brief, als De Lzy dat een half
jaar geleden onder dezelfde omstandigheden gedaan had. In den
nacht van 21 December werd tot den aanval overgegaan en na
een bloedig gevecht van een half uur, waarin de Franschen veer-
tig dooden en honderd en vijf gekwetsten kregen, most het Hol-
landsche garnizoen zich overgeven. Van onze zijde sneuvelden
eenige officieren en manschappen. Volgens Hartsinck zouden de
verliezen der Franschen veel minder bedragen hebben, doch de
officieele opgave van d'Estr6e zal wel de juiste zijn. Volgens de
Hollandsche berichtgever zouden de gouverneur, drie kapiteins,
twee luitenants, twee vaandrigs, twee ,,scheepshoofden", de pre-
dikant, de secretaries, twee commiezen en de bezetting van 260
koppen, krijgsgevangen gemaakt, en naar Frankrijk opgezonden
zijn.Volgens de Fransche opgave zou het aantal der krijgsgevange-
nen slechts tweehonderd negentien hebben bedragen.
Dit wapenfeit is herdacht op het jubileumzegel van Fransch-
Guyana van 50 centimes, gelijk in den aanhef van dit opstel ge-
zegd is.
De Hollandsche krijgsgevangenen werden naar Frankrijk en
van daar naar het vaderland opgezonden, waar zij, volgens Hart-
sinck, ,,voor bloodaards werden aangezien, aan wien men het
,,verlies van de kolonie toeschreef".
Zij hadden een dergelijke behandeling niet verdiend, daar zij
zich dapper geweerd hadden, zooals wel blijkt uit de zeer hooge
verliezen der Franschen. De ware schuldigen waren de Heeren
Staten zelf. Er was geen geld om Cayenne en Tabago te hulp te
komen, of better gezegd, de landprovincies hadden er geen geld
voor over. Holland's gloriedagen waren geteld. Toen op het drin-
gend verzoek van Binckes de Admiraliteit van Amsterdam ein-
delijk besloot, uit eigen middelen Thomas Tobias met drie oor-
logsschepen en vier honderd man naar West-Indie te zenden,
was het te laat! Cayenne was voorgoed overgegaan in Fransche
handen en Tabago was verwoest en verlaten.
Fransch-Guyana is met een onderbreking van acht jaar (1809-
1817), toen er de Portugeesche vlag woei, voortdurend in Fransch
bezit gebleven. De geschiedenis der kolonisatie van Europeanen
in het tropische laagland aldaar, is 66n lijdensgeschiedenis. De
grootsch opgezette pogingen hebben schatten verslonden en dui-
zenden menschenlevens gekost en hebben slechts tot resultaat
gehad: een armlastige strafkolonie, die een schande is voor onze
beschaving, ,,la Guillotine S&he".
BOEKBESPREKING
M. F. da Costa Gomez, Het wetgevend or-
gaan van Curafao. Samenstelling en bevoegd-
heid bezien in het kader van de Nederlandsche
koloniale politiek (Ac. proefschr.) H. J. Paris
Amsterdam MCMXXXV.
Op 3 December 1935 heeft mr. M. F. da Costa Gomez, leer-
ling der R. K. universiteit te Nijmegen, dit proefschrift voor de
faculteit der rechtsgeleerdheid van de universiteit van Amster-
dam met success verdedigd. Terecht is bij die gelegenheid door den
promoter, prof. Kleintjes, den jongen doctor hulde gebracht voor
de keuze van zijn onderwerp. Ik sluit mij hierbij gaarne aan;
actueeler onderwerp kon een Curagaoenaar moeilijk kiezen. De
wijze van behandeling had ik gaarne anders gezien, daar het ge-
kozen system ertoe leidt, dat meermalen hetzelfde moet gezegd
worden, en hetgeen bijeen behoort in verschillende deelen van het
boek verspreid ligt. Zonder de bijlagen is de tekst 176 bladzijden
groot, en de vraagstukken, die aan de orde komen, zijn ten gronde
behandeld. Het aantrekkelijke, ook voor wie andere opvattingen
en meeningen voorstaan, is, dat de schrijver een eigen standpunt
inneemt en verdedigt, wat begrijpelijkerwijs gepaard gaat met
bestrijding van anderen.
Een viertal hoofdstukken, die men inleidende hoofdstukken
zou kunnen noemen, behandelen geschiedkundig de ontwikkeling
der verhouding tusschen Nederland en zijn ,,kolonien". Aan het
einde daarvan geeft de schrijver zijn opvatting van die verhou-
ding, zooals deze geworden is. Op zijn standpunt, dat het karakter
van een staatsdeel wordt bepaald door de staatkundige rechten
van de bewoners (en door het karakter van het territoir), maakt
hij een scherp onderscheid tusschen Nederlandsch-Indie eener-
zijds en Suriname en Curacao anderzijds. De West-Indische staats
deelen, zoo zegt hij, vormen krachtens de wet van 1892 op het
Nederlanderschap met het rijk [moederland] 66n volksgemeen-
schap; Nederlandsch-Indie daarentegen is door de wet van 1910
- 25 -
BOEKBESPREKING
op het Nederlandsch onderdaanschap buiten de Nederlandsche
volksgemeenschap geplaatst, nochtans krachtens een bijzondere
,,staatsaanhoorigheid" tot den Nederlandschen staat behoorende.
Begrijp ik het goed, dan wordt hier tegenover de bestaande the-
orien een nieuwe gesteld, nl. die van den tweedeeligen staat:
Nederland + Suriname + Cura9ao en Nederlandsch-Indid. Uit
deze theorie maakt de heer Da Costa Gomez gevolgtrekkingen ten
aanzien van de rechten der Nederlandsche staatsburgers, aan wie
voor zoover zij in de West wonen, afgezien van ,,het onrecht
van 1865", Curaqao aangedaan sinds 1892 de gelegenheid ont-
houden is deel te hebben aan de behartiging der algemeene staats-
aangelegenheden en der bijzondere plaatselijke belangen van het
eigen gebied.
Die gelijkstelling van de in Nederland, Suriname en Curacao
wonende Nederlandsche staatsburgers wil Da Costa Gomez in be-
ginsel absoluut, maar hij aanvaardt verschillen op practische
gronden. Vandaar dat hij eischt, dat wie, als bijv. de commissie-
Staal, aan Curacao geen algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht
wil geven, moet aantoonen, dat er practische redenen zijn, die
deze afwijking wettigen. Vandaar ook, dat hij terloops die
afwijking voor Suriname aanvaardt ,,wegens het onberekenbaar
element der Boschnegers en Indianenstammen, wier ontwikke-
lingspeil de uitoefening der kiezersfunctie onmogelijk maakt".
Afgescheiden van het vraagstuk der bewijslast in deze, dat ik
maar laat rusten, staan wij hier op practischen bodem. Ik wil mij
nu niet verdiepen in de vraag, of dat algemeene kiesrecht voor
,,het Europeesche gebiedsdeel" zoo zonder meer dankbaar moet
aanvaard worden als het neusje van de zalm, maar ontken de
juistheid van des schrijvers selling: het ontwikkelingspeil der
ingezetenen van Curacao laat de doorvoering van het algemeen
kiesrecht op [in ?] Curacao op gelijke gronden als in het ,,rijk" toe.
Daarbij bepaal ik mij in hoofdzaak tot de argumenten, die het
proefschrift zelf mij aan de hand doet.
Dat ontwikkelingspeil zal toch allereerst wel bepaald worden
door het onderwijs, dat men genoten heeft. Op bladz. 96 nu wordt
gesproken van ,,de zeer gebrekkige onderwijswetgeving op [in?]
Curagao". Mr. Da Costa Gomez is een zoon van het land; hij kan
dit aan den lijve gevoeld hebben, zonder er blijkbaar het slacht-
offer van te zijn geworden. Er bestaat geen leerplicht, merkt hij
op. En het gevolg daarvan vindt men in het laatste ,,Koloniaal
verslag", dat over 1933, waaruit blijkt, dat op een bevolking van
80.000 zielen nog geen 11.000 schoolgaande kinderen zijn.
BOEKBESPREKING
Dat zegt reeds heel wat.
Meer nog misschien, dat er geen politieke ontwikkeling is. Cort
van der Linden wijst in de door den schrijver aangehaalde stuk-
ken meer dan eens op het nut der politieke partijen, o.a. als hij
zegt (aangehaald op bladz. 94): ,,Het algemeen kiesrecht waar-
borgt een rechtsvorming naar de behoeften des volks, waarvan
de kenbaarheid tot in onderdeelen mogelijk is geworden door po-
litieke organisaties, gebaseerd op de in het volk levende staat-
kundige beginselen". Zulke politieke organisaties kent de Cura-
gaosche samenleving niet. Men heeft, waar noodig (en ook wel als
het niet noodig, ja onnuttig, was), een scheidslijn getrokken tus-
schen Roomsch-katholieken, Protestanten en Joden, maar als
,,politieke" scheidslijn is die niet bedoeld en onbruikbaar. Voorts
heeft men, sinds Chumaceiro de rhetorische vraag stelde, of het
kiesrecht Curacao tot kannibalisme zal voeren, het af en toe
beproefd met een Curacaosche vrijheidsbond, met Jong-Curacao
en met meer misschien, maar blijvend was dit niet; het jongste,
wat men op dit gebied zag, in de loop van dit jaar, is ook niet veel
belovend voor de duurzaamheid. En het zal niet veel helpen, dat
Da Costa Gomez vijftig bladzijden verder (149) van Cort van der
Linden zich losmaakt en de selling poneert: ,,Aan [Uit ?] het fei-
telijk ontbreken van politieke organisaties kunnen geen gevolgen
worden afgeleid tegen de toekenning van algemeen kiesrecht".
Die zullen er wel komen, meent hij. Maar allereerst moet er
toch zijn een begeerte van de bevolking naar kiesrecht. Die be-
geerte is er, zegt D. C. G., zelfs een begeerte naar algemeen kies-
recht. Dat kan echter geenzins gegrond worden, gelijk hij doet,
op het ongelukkige rapport van den Kolonialen raad van 1921.
Bij die gelegenheid vielen de 13 leden in 4 groepen uiteen. De
eerste groep alleen beweerde, zonder bewijs nochtans, dat ,,de
Algemeene Bevolking van Curagao" (wonderlijk begrip!) alge-
meen kiesrecht verlangt, maar het werd als eerste stap op den
kiesrechtweg door deze leden verworpen. De tweede groep van
leden zweeg over het al of niet bestaan van een begeerte naar
algemeen kiesrecht, maar verwierp het, ,,daar zij voor dit kies-
recht in het karakter der Curacaosche bevolking het grootste
obstakel vonden". De derde groep wees het algemeen kiesrecht
,,met alle beslistheid" af, en de vierde groep wilde waarschijnlijk
heelemaal geen kiesrecht.
Ten slotte zou ik erop willen wijzen, dat de uitoefening van het
kiesrecht op de eilanden buiten het hoofdeiland allerminst wijst
op politieke ontwikkeling. Volgens het reeds aangehaalde ,,Cu-
BOEKBESPREKING
racaosch verslag 1934" kwamen van de kiezers, ruw berekend,
aan de stembus:
1928 1929 1930 1931 1932 1933
Op Aruba . . . 50% 80% 351/,%
80%J
Op Bonaire . .. 16% 40%y 5%
6%;
Op St. Martin . 40% 40%
Op St. Eustatius. 57% 19% 28%
9%1 35s%/
Op Saba .. . . 41/% 20%f 30%
Kan ik mij alzoo met het door den schrijver voorgestane alge-
meen kiesrecht niet vereenigen, uit het voorgaande mag niet wor-
den afgeleid, dat ik van alle kiesrecht afkeerig ben. Maar om te be-
ginnen kan dit m.i. niet meer zijn dan een eerlijke proef. Daartoe
opent het voorstel van de commissie-Staal den weg. Ook door
een geheel verkozen vertegenwoordiging te willen. De deels ge-
kozen deels benoemde vertegenwoordiging, door de regeering
voorgesteld, lijkt mij onnoodig, en geboren uit een door niets
geboden vergelijking met Suriname, althans niet gerechtvaardigd
door de ,,schijn", waarmee de memories van toelichting het als
behoorende bij een eerste stap op den weg van het kiesrecht
verdedigt. Waarschijnlijk zou tegen het regeeringsvoorstel minder
bezwaar te maken zijn, als niet ,,het onrecht van 1865" nu al ze-
ventig jaar duurde, en de thans aanhangige herziening der staats-
inrichtingen van de West niet reeds een voorbereiding van der-
tien jaar noodig had gehad.
De heer Da Costa Gomez is radical. Hij is voor een uitsluitend
gekozen vertegenwoordigend lichaam, voor algemeen actief en
passief mannen- en vrouwenkiesrecht, en wil voor het passive
kiesrecht zelfs niet het voldoen aan de eischen, voor het active
kiesrecht te stellen.
Het gedeelte van het proefschrift, dat over de bevoegdheid
van ,,het wetgevend orgaan" handelt, is niet meer dan een goede
twintig bladzijden groot. Het bevat een overzicht van den be-
staanden toestand, een uiteenzetting en bestrijding van de voor-
stellen van de commissie-Staal en van de regeering, waaruit reeds
af te leiden valt des schrijvers eigen standpunt, dat uitloopt op
BOEKBESPREKING 29
een analogie met de Staten-Generaal, toekenning van ,,de hoogste
wetgevende en controleerende bevoegdheid" volgens art. 61 der
grondwet, waarop Curarao krachtens zijn cultuur-historische ont-
wikkeling volledig aanspraak kan maken.
Ook hier wijk ik van Da Costa Gomez af. Afgedacht van the-
oretische beschouwingen, is het verschil tusschen hem en mij m.i.
terug te brengen tot een verschil in beoordeeling van de plaatse-
lijke omstandigheden en toestanden. De voorsprong, die hij als
zoon van het land op mij heeft, is zoo groot niet. Hij is 16 jaar weg
geweest, ik ben sinds 20 jaar terug. Maar hij is jong en ik ben bezig
ouder te worden.
Intusschen wil ik deze bespreking niet besluiten zonder erop
gewezen te hebben, dat in dit proefschrift heel veel historisch
material is bijeengebracht, dat voor de leden der Staten-Generaal
van groote waarde kan zijn bij de beoordeeling van het door de
regeering ingediende wetsvoorstel tot herziening van de Curacao-
sche staatsinrichting.
DE GAAY FORTMAN
Amsterdam 30 Dec. 1935.
BIBLIOGRAPHIE
A. TIJDSCHRIFTEN, COURANTEN, ENZ.
La Quinzaine Coloniale. 25 Februari 1936, no. 706. La France se
survit h Haiti.
Vliegwereld. 27 Februari 1936, no. 4. De ontwikkeling der afdeeling
West-Indie van de K.L.M. op Curacao in 1935.
Duizend en Een. Gratis wekelijksch Bijvoegsel van het Nieuwsblad.
7 Maart 1936. 'n Hollandsche Croesus in de 17de eeuw. Over het ge-
slacht Van Aerssen van Sommelsdijk.
De Herrnhutter. 19 Januari 1936, no. 2. Missi Hartmann. Gestalten
uit de Suriname Zending.
The West India Committee Circular. 30 Januari 1936, no. 974. Ja-
maica's Banana Industry; Co-operative Health Work in Jamaica;
The Barbados Sugar Crop; Sir James Carmichael-Smyth; Tucker's
Island, Bermuda [gekocht door Mrs Woolley-Hart van Mr. Cornelius
Crane te Chicago]; Agricultural News [A Standard Handbook- Use of
Organic Waste Material The Benefits of Co-operation The Use and
Abuse of Irrigation]; Jamaica's Sugar Crop;
Idem. 13 Februari 1936, no. 975. The Turks and Caicos Islands;
Film Unit for West Indies. A Gaumont-British Expedition; Trinidad's
Oil Industry; Agricultural News [Agricultural Training in St. Lucia.
- The Use of Organic Waste Vitamin C in Citrus Fruits]; Fetes in
Martinique; The St. Vincent Cotton Crop.
Idem. 27 Februari 1936, no. 976. Rum Propaganda; Trinidad's
Cocoa Exports; British Guiana's Gold; Sir Walter Scott and St. Lucia;
Twenty-Five Years as Bishop [Rev. Edw. Hutson of Antigua]; Sir
James Carmichael-Smyth; The West Indian Salt Trade; Jamaica's
Sugar Crop; Agricultural News [Tropical Fruit Salad- The Living
Organism of the Soil].
Oost en West. Maart 1936, no. 3. Eenige bladzijden nit de geschie-
denis van Demerary. Patriotten en Prinsgezinden, door Fred. Oud-
schans Dentz.
De Tijd. 6 Januari 1936. Een hechtere band tusschen Suriname en
Nederland.
De Curafaosche Volkskrant. 27 Februari 1936, no. 629. Persconflict
op Curacao. Waar 't om gaat [overgenomen uit ,,De Tijd"].
De Surinamer. 26 Februari 1936, no. 4321. De Rijstproeven in 1935,
door prof. dr. G. Stahel.
BIBLIOGRAPHIE
Ons Suriname. Maart 1936, no. 3. Vreugde en teleurstellingen in
Ganzee (Boven-Suriname), door Nelly de Borst; Stadszending Para-
maribo. 1 November 1934-31 October 1935, door Freule J. W. van
Lynden en Mej. Waller; Met Stadszending smalfilmapparaat er op
uit, door J. W. van Lynden; In Memoriam zuster Emmy Luise Ber-
thold.
Koloniaal Missie Tijdschrift. Afl. III. 15 Maart 1936. Het Aposto-
lisch Vicariaat van Suriname, door fr. M. F. Abbenhuis; Het Gouden
Jubil6 der Fraters van O.L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid in
de Missie van Curacao, door P. Jucundus.
De Stuwing. Maart 1936, no. 3. Oost en West, door mr. F. G. Schalk-
wijk.
Echo's uit de Missies. 25 Maart 1936, no. 4. Na veertig jaren weer
eens naar het Vaderland, door Sr. M. Hubertine; Afscheid van onze
oude woning [van Santa Familia op Curagao], door Sr. M. Bathilde.
Nieuwe Rotterdamsche Courant. 22 Maart 1936. Ochtendblad A.
Door de wildernis van Zuid-Suriname. Reisverhaal van de grens-
expeditie. V.
Indische Mercuur. 4 Maart 1936, no. 10. Breuk in rijst, door prof. dr.
G. Stahel.
Tropical Agriculture Trinidad. January 1936, no. I. Some Worm-
parasites of Stock in St. Lucia, door H. V. M. Metivier;
Idem. February 1936, no. 2. Coconut husk Ash as a Fertilizer; The
Incidence of the large Moth borer, Castina Licus, in Wild Plants in
Trinidad, door D. Vesey-Fitzgerald.
Bulletin Agric. Martinique. Nouv. S6rie Vierde jaargang, nrs. 3 en 4.
Rapport sur la situation 6conomique, agricole et industrielle de la
colonie prdsent6 en juin 1935 an Conseil 6conomique de la Martinique,
door Raibaud.
St. Dominicus Penning. April 1936. Afl. 118. Curacao's Natuurschoon
door Pater M. Latour; De school op Curagao, door P. Raph. Meussen.
Neerlandia. April 1936, no. 4. Caribisch of Caraibisch? door C. H.
de Goeje.
B. BOEKEN, GESCHRIFTEN, ENZ.
Zoologische Ergebnisse einer Reise nach Bonaire, Curacao und Aruba
im Jahre 1930 (no. 14-22) C. Teil ,,Abdruck aus Zoologische Jahr-
bucher. Abteilung fir Systematik, Okologie und Geographie der Tiere.
Band 67, Heft 5/6. 1936 (bevat bijdragen van H. Augener, Walter
Ramner, Waldo L. Schmitt, Mary J. Rathbun, Karl Viets (2), C.
Willman, Max Beier en M. Sanders).
Trois sidcles de vie Francaise en Amdrique. Conference faite au Havre
le 9 juillet 1935, h l'occasion de la c616bration du tricentenaire du
rattachement des Antilles et de la Guyane a la France, door Alcide
Delmont. Le Havre. Imp. du Petit Havre, 35 rue Fontenelle. 1935.
Carte de la Guadeloupe et dipendances, door R. Clairon. Schaal 1:
100.000. Paris, Girard et Barrere, 17 rue de Buci, 1935.
BIBLIOGRAPHIE
Programma van de Jubileumtentoonstelling. Twee eeuwen Herrnhutter
Zending in Suriname. Gedrukt bij J. H. Oliviera, Paramaribo.
The Atlantic and Slavery, door H. A. Wyndham. Oxford University
Press. London. Humphrey Mulford. 12/6.
Coolie Ships and Oil Sailers, door Basil Lubbock. Geill. Glascow,
Brown, Son & Ferguson. 16/-.
England and Slavery, door C. M. MacInnes. J. W. Arrowsmith (Lon-
don) Ltd. 7/6.
Jaarverslag over 1935 van de Aldeeling Boekverspreiding van heot Al-
gem. Nederl. Verbond, door Fred. Oudschans Dentz [zendingen naar
Saba, Cura9ao, Nickerie en Paramaribo].
Surinaamsch Verslag 1935. I. Tekst van het verslag van Bestuur en
Staat van Suriname over het jaar 1934. II. Statistisch jaaroverzicht
van Suriname over het jaar 1934. Alg. Landsdrukkerij 's-Gravenhage.
1936.
Curafaosch Verslag 1935. I. Tekst van het verslag van Bestuur en
Staat van Curagao over het jaar 1934. II. Statistisch jaaroverzicht
van Curacao over het jaar 1934. Alg. Landsdrukkerij 's-Gravenhage.
1936.
Verslag over 1934-1935 van de Groep West-Indie van het Indisch Ge-
nootschap, door Fred. Oudschans Dentz [Blz. 159 van de gedrukte ver-
slagen van het I.G. 1936].
O. D.
G. J. J. WOUTERS
Gouverneur van Curagao
DE NAMEN DER ANTILLEN
DOOR
C. H. DE GOEJE
Wie de namen der West-Indische eilanden bekijkt, ziet dade-
lijk, dat vele daarvan door de spaansche ontdekkers gegeven
moeten zijn. Dat wordt bevestigd door de oude reisverhalen.
St. Martin bijv. werd ontdekt omtrent of op den 12en November
1493 (tweede reis van Columbus); het is duidelijk, dat het eiland
genoemd is naar den Heilige op wiens naamdag men er kwam.
Het staat reeds op de kaart van Juan de la Cosa 1500 1).
Verder varende naar Haiti of Espafiola (,,het spaansche"; op
de eerste reis had men daar een garnizoen achtergelaten) ,,zag de
admiral vele eilanden bij elkaar, die ontelbaar leken; aan het
grootste daarvan gaf hij den naam ,,Santa Ursula" en aan al de
anderen de ,,Elfduizend maagden". Op de oude kaarten staat
,,le XI mil virgine" en thans heeten ze Virgin Islands. Hier houdt
de naam vermoedelijk geen verband met den naamdag der Hei-
lige (21 October). Dat is wel het geval met de kaap in Patagonia,
door MagalhAes genoemd (volgens Pigafetta) ,,Capo dele
vndici millia vergine". [Virginia in Noord-Amerika is daaren-
tegen genoemd naar Koningin Elisabeth van Engeland].
Van soortgelijken oorsprong zal de naam St. Eustatius zijn; de
vroegste kaart, waarop ik den naam (,,estasia") aantrof, is de
Turijnsche kaart van tegen 1523. Op dezelfde kaart verschijnt
ook voor het eerst Saba; of dit eiland genoemd is naar het bijbel-
sche Saba, durf ik niet te zeggen.
De verzamelnaam ,,Antillen" is ontleend aan den naam van het
problematieke eiland Antilia, dat op kaarten van v66r Columbus
in het Westen van den oceaan was geteekend. Op oude kaarten
vindt men bij de Kleine Antillen de namen Islas de Canibales =
1) Over de vraag, of men toenmaals het tegenwoordige St. Martin
of een ander eiland heeft bezocht, zie C. K. Kesler, Heeft Columbus
St. Maarten ontdekt? De West-Indische Gids XIV.
-33-
West-Indische Gids XVIII 3
C. H. DE GOEJE, DE NAMEN DER ANTILLEN
eilanden der Kariben-Indianen of Islas comarcanas = (verm.
ten opzichte van Espafiola) omliggende eilanden.
Enkele spaansche namen hebben geen stand gehouden; bijv.
S. Juan Bautista, thans Porto Rico, welke laatste naam doet
denken aan een aanpassing aan den indiaanschen naam van dit
eiland, Boriquen.
Het is weinig bekend, dat van de meeste eilanden ook de vroe-
gere indiaansche namen bewaard zijn gebleven. Enkele daarvan
zijn door de Spanjaarden overgenomen, andere kan men vinden
in de werken van Ferdinando Colombo, Martyr, Las Casas, Ovie-
do, Herrera enz. (alwaar ook de verklaring der spaansche namen),
en anderhalve eeuw later heeft Breton in zijn woordenboek van
het Eiland-Karibisch (vnl. Caraibe-Frangais p. 409 vlg., Fran-
gais-Caraibe pp. 219, 352) de door de Eiland-Kariben gebezigde
namen vermeld.
Aardrijkskundige namen kunnen wel eens wat leeren omtrent
de geschiedenis van een streek. In dit geval echter bevestigen ze
slechts wat reeds bekend is. In de hieronder gedrukte lijst vindt
men eenige namen die vermoedelijk hetzelfde zijn als Taino (taal
van Haiti) kayo, kaia, kaiari of Eiland-Karibisch (afkomstig uit
het daarin opgesmolten Ifieri; Kleine Antillen) akaera = eiland;
andere namen bevatten vermoedelijk hetzelfde woordje als be-
standdeel, waarop ik dan door een afscheidingsstreepje de aan-
dacht heb gevestigd. Enkele namen laten zich geheel uit het, vrij
goed bekende, Eiland-Karibisch vertalen.
De mogelijkheid blijft open, dat er onder de namen ook eenige
zijn, die afkomstig zijn van nog oudere bevolkingen. Van zulke
bevolkingen waren misschien ten tijde van Columbus nog hier en
daar resten aanwezig, die echter evenals de z.g. Taino's snel zijn
weggesmolten, toen de Spanjaarden zich in hun land vestigden.
De Eiland-Kariben hebben zich langer gehandhaafd, maar zijn
thans ook bijna geheel verdwenen, met uitzondering van een deel
hunner, dat, door de Engelschen naar Honduras overgebracht,
zich daar heeft vermenigvuldigd 1).
Hier volgt de lijst van indiaansche namen der eilanden; de
namen van rivieren enz. bij de spaansche schrijvers, laat ik hier
buiten behandeling. = volgens spaansche schrijvers; de rest
is ontleend aan Breton en in fransche spelling.
Bahama-groep, zie bij Oviedo en op oude kaarten. Daaronder
1) Zie C. H. d. G., Het merkwaardige Karalbisch; id. Het merk-
waardige Eiland-Karibisch. De West-Indische Gids XIV, XVII.
C. H. DE GOEJE, DE NAMEN DER ANTILLEN
Lu-cayo*, Yu-cayo*, door de Spanjaarden ook gebezigd voor de
geheele groep en voor de bewoners, en Cayacos* of Caycos*.
Groote Antillen: Cuba*; Jama-yca*; Hayti*, Aiti, Ahitij, dat
,,raw, steenachtig" zou beteekenen; Bor-iquen*, Borr-igal of
Oubouemoin, Porto Rico.
Kleine Antillen: Libu-queira*, Cibu-queira* of Ayay*, Iahi,
Hahihai, Santa Cruz; Maliouhana, Anguilla; Oualichi, Oualachi
(vrouwen-eiland? ouellechi = Amazonen), St. Martin; Juanalao,
St. Barthelemy; Ouahomoni, Barbuda; Ocamaniro*, Ocanamain-
rou, Redonda; Amonhana, Saba (of Santa Cruz); Aloi, St. Eusta-
tius; Liama-iga, St. Christophers, St. Kitts; Giaramachi*?;
Giama-ica* of Oualadli, Antigua; Oualiri (alliru = witte wolk,
dus evenals Nevis, duidende op de wolken om den top?), Nevis;
Alliouagana Montserrat.
Caru-cueria*, Taru-queyra*, Calou-caera (caaru = ara) Guade-
loupe (op Guadeloupe zag Columbus voor het eerst ara's); Cairo-
aco*, Caarou-caera, les Saintes, Cayohori Petite Terre. Deelen van
Guadeloupe: Balaorcone (balaoua = zee, irocou = in), Cabster;
Kaera-bone (onaboni = beneden), Basse Terre; Couchahalaoua
Grande Terre.
Aichi, Marie Galante; Ouaitoucoubouli (oua = onze, etoucou =
veldslag, buli = kampeeren? dus duidende op het gevecht, waarin
de Kariben de Ifieri's total versloegen?) of Ceyre*, Cayre*,
Dominica; luana-caera (yoana = leguaan), Matinino*, Mada-
nina*, het vrouwen-eiland der mythe, Martinique, welke naam
ik houd voor een in de 17e eeuw ontstane verfransching van Mati-
nino; Iouanalao, St. Lucia; Ichirouganaim (1-ichirocoune = bet
boveneinde), Barbados (dat aan den buitenkant van de andere
eilanden ligt); Iouloumain (= vrouwen rooven; de Kariben heb-
ben de vrouwen der gedoode Ifieri's behouden en ook nogal Taino-
en Arawaksche vrouwen geroofd), St. Vincent; Camahogne,
Grenada; Huino*,?; Buriari*, ?; Arubeira*, Aloubaera, Tabago;
Sixibei*, Chaleibe, Trinidad.
Voorts: Zuania*, Caritaba*, Caribana* (deze beide verband
houdende met den naam der Kariben: Karipona, Karibe), Bal-
loue (wellicht bet land nabij Trinidad, dat Columbus Paria*
hoorde noemen), het vaste land van Zuid Amerika.
De Curacao-groep is ontdekt op de reis van Hojeda, Juan de
la Cosa en Vespucci 1499-1500, wellicht door Vespucci alleen 1).
') Over Vespucci en zijn reizen zweefde een raadsel, dat onlangs
zoo goed als opgelost is door A. Magnaghi (Amerigo Vespucci; Roma
1926); aanvulling in mijn voordracht op het Amerikanisten-Kongres
C. H. DE GOEJE, DE NAMEN DER ANTILLEN
Op een der eilanden zag men menschen van zeer groote gestalte
en op een ander vond men verfhout (spaansch brasil, italiaansch
verzino). Op de kaart van Juan de la Cosa 1500, staan daar twee
eilanden met de namen insula de gigantes en y. do brasil.
De oudste mij bekende kaart, die de tegenwoordige namen
geeft, is die van Vesconte de Maiollo 1519, die aruba, curasote
en bojnaj vermeld. Omstreeks dien tijd vallen bemoeiingen van
de Spanjaarden met deze eilanden 1) en de brief van Juan de
Ampies hierover s), noemt ,,Aruba y Corazao y Buinare".
Deze namen doen wel een weinig denken aan spaansche woor-
den, doch Las Casas en Oviedo zeggen, dat CuraSao de naam was,
dien de Indianen bezigden. Om dat verder te onderzoeken, zouden
we moeten weten, welke taal die Indianen spraken, maar daarvan
is bitter wenig bekend. Begin 1635 woonden op Bonaire menschen
van den stamp der Caquetios 3) en er is een vermoeden, dat hun
spraak leek op het Achagua 4), arawak-maipure groep, waartoe
ook het Taino behoorde. Voorts is er een in de 19e eeuw opgesteld
lijstje van vermoedelijk indiaansche woorden van Aruba 6), waar-
te Sevilla in 1935, waarvan de Handelingen nog niet verschenen zijn).
Mijn opstel ,,Suriname ontdekt" in T. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1934
behandelt die reizen nog volgens de voorstellingen van de Navarrete.
1) G. J. van Grol, De grondpolitiek in het West-Indische domein
der generaliteit, 's-Gravenhage 1934, I p. 76, vermeldt, dat tegen 1515
een spaansche vloot 2000 Indianen van deze eilanden ontvoerde als
arbeidskrachten voor Hispaniola (Haiti); de rest der bevolking werd
omgebracht. Ten gerieve van onderzoekers moge ik hier aanteekenen,
dat het woord ,,naborias" in den brief van Juan de Ampies (Eerste
Jaarverslag T., L. en V. kundig Genootschap te Willemstad, Cura-
qao; Amsterdam 1897, p. 91; zie ook Tweede id., 1898 p. 143 vlg.), vrij
zeker ontleend is aan het Taino, waarin het ,,client", ,,slaaf" beteeken-
de.
') Zie vorige noot.
*) I. A. Wright, Nederlandsche Zeevaarders op de eilanden in de
Caraibische zee, Utrecht 1934, document no. 58.
4) Oorsprong en betekenis van den naam Curagao, (pater A. Euwens)
Amigoe di Curacao Nov. 1935/Jan. 1936.
*) A. J. van Koolwijk, De Indianen Caraiben van het eiland Aruba,
T. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1882 (de naam Caraiben is een vergissing).
De enkele indiaansche woorden in het Papiamentoe: hamaka hangmat,
kanoa boot, kunuku plantage, mainsfi mais, zijn waarschijnlijk mede-
gekomen met het spaansch, dat ze aan het Taino ontleende. Het op
Bonaire gebezigde woord chogogo flamingo, is misschien ook langs
dezen weg binnengekomen. J. H. J. Hamelberg (T. Kon. Ned. Aardr.
Gen. 1907 p. 111) begaf zich in een gissing, toen hij de veraf wonende
Warau's of Guarauno's voor den naam Curagao aansprakelijk stelde en
in een vergissing doordien hij het Guarani uit Paraguay-Brazilie voor
hun taal hield.
C. H. DE GOEJE, DE NAMEN DER ANTILLEN
van enkele ook aan die taalgroep doen denken. Maar dat is ten
eenenmale onvoldoende om zich te kunnen wagen aan een uit-
legging der namen Aruba, Curagao, Bonaire en Adicora, l.g. de
onlangs door van Grol teruggevonden naam van Klein Cura9ao 1).
NASCHRIFT:
De aangehaalde opstellen in de Amigoe di Curagao zijn thans
in brochurevorm verschenen: De naam Curagao. Haar historic,
oorsprong en betekenis. Een nagelaten studied van Wijlen Pater
A. Euwens 0. P., bewerkt door Pater H. M. Hulsman 0. P.,
Curagao 1936. Het daar in noot 17 aangehaalde dagbladbericht
is niet geheel just. Het onderzoek heeft Amerigo Vespucci ge-
zuiverd van den blaam, dat hij een vervalscht reisbericht zou
hebben gegeven en vastgesteld, dat hij twee belangrijke ontdek-
kingsreizen heeft gemaakt: 1499-1500 (met deHojeda, die echter
wellicht niet de geheele reis heeft mede gemaakt) langs de noord-
kust van Zuid Amerika van beoosten de monden der Amazone
tot bewesten Curacao; 1501-2 langs de oostkust van Zuid
Amerika. Een jaar v66r Vespucci, had in 1498, Columbus op zijn
derde reis, nabij Trinidad het vasteland van Zuid Amerika ont-
dekt.
Zie voor indiaansche woorden nogM. D. Latour O.P.,Vreemde
invloeden in het Papiamento, De West-Indische Gids XVII; de
vermelding dat op Curacao Caraiben gewoond zouden hebben is
wel het oude misverstand, dat een taai leven heeft ?
1) Van Grol, a.v.p. 76.
CURA AO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
DOOR
W. R. MENKMAN
Aan vriendelijkheid van den redacteur van den Amigoe di
Curaao danken wij de ontvangst van
De naam Curafao. Haar historic, oorsprong en betekenis.
Een nagelaten studied van Wijlen Pater A. Euwens O.P. Be-
werkt door Pater H. M. Hulsman O.P. Uitgever St. Augustinus
Boekhandel, Curacao.
Toen ik in de gelegenheid was van deze publicatie kennis te
nemen, was just ook het artikel van Pater Latour verschenen,
over de vreemde invloeden in het Papiamento (zie den 17en jaar-
gang van ons tijdschrift, no. 12). Deze samenloop gaf mij aanlei-
ding tot het schrijven vah dit artikel en tot de keuze van den titel
ervan.
Het is een verblijdend verschijnsel, dat ook na het heengaan
van Pater Euwens de belangstelling voor historische en taal-
kundige aangelegenheden, onze Nederlandsche Antillen betref-
fende, bij de Curagaosche missie is blijven voortleven.
Pater E. verzamelde gedurende eenige jaren allerlei gegevens,
op den naam Curacao betrekking hebbende en het was zijn voor-
nemen, in een lezing het resultaat van zijn onderzoek aan het Cu-
racaosche publiek bekend te maken. De staat zijner gezondheid
echter belette hem uitvoering aan dit plan te geven en Pater
Hulsman hield de voordracht in zijn plaats, op 12 Augustus 1931
te Willemstad. In een brochure, gedagteekend Februari 1936,
heeft laatstgenoemde nu een nadere bewerking dezer voordracht
uitgegeven.
Of de pieteit tegenover den overleden historievorscher, welke
het motief voor de publicatie was, z66 ver gegaan is, dat E's ge-
gevens altijd met de meest scrupuleuze nauwkeurigheid ver-
werkt zijn, valt moeilijk te beoordeelen. Het is mogelijk, dat hier
- 38 -
W. R. MENKMAN, CURAqAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL 39
of daar een foutje ingeslopen is, dat niet op rekening van den over-
ledene gesteld mag worden.
Evenmin is het Pater E. aan wien voor het geheel mijn per-
soonlijke erkentelijkheid toekomt, voor de aandacht welke in de
brochure aan publicaties van mijn hand geschonken werd; mijn
Sprokkelingen immers (W.I. Gids, 17e jaarg. Nos. 3/4) zijn hem
niet meer onder de oogen gekomen.
Zooals te verwachten was, hebben E's nadere onderzoekingen
zijn reeds vroeger uitgesproken meening ten aanzien van den
naam Curacao niet aan het wankelen gebracht. Inderdaad, het is
niet de naam van een ontdekker, niet die van een heilige en niet
die van een plaats op het Iberisch schiereiland. Wat kan het dan
anders zijn dan de min of meer nauwkeurig phonetisch opge-
nomen naam, welke Indianen, al dan niet bewoners, aan het ei-
land gaven. Ook in Angelsaksisch, in Fransch en in de rest van
Nederlandsch Amerika komen Indiaansche namen voor en
Spaansch en Portugeesch Amerika wemelen ervan.
Wat de schrijfwijze betreft, zou ik er niet al te veel waarde aan
willen hechten, dat De Laet in zijn Iaerlijck Verhael Curagao
just z66 schreef als wij het tegenwoordig doen; dat hij den naam
altijd zoo schreef, pleit voor zijn consequentie, maar behoeft ove-
rigens niets te beteekenen. Evenals zijn tijdgenooten, veroorloofde
ook hij zich vrijheden ten aanzien der spelling van plaatsnamen.
Dat De Laet de Nederlandsche schrijver was, die het eerst den
naam Curacao in ons land bekend maakte d.w.z. dien naam in
een door de drukpers vermenigvuldigd geschrift gebruikte zal
wel just zijn; ook ik heb ten minste dien naam niet bij eenigen
ouderen vaderlandschen auteur aangetroffen. Ook kan er weinig
tegen zijn, Jan Jansz. Otzen te beschouwen als den eersten Ne-
derlander die Curacao kende door een verblijf op het eiland; er is
althans geen oudere bekend, maar dat hij een Hollander geweest
zou zijn, behoeft niet a priori vast te staan, immers in de Spaan-
sche documenten (De Nederl. Zeevaarders I)1) wordt hij een
Westindisch kleurling genoemd. Hoe Otzen den naam Curacao
geschreven en uitgesproken heeft (brochure bladz. 4 en 5) zal wel
niet meer uitgemaakt kunnen worden.
Wanneer nu maar niet gedacht wordt evenwel, dat Curacao
bij de Nederlanders van v66r 1634 geheel onbekend was, hetgeen
moeilijk aan te nemen is, ook al moesten Bewindhebberen zich
door Otzen aangaande ligging en gesteldheid des eilands laten in-
1) West-Ind. Gids XVII, 7, bladz. 199.
40 W. R. MENKMAN, CURACAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
lichten, respectievelijk eenigszins misleiden (zie Van Grol, Grond-
politiek).
Een Engelschman (Middleton) bezocht in 1601 Bonaire; toen in
1623 het eerste schip der W.I. Comp. daar zout kwam halen, lagen
er reeds twee Zeeuwsche en twee Hollandsche schepen (Wasse-
naer, Hist. Verhael); in 1626 doorkruisten een aantal Hollanders
het eiland (De Laet, bladz. 78). Aruba wordt in 1624 door De
Laet genoemd (Iaerlijck Verhael bladz. 25) en was dus toen blijk-
baar bij de onzen bekend. Volgens een, helaas hier te lande niet
beschikbaar Amerikaansch tijdschriftartikel van Irene A. Wright,
ageerden er reeds in 1609 Nederlanders bij of op Cuba. Bij een zoo
vroegtijdige bekendheid met de Caraibische Zee en met de andere
benedenwindsche Antillen, bij Engelsche en Nederlandsche zee-
vaarders, ligt het voor de hand, dat men bij ons ook van Curacao
wel iets geweten zal hebben.
Waarom zou de kaart van Curagao in De Laet's Iaerlijck Ver-
hael door Van Walbeeck gemaakt zijn en waarom wordt deze
laatste kapitein genoemd (brochure bldz. 4 en 5) ? Van Van Wal-
beeck is bekend, dat hij kaarten teekende (zie het journal der
Nassausche vloot), maar de Curacaosche kaart van De Laet is
niet gesigneerd. Dat Van Walbeeck, die voor en na zijn directeur-
schap van Curagao, bestuursfuncties in Brazilie bekleed heeft,
geen scheepsbevelhebber of kapitein bij het leger geweest is, heb
ik al eens eerder betoogd (W.I. Gids XVII, 3/4, bladz. 89). Zelfs
Jean Charles de Baas, de gouverneur der Fransche Antillen van
1673, wordt than (brochure bladz. 6) kapitein genoemd.
In den naam Curacao een woordspeling te zien, zal wel niet
meer in ernst bij iemand opkomen, hoewel het als anecdote zeker
de vermelding waard was, dat Pater E. eens een brief ontving,
geadresseerd Cura Asado. En dat Pare Labat verband zocht tus-
schen corossol en Curagao, zegt voor mij ook al heel weinig. De
brochure zelf zegt (bladz. 6) dat de corossol tusschen 1638 en 1656
op de Fransche Antillen inheemsch was en de groote Larousse
noemt dit woord eenvoudig als de vulgaire Fransche benaming
der anyone muriqude, niet just op Martinique. Wat deze ency-
clopedie verder zegt over corossol encorossolier, doet vermoeden,
dat vrucht en boom allang onder deze namen bij de Franschen
bekend waren, voordat zij contact hadden met Nederlandsch
Curacao.
Dat de naam Curagao meer of minder sterk op eenige Portu-
geesche woorden lijkt, beteekent ook al weinig, omdat Portugal
met Curagao geen bemoeienis gehad heeft, zooals al reeds eerder
W. R. MENKMAN, CURAqAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
betoogd is. Waar dan nog bijkomt dat, ook al komt de schrijfwijze
overeen, daarom de uitspraak nog niet dezelfde behoeft te zijn.
Woorden uitgaande op io zooals coraAo (hart), curacao
(genezing), restauragio, Joio, Sio worden uitgesproken alsof
er een n op het eind stond; z66 althans geeft J. F. Valdez (Diccio-
nario Portuguez-Francez) het aan. Voetnoot 14 op bladz. 17 der
brochure is misleidend; luenga beteekent natuurlijk lang en tus-
schen penultima en luenga kunnen wij ons nog een zelfstandig
naamwoord denken.
Acht men het werkelijk van belang, naar oorsprong en betee-
kenis van den naam Curacao een diepgaand onderzoek in te stellen,
dan is het inderdaad gewenscht, ook de oude Spaansche kroniek-
schrijvers er op na te zien, zooals Pater E. blijkbaar gedaan heeft.
Maar dan moet men ook bedenken, dat Oviedo en Las Casas
hunne histories generals geschreven hebben, tientallen van jaren
nadat het eiland door de Spanjaarden ontdekt was. Ook oude
kaarten dienen geraadpleegd en zijn dan ook geraadpleegd. Wat
deze laatste betreft moge ik opmerken, dat deel 32 van de groote
Espasa (Enciclopedia universal ilustrada Europeo-Americana)
inderdaad, bij het artikel Mapa (niet mappa, zooals de brochure
twee maal zegt, bladz. 16 en 19) een fraaie reproductive geeft
(Mapa XIII) der kaart van Bartolom6 Oliva, uit de zestiende
eeuw. Op deze kaart evenwel heet ons eiland Curagante, niet
Corozante (brochure bladz. 19).
Beschouwingen over den ouden naam Isla de los gigantes leiden
er van zelf toe, Amerigo Vespucci te herdenken, den man die
volgens velen het eerst de overtuiging kreeg, dat men daar aan de
overzijde van den Atlantisehcn Oceaan met een groot vasteland
- een nieuwe wereld te doen had en wiens verlatijnschte v66r-
naam vroeg in de zestiende eeuw aan die nieuwe wereld-6f aan
dat vasteland, 6f aan Brazilia toebedeeld werd. Of hij werkelijk
reeds in het voorjaar van 1497 (niet 1479, zooals in de Addenda et
corrigenda vermeld wordt, achter de brochure) een reis aanving
en op die reis het vasteland der nieuwe wereld bereikte, voordat
Cabot of Columbus het betreden hadden, alsook welk deel van die
wereld hij toen bezocht hebben zou, zijn strijdvragen. Alles hangt
er slechts van af, of een zekere, heel in het begin der zestiende
eeuw gepubliceerde brief, gedagteekend Lissabon 4 September
1504 en blijkbaar gericht aan den gonfaloniere van Florence, P.
de Soderini, inderdaad door Vespucci geschreven en betrouwbaar
is. Varnhagen meende (omstreeks 1870) te mogen constateeren
van wMl (verg. brochure bladz. 19) en de Heer C. H. de Goeje wel-
42 W. R. MENKMAN, CURAqAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
licht ook; dit laatste is ten minste de conclusie waartoe men komt,
wanneer men leest wat in de brochure uit de Maasbode geciteerd
wordt, maar de opmerking met betrekking tot noot 17 (Addenda
et corrigenda) maakt het weder onzeker of inderdaad Magnaghi
het met Varnhagen eens was of oneens. In ieder geval, kan men
thans (1935 of 1936) niet meer zeggen dat er ,,onlangs" met be-
trekking tot Vespucci's reizen iets nieuws ontdekt zou zijn, want
Magnaghi's boek (Amerigo Vespucci etc.) is in 1926 te Rome
verschenen.
Hoe dit alles zij evenwel, dat Vespucci de reis van 1499 mede-
gemaakt heeft, die waarop Cucagao ,,ontdekt" werd, wordt niet
in twijfel getrokken; er bestaan daarvoor nog andere aanwijzin-
gen dan van hem zelf afkomstige, of aan hem toegeschreven
mededeelingen. Alleen kan men er over twisten, of Vespucci als
de ontdekker van Curacao aangemerkt worden moet, dan wel
Ojeda, de leider der expeditie.
Wat nu het verhaal der reuzen aangaat, de brochure geeft dit
uit de tweede hand, n.1. uit Las Casas en Herrera, terwijl het citaat
bovendien niet op Curacao, doch op Bonaire betrekking heeft.
Hetgeen erop volgt gold Curacao en is maar kort; in het bar-
baarsche Italiaansch van dezen z.g. tweeden brief van Vespucci
heet het: ,. . cipartimo, y fumo ad un altra isola; & troua'mo
,,che in epso hibituaua gente molto grande etc" en aan het slot:
,,Andauano del tucti dismidi como li altri Chiamo questa isola,
,,lisola di giganti a causa di lor grandeza etc." (zie Varnhagen,
Amerigo, Vespucci).
Natuurlijk echter is de aanwezigheid van reuzen op Bonaire
niet waarschijnlijker dan op Curacao.
Ik zie thans, in de West-Indische Gids van Juli-Augustus 1935
(bladz. 109) dezelfde fout gemaakt te hebben, welke ook anderen
began hadden, n.1. die van het reuzenverhaal te willen putten
uit den z.g. eersten brief van Vespucci, dien welken hij in 1502 of
1503 uit Lissabon schreef aan zijn, destijds te Parijs vertoevenden
ouden beschermer, Lorenzo di Pier Francesco di Medici, welke
laatste het epistel door Fra. Giovanni Giocondo (van Verona)
in het Latijn liet vertalen. In werkelijkheid kwam het verhaal voor
in den reeds genoemden tweeden brief, dien aan Soderini.
Dat de leider der expedite van 1499 niets over reuzen gezegd
zou hebben (brochure bladz. 20) is wel wat boud gesproken. Im-
mers, er is van Ojeda een verklaring bekend (Navarrete III, 54),
waarin deze beweert, van de golf van Paria naar Perlas te heb-
ben gezeild en verder naar Quinquibacoa en el Golfo de Ve-
W. R. MENKMAN, CURAgAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
nicia ontdekt te hebben. Ook is in die verklaring sprake van los
Frailes en van de islas de los Gigantes. Columbus, zoo verklaarde
Ojeda, was (op de derde reis van dezen laatste, 1497) niet op het
vasteland aan den wal geweest. Als zijn metgezellen op den tocht
van 1499 noemde Ojeda, in de acte in kwestie, ,,Juan de la Cosa 6
,,Morigo Vespuche 6 otros pilotss.
Met betrekking tot de vraag, of Vespucci niet zelfstandig
Curacao ontdekt hebben kan, zijn nog van belang de door Na-
varrete gepubliceerde documenten (III, 7, 544, 545), aangaande
de scheiding der reisgenooten op de Venezolaansche kust.
Aangenomen dat de naam Curacao een Indiaansche naam is,
dan zou het woord ons kunnen helpen, bij pogingen om vast te
stellen van welken stam de Indianen waren die, bij de komst der
blanken, bet eiland bewoonden, hoewel wij er dan toch weder
niet zeker van zijn zouden of zij den naam niet van nog vroegere
inwoners overgenomen kunnen hebben. Of, omgekeerd, zouden
wij kunnen trachten, uit de taal van een bepaalden Indianenstam,
den naam Curacao te voorschijn te halen. Wat wij echter lezen, op
de bladz. 21 e.v. der brochure, aangaande de niet meer levende
Indianentalen, doet wel vreezen dat wij achter P. Euwens' on-
derzoek een punt moeten zetten en dit geldt zoowel voor de na-
men Bonaire en Aruba, als voor den naam Curacao.
Aan hetgeen de brochure vermeldt, ten aanzien van de geo-
graphische verbreidheid van dezen naam, ten slotte, wil ik nog
iets toevoegen.
Ik heb er al eens vroeger op gewezen, dat de naam der Cara-
casbaai (Bahia de Caracas, of B. de Caraques) evengoed in ver-
band kan staan met de schuin tegenover liggende kust van Ca-
racas, of Caraques, vanwaar men deze baai bezeilen kan, als
met caraques, of kraken, groote schepen welke in de genoemde
baai ankeren konden (vergelijk Bahia de Caraques in Ecuador),
maar dat eerstgenoemde afleiding waarschijnlijker is.
Nu doet zich, ook met betrekking tot den naam Curacao, iets
voor dat, misschien, naar het vasteland terugvoert. In De Neder-
landsche Zeevaarders.... in de Caraibische Zee enz., deel II
(Werken Hist. Gen. 3e series no. 64) publiceert Miss Wright een
document (no. 118, bladz. 121), waarin gesproken wordt van:
,,el puerto que Iaman de los Curasaos, cossa de trez quartos de
,,legua a barlobento de el de Cumarebo" (brief uit Coro van 16
December 1642). Nu heb ik wel een aldus genaamd haventje op
de Venezolaansche kust in de moderne kaarten niet kunnen vin-
den, maar het zal er destijds wel geweest zijn.
44 W. R. MENKMAN, CURACAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
Natuurlijk is het mogelijk, dat het haventje genoemd was naar
het eiland, maar het omgekeerde is even goed denkbaar. In welk
laatste geval wij den oorsprong van den naam Curagao op de kust
van Venezuela zouden moeten zoeken, zeer waarschijnlijk ook al
weder met een zeer geringe kans van slagen.
Of er eenig verband bestaat tusschen de petroleumindustrie op
Curagao en de namen Curacao en Curazao, resp. bij het Meer van
Maracaibo en in Mexico (bladz. 7 der brochure), moet gemakkelijk
uit te maken zijn.
En thans de taal van Curacao. Volgens den aanhef
van het hooger genoemde artikel van Pater Latour, zou het Pa-
piamento als zoodanig aangemerkt moeten worden, een selling
welke eenigszins vreemd aandoet. Immers, zoolang Curacao on-
der Nederlandsch behind gestaan heeft, is de taal van het moe-
derland ook de taal van Cura9ao geweest, d.w.z. de taal van het
gouvemement, dus de ambtelijke taal, de taal van wetgeving
en rechtspraak en, gedurende een paar eeuwen, ook de taal van
den openbaren eeredienst. Maar, daarenboven is er ook steeds een
grootere of kleinere groep inheemsche intellectueelen geweest,
al dan niet in overheidsdienst, voor wie kennis van het Neder-
landsch hetzij in Nederland, hetzij op Curacao verkregen -
iets vanzelfsprekends was, in verband met stand, maatschappe-
lijke positive, afkomst en traditie. Dat men ook in deze groep zich
in het dagehjksch verkeer, al dan niet bij voorkeur, van Papia-
mento bediende, verandert niets aan de zaak. Bovendien, zooals
John de Pool in zijn ,,recuerdos" liet uitkomen 1), was in zijn tijd,
voor de beschaafde inheemschen, het Papiamento g66n schrijf-
taal.
Wat P. Latour later zegt, aangaande de geringschatting van
den Curagaoenaar voor het Nederlandsch, geldt alleen voor de
groote massa, in wier leven tot kort geleden onze taal geen rol
hoegenaamd speelde, maar die thans, door de veranderde econo-
mische omstandigheden, wel verplicht is zich dat moeilijke Hol-
landsch eigen te maken.
Ondervindt de missie, die het eigenlijke volksonderwijs voor
het overgroote deel in handen heeft, bij dat onderwijs voordeel
van de, blijkbaar door haar aanvaarde spelling-Marchant, ook
wat aangaat de populariseering van het gesproken Neder-
landsch? In de Nederl. overzeesche gewesten is onze taal een
1) Del Curacao que se va. Zie West-Ind. Gids XVII, 9.
W. R. MENKMAN, CURACAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
kasplantje zelfs in Suriname, men denke aan het groote con-
tingent Aziaten aldaar en hier te lande is wel eens de vraag ge-
rezen, of ook niet de gedachte aan de overzeesche Nederlanders
en Nederlandsche onderdanen, tot groote voorzichtigheid had
behooren aan te sporen, ten aanzien van veranderingen in de
spelling.
Papiamento dus is, laten wij zeggen: de volkstaal op Curacao
(en op de beide andere benedenwindsche Ned. eilanden in de
Caraibische Zee).
P. Latour meent prof. Van Ginneken's definite van het Pa-
piamento (Afrikaansch negeridioom Europeesche cultuurtaal)
te moeten aanvullen (Bantudialecten Spaansch), doch hij
acht zoowel door de eene als door de andere omschrijving, het
wezen der Curagaosche taal nog maar in zeer ruwe trekken ge-
schetst. Is de ruwe teekening echter desniettemin in het algemeen
just ? Ik geloof van niet.
Mij lijkt het nauwkeuriger het Papiamento in de eerste plaats
to beschouwen als een verbasterde Europeesche taal, onverschil-
lig welke bijmengsels zij bevat; trouwens, P. Latour zelf zegt,
wat verderop, dat het hoofdbestanddeel Spaansch is. Alleen zou
ik dan Portugeesch in de plaats van Spaansch willen stellen. Of
liever, ik zou willen zeggen, dat het P. voornamelijk ontleend is
aan de taal der Portugeezen en niet aan die der Spanjaarden,
ten einde den factor der verwantschap, of der gelijke afkomst,
van het moderne Spaansch en het moderne Portugeesch, reeds
bij voorbaat buiten discussie te stellen.
In hetzelfde verband, als waarin dat in de brochure van P.
Hulsman van den naam Curacao gezegd wordt, gaat ook ten aan-
zien van het Papiamento het historische boven het taalkundige.
De activiteit der Portugeezen op de Westkust van Afrika da-
teert van v66r het midden der vijftiende eeuw en zij hebben aldaar,
evenals later in Indie, hun taal geintroduceerd, waarin de Span-
jaarden hen in Amerika nagevolgd hebben.
Het Portugeesch is dus eerst de eenige en daarna nog geruimen
tijd de meest bekende Europeesche taal geweest, aan de kust,
waar de negerslaven voor West-Indie vandaan kwamen. Merk-
waardig is, hetgeen Joachim Nettelbeck in zijn levensbeschrij-
ving 1) mededeelt, aangaande zijn eerste groote reis, met een
Amsterdamschen slavenhaler (omstreeks 1750), naar de kust
van Guind. De kapitein liet hem (een jongen van een jaar of
1) Universal Bibliothek 3851/3855.
46 W. R. MENKMAN, CURAqAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
twaalf) op de uitreis opdat hij later als tolk zou kunnen fun-
geeren door twee negermatrozen onderrichten in de kusttaal,
een mengsel van Portugeesch, Engelsch en Afrikaansch (let op de
volgorde), welke taal overall waar de Europeesche slavenhalers
zaken deden, verstaan werd. Dat in deze kusttaal het Portu-
geesche element in de zestiende en de zeventiende eeuw nog groo-
ter geweest moet zijn, ligt voor de hand.
Dit was dus de lingua franca welke de, uit verschillende taal-
gebieden afkomstige slaven leerden, aan de kust en tijdens den
overtocht; werden zij in de nieuwe wereld in een Spaansche ko-
lonie afgeleverd, dan was bij hen van de taal hunner meesters
reeds een ondergrond aanwezig.
Door bijzondere omstandigheden evenwel, kwamen de Afrika-
nen op Nederlandsch Curagao eigenlijk in een Portugeesche om-
geving, veel meer dan in een Spaansche. Er bestaat geen goede
reden om te veronderstellen, dat zij aldaar Spaansch-sprekende
meesters zullen hebben aangetroffen.
De Nederlandsche gezagdragers op Curacao waren aanvanke-
lijk personen die in Brazilie gediend hadden (Van Walbeeck,
Stuyvesant, Mathias Beck, om er maar enkele te noemen) en
Portugeesch kenden; de welgestelde blanken, die zich als kolo-
nisten op het eiland kwamen vestigen, waren Portugeesche Joden
en, wanneer deze al direct negerslaven medebrachten, dan warren
het slaven uit Brazilie.
Verscheidene eenvoudige woorden in het hedendaagsche Papia-
mento herinneren nog altijd meer aan Portugeesch, dan aan
Spaansch. Ik noem slechts: muh6 (Port. mulher, Sp. mujer),
trabao (Port. trabalho, Sp. trabajo), cach6 (Port. cao, Sp. perro),
pretoe (Port. preto, Sp. prieto) 1). Dat later de Spaansche invloed
groot geweest is, weten wij allen, d.w.z. dat het Papiamento der
blanken en der andere vrijen, dien invloed ondergaan moet heb-
ben, door het in de tweede helft der zeventiende eeuw ontstane
nauwe contact met de naburige Spaansche kolonian.
Dat ik niet geloof, dat in het Curagaosche Papiamento, in-
direct via de Kaap de Goede Hoop, Maleisch-Portugeesch terecht
gekomen zou zijn, zal uit het bovenstaande wel duidelijk zijn.
Trouwens, onze vestiging aan de Kaap, in het midden der zeven-
tiende eeuw ontstaan, waaraan P. Latour zooveel aandacht
schenkt, heeft met den slavenhandel op de West noch direct
noch indirect iets van beteekenis te maken gehad.
1) De Pap. spelling is volgens Hoyer, Papiamentoe i su manera di
skirbi6.
W. R. MENKMAN, CURACAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
Onze auteur geeft een aantal woorden, welke volgens hem, zeer
waarschijnlijk, aan een of ander Bantudialect ontleend zouden
zijn. Ik wil hierbij het volgende aanteekenen.
Papia (de stam van Papiamento) doet 66k denken aan het
Port. fallar en het Sp. hablar (van fablar). Maribondo (Pap. mari-
bomba) is een Port. word, dat wesp beteekent en wel special
een Braziliaansche wespensoort (ook in Suriname heeft men last
van marabonsen). Maluco is eenvoudig het Port. woord voor gek.
Het Pap. kakalaka komt niet overeen met een hedendaagsch
Port. woord voor kakkerlak, maar wel met het Sp. cucaracha,
waarvan de groote Espasa de etymologie niet aangeeft, maar
waarvan het Woordenboek der Ned. Taal zegt, dat het waar-
schijnlijk een Westindische naam is, welken wij overgenomen
hebben. Het Pap. Sambo (volgens Latour een familienaam) lijkt
op het Port. Zambo, dat o.a. mulat beteekent.
Ons leguaan (Pap. guano) is, volgens het Woordenb. der Ned.
Taal, een vervorming van het Sp. iguana, dat weder aan het
Arabisch ontleend zou zijn. Aia (Pap. yaya) is een Port. word,
dat als ayah in Britsch-Indi6 terecht gekomen is (Hobson-Jobson
.... Anglo-Indian.... words and phrases). Lamber (Pap. lembe)
is ook al weder Port. Waarom zou ribana (onderdeel van den
naam eener streek op Aruba) geen verband houden met het
Port. ribeira en het Sp. ribano?
Dat de Punda al in 1673 de Punt heette, is een eenigszins mis-
leidende mededeeling. Immers, in De Laet's Iaerlijck Verhael, dat
in 1641 uitkwam, lezen wij op bladz. 488 (jaar 1635): ,,Het Fort-
,,jen op den Bergh volmaeckt zijnde, wierdt het Quartier ghe-
,,raseert / ende 't overighe volck naer de Punt ghetransporteert".
Ten minste in 1641 en zeer waarschijnlijk reeds in 1635, noemde
men dus op Curacao de plaats waar het fort stond, reeds de Punt
en van een word, aan de Zulu- of Kaffertalen ontleend, kon toen
moeilijk sprake zijn. Havana, aan de onzen zoo goed bekend,
allang voordat zij Curagao veroverden, had ook een Castillo de
la Punta en ook een getting om dwars over de haven te span-
nen, zooals Curacao in 1641. Hoe men er toe gekomen kan zijn,
van punta te maken poenda, weet ik ook niet.
Over bacoba zullen wij maar niet lang praten en over batata
evenmin; onze Hollandsche zeevaarders hadden al omstreeks
1600 bacoven gegeten en batate is volgens het Woordenboek der
Ned. Taal van Amerikaanschen oorsprong, een word waarvan het
Spaansch vormen met een p kent en dat van daar in andere talen
overgegaan is.
48 W. R. MENKMAN, CURAqAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
Ten slotte blijft er o.a. over pinda of pienda, door het Pap. in
het Nederl. bekend geworden, waarvan het Woordenb. der Ned.
Taal de Afrikaansche afkomst erkent (congol. mpinda).
Natuurlijk kan men zeggen, dat Portugeezen, Spanjaarden,
Nederlanders en andere zeevarende volken woorden van Afri-
kaanschen, Aziatischen en Amerikaanschen oorsprong in hun talen
opgenomen hebben, maar daarom gaat het toch eigenlijk niet,
met betrekking tot het Papiamento. Historisch althans komt het
er maar opaan hoe en wanneer dit laatste, als taal of dialect, ont-
staan is.
Over den eersten oorsprong van een woord valt niet te twisten
en Afrikanen, zoowel als Indianen, hebben op hun beurt Euro-
peesche woorden in hun talen opgenomen.
Thans de aan Indiaansche talen ontleende bestanddeelen van
het Papiamento.
Woorden als canoa, cacao en eenige andere, zijn ook in ongeveer
alle Europeesche talen opgenomen.
Gaarne wil ik aannemen, dat plaatsnamen en namen van die-
ren, planten en vruchten, voorkomende in het Pap. der beneden-
windsche eilanden, voor een belangrijk deel aan Indiaansche talen
ontleend zijn. De Spanjaarden hadden deze namen (veelal de-
zelfde als op het naburige vasteland) gevonden en behielden ze; de
Hollanders vonden ze op hun beurt en veranderden er evenmin
iets aan. Rechtstreeksch contact tusschen Indianen en negers
evenwel kan er nooit veel geweest zijn, althans niet op Curacao.
Toen laatstgenoemden daar hun intrede deden, waren eerst-
genoemden nog maar gering in aantal en leefden terugge-
trokken.
Dat caboya uit het Caraibisch afkomstig zijn zou, wil ik op
gezag van P. Latour nog wel aannemen (zelf ben ik geen taal-
kundige), hoewel het veel lijkt op het Port. cabo, dat 66k kabel
of touw beteekent. Maar dat crabou, of claboe iets met Caraibisch
te maken hebben zou, wil er bij mij zoo maar niet in. De Indianen
kunnen een naam voor ijzer gehad hebben, maar spijkers maak-
ten zij niet en deze laatste gebruiksvoorwerpen heeten in het en-
kelvoud in het Port. cravo, in het Sp. clavo.
Over het Maleisch-Portugeesch zeide ik reeds iets. Bij de woor-
den, door P. Latour opgesomd, als nit deze taal in het Pap. over-
gegaan, moge ik het volgende opmerken.
Soebatten is uit het Maleisch in onze taal overgegaan (zie het
Woordenb. der Ned. Taal, dat niet van Port.-Mal. speekt), baatje
W. R. MENKMAN, CURACAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL 49
eveneens (zie Baale, Handboek vreemde woorden en uitdrukkln-
gen, als voren). Volgens de Enc. van Ned. O.-I. is badjoe Maleisch,
afgeleid van het Perzische bazoe (Sanskr. bahoe == arm). Voor
robbedoes geeft Kuipers' woordenboek alleen de verwantschap
aan met rob (het zoogdier).
Bottel zou, volgens het Woordenb. der Ned. Taal, waarschijn-
lijk uit het Engelsch in het Nederl. overgegaan zijn (Port. botelho,
Sp. botella).
Kraal is natuurlijk het Port. en Sp. corral (omheinde ruimte
voor vee), dat allerwege in Afrika, Azie en Amerika doorgedron-
gen is. Sambrero: sombrd komt overeen met het Sp. sombrero,
maar ook met het Port. sombreiro.
Van lamoen: lamoenchi geldt hetzelfde als van bacoba.
Dat de Kaapsche boeren eenig aandeel gehad zouden kunnen
hebben in het ontstaan van Pap. woorden, kan ik niet inzien.
Tet, tette: tete doet denken aan het vulgair-Hollandsche tiet
en dat er overeenkomstige woorden bestaan in Romaansche ta-
len, doet er weinig toe (zie Middelnederl. Woordenb. onder teite).
Milie (ook millie) is volgens het Middelned. Woordenb. door ons uit
het Latijn overgenomen, evenals (maar dan indirect) mil. Hebben
wij, of hebben anderen het in den tijd van den slavenhandel naar
de kust van Afrika gebracht ? Het is inderdaad ook een Kaapsch-
Hollandsch woord, maar beteekende oorspronkelijk niet mais,
doch gierst. Ook tatA is Port. (volgens Valdez: Papa, terme en-
fantin).
Wat ten slotte de Nederlandsche woorden en uitdrukkingen
in het Papiamento betreft, is plak (placa) niet een zoo hel1 ge-
woon Hollandsch woord; het werd nog vrij laat, in de beteekenis
van geldstuk, ook in Schotland gebruikt (plack).
Dat 6n in Curacao 6n in Suriname dezelfde Nederlandsche
spreekwoorden in de volkstalen overgegaan zijn, is niet verwon-
derlijk, zou ik zeggen, aangezien in beide gebieden de overheer-
schende bevolkingsgroep die der blanke Hollanders was. P. La-
tour noemt enkele van die spreekwoorden en meent dat hij ze
niet in eenige moderne Europeesche taal thuisbrengen
kan(?).
,,Bergen en dalen ontmoeten elkander niet, maar menschen wel"
staat in Stoett (Nederl. spreekw., uitdrukkingen en gezegden),
,,Als de kok met den bottelier kijft, hoort men waar de boter
,,blijft" in NederL spreekwoorden van P. J. Harrebomde.
Zich verdiepend in kwesties, zooals die van den oorsprong van
West-Indische Gids XVIII 4
50 W. R. MENKMAN, CURAqAO, ZIJN NAAM EN ZIJN TAAL
den naam CuraWao en het ontstaan van het Papiamento, loopt
men gevaar de oplossingen al te diep te zoeken.
Studies over deze onderwerpen hebben echter het voordeel,
dat zij leiden tot het aan het daglicht of in herinnering -
brengen van bijzonderheden, de geschiedenis onzer Beneden-
windsche Eilanden betreffend.
Amsterdam, 1 Mei 1936.
BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURACAO
DOOR
B. DE GAAY FORTMAN
Eerst 31 December 1930 heeft Curacao zijn bevolkingsregister
gekregen. Een burgerlijke stand dagteekent van 1831 en heeft bij
de invoering van de nieuwe wetgeving van 1868 zijn regeling ge-
kregen in het naar het Nederlandsche voorbeeld gemaakte Bur-
gerlijk wetboek van Curacao, dat op dit stuk, in overeenstemming
met het concordantie-beginsel van artikel 138 van het Regee-
ringsreglement, de ontwikkeling van het moederland gevolgd
heeft.
Bevolkingsregister en burgerlijke stand geven tezamen de ont-
wikkeling der bevolking weer; de gegevens van den burgerlijken
stand dienen het bevolkingsregister, maar het laatste behoeft er
meer. Betrouwbare cijfers omtrent den omvang der bevolking,
die behalve door geboorte en overlijden door vestiging en vertrek
bepaald wordt, kunnen alleen door een wettelijk geregeld bevol-
kingsregister gegeven worden. En v66r 1831 most men ook in
Curacao de gegevens, die tot den burgerlijken stand behooren,
bijna uitsluitend zoeken in de kerkelijke registers, die echter geen
overlijdensboeken bevatten, al zullen daaromtrent eenige gege-
vens te vinden zijn in de archieven der wees- en boedelkamers, en
meer nog in het Journaal van ontvangst van kerkegerechtigheid
wegens begraven enz., dat zich over de jaren 1769 tot 1831 in het
oud-archief van Curacao Aruba en Bonaire op het Rijksarchief
bevindt.
Dit archief is in het algemeen wat den burgerlijken stand be-
treft zeer onvolledig. Doopboeken der Gereformeerde kerk v66r
1727 zijn er niet; van 1752 tot 1820 zijn zij met een hiaat tusschen
Juni 1784 en Januari 1785, waarop wellicht eenige ongedagtee-
kende inschrijvingen betrekking hebben, aanwezig. 1820 tot 1828
ontbreekt. Het Luthersche doopboek loopt van 1757 tot 1825.
De gegevens der Roomsch Katholieke kerk zijn van 1782 tot 1819
in hun geheel aanwezig, met twee boeken over de jaren 1768-1778,
waaruit 1771-1774 ontbreken.
- 51 -
52 B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURAqAO
De Portugeesch Israelietische gemeente heeft een volledige
list van geboorten over 1722 tot 1831 met aanteekeningen van
het overlijden der ingeschrevenen. De ondertrouw- en trouwboe-
ken van de Gereformeerde (Hervormde) kerk zijn er van 1714-
1822.
In Onze mission in Oost- en West-Indie van
Febr. 1922 heeft de toenmalige pater, thans bisschop, Gijlswijk
een zeer belangwekkend opstel geschreven ,,De huwelijksvorm
der burgerlijke wetgeving in Curacao", waaruit blijkt, dat de R.K.
kerk oudere doopboeken heeft, dan hierboven genoemd, en ook
gegevens over huwelijken van Roomsch Katholieken.
Minuut-akten van burgerlijke ondertrouw en trouw zijn aan-
wezig van 1708 tot 1807 in de protocollen van den secretaries van
den Grooten raad en van 1807 tot 1816 afzonderlijk.
Dit wat Curagao betreft. Van Aruba en Bonaire is er niets.
Van de bovenwindsche eilanden zijn alleen omtrent St. Eusta-
tius eenigszins belangrijke gegevens aanwezig over doop en hu-
welijk in de Hervormde kerk, over huwelijken van Joden en voor
de burgerlijke overhead en ook een ,,Register van overledenen, ge-
houden ter secretarie. 1793-1817".
Men mag aannemen, dat de burgerlijke stand-gegevens na 1828,
die tot 1845 op het Rijksarchief zullen berusten, geinventariseerd
in handschrift, heel wat vollediger zullen zijn.
Uit het oud-archief is een en ander gepubliceerd. Hamelberg
heeft de ondertrouw- en trouwakten der Hervormden van 1714
tot 1722 afgedrukt in het vijfde jaarverslag van het Curagaosch
genootschap, en in het zesde verslag dezelfde akten van St. Eus-
tatius van 1710 tot 1740. Voorts hebben in het K oloniaa 1
Wee kblad tusschen 1928 en 1932 heel wat akten een plaats-
gevonden.
Men ziet daaruit hoe weinig scherp de scheidingslijn liep
niet alleen tusschen Gereformeerden en Lutherschen maar zelfs
tusschen Protestanten en Roomschen. Het doopboek der Gere-
formeerde kerk 1785-1799 begint met de doopakte van Johannes
Horthensius Romer, geboren 16 September 1784, ,,overgenomen
uit het Luthersche doopregister, gedoopt bij absentie van de Ge-
reformeerde predikanten door den Lutherschen leeraar". In het-
zelfde doopboek is de laatste doopakte van ds. De la Houssaye
van 4 September 1796. Daarna volgen eenige doopvermeldingen
door ds. P. J. van Esch van kinderen, ,,welke bij gebrek aan Gere-
formeerde Predikanten in de hervormde gemeente door den Lu-
therschen predikant Jacobus Muller Antoniszn. gedoopt zijn ge-
B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURACAO 53
worden", overgeboekt uit het Luthersche doopboek tusschen 22
January 1798 en 9 Februari 1800. En dan komen, overgenomen
uit 't Roomsche doopregister, de namen der kinderen, ,,die, bij
gebrek van Gereformeerde Predikanten, in deze gemeente, ge-
doopt zijn geworden door de Roomsche Priesters te Curagao".
Men mag aannemen, dat al deze boeken een schat van gegevens
bevatten omtrent de oudste Curacaosche families. Echter maakt
men zich in Curacao in den regel niet druk om de genealogie. Het
is al weer bijna tien jaar geleden, dat de heer Jorge B. Suarez in
Boletin Comercial een soort encyclopaedisch werk aan-
kondigde met levensbeschrijving van vooraanstaande Curagaoe-
naars tusschen 1827-1927. Het is tot nu toe niet verschenen. Een
genealogie is nog iets anders, meer van persoonlijk en familie- dan
van algemeen belang. Zij zou ook oplossen de oorsprong van al die
dubbele en zelfs driedubbele namen, die op het oog familienamen
lijken, maar in werkelijkheid veelal slechts als voornamen ge-
bruikte familienamen zijn. Ik herl mij laten vertellen, dat, anders
dan in het moederland, tegen deze wijze van naamgeving in Cu-
ragao bij den burgerlijken stand geen bezwaar bestond en bestaat,
omdat daar niet geldt de Napoleontische wet, die nog steeds voor
Nederland deze zaak regelt. En wat het veelvuldig Curacaosch
gebruik van meervoudige achternamen betreft in Nederland,
zoo vernam ik, is de overhead daarmee lastig, en bij inwilliging
van het verzoek moet men veel betalen, maar in Curacao is het
goedkoop en een gunstige beschikking regel.
Men heeft in Curagao lang een tijd gehad en nog zal deze wel
niet geheel weg zijn -, dat menschen, vooral uit de volksklassen,
met twee of drie namen te boek stonden; dikwijls was die, welke
zij volgens den burgerlijken stand droegen, dan de ook hun het
minst bekende. En die burgerlijke stand-naam was dan veelal
nog niet eens just, doordat de moeder of vader zijn eigen naam
niet wist en de vroedvrouw er maar wat van maakte, bijv. den
voornaam van de moeder als achternaam van het kind opgaf. Er
loopen dan ook heel wat Curacaoenaars rond met voornamen als
achternamen. En ook de ambtenaren van den burgerlijken stand
schijnen in nauwkeurigheid in het bijhouden en bewaren der re-
gisters wel eens tekort geschoten te zijn. Vergeleken met Neder-
land heeft de Curacaosche gerechtelijke statistiek altijd een bui-
tengewoon groot aantal verzoekschriften tot verbetering van de
registers van den burgerlijken stand vermeld. Ik herinner mij dat
nog zeer goed van een twintig, vijf en twintig jaren geleden. Er
was dan altijd reden tot groote verwondering over het geheugen,
54 B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURAqAO
waarvan blijk gegeven werd. Men nam de orkaan van 1877 als
uitgangspunt, en de mededeeling van een getuige, dat hij zich
herinnerde, dat een kind twee jaren v66r- of vier jaren na de or-
kaan was geboren, was geen zeldzaamheid.
Volgens een mededeeling in de Amigoe heeft men ook bij
de zuivering van den burgerlijken stand en de inrichting van het
bevolkingsregister den rechter te hulp geroepen. In 1935 alleen
werden op Curacao 205 vonnissen ter naamverbetering in geboor-
teacten ingeschreven; 66 huwelijks- en 22 overlijdensacten wer-
den verbeterd.
Het Curacaosche bevolkingsregister dagteekent eerst van 31
December 1930. Daarv66r hebben vele schrijvers te allen tijde cij-
fers over de bevolking, onderscheiden naar kleur, kerk en status,
gegeven, maar zeer betrouwbaar zijn die gegevens niet. Zoo geeft
Van den Bosch, den lateren commissaris-generaal, in zijn bekend
werk over onze kolonien de bevolking van het eiland Curacao op
als tellende in 1813 12840 zielen, van welke 6026 slaven, maar hij
voegt eraan toe, dat anderen 15 tot 19000 inwoners opgeven.
Teenstra, die de bevolking van St. Eustatius van 2668 in 1818 tot
1828 met 400 doet terugloopen, deelt mee (in 1833), dat die bevol-
king geen tiende deel meer van een halve eeuw tevoren bedraagt.
En inderdaad wordt voor 1780 een bevolking van meer dan 25000
zielen op dit eiland opgegeven.
Ook de Koloniale verslagen en de later Verslagen van be-
stuur en staat van Curacao hebben geregeld bevolkingscijfers
meegedeeld. De eerste tienjaarlijksche volkstelling vond plaats
in den nacht van 31 December 1930 op 1 Januari 1931. Men stelde
toen een bevolking vast van 76.332 zielen, zijnde 8610 meer dan
het cijfer van 1929, het laatste v66r de installing van het bevol-
kingsregister. Begrijpelijkerwijs vertegenwoordigt dit laatste cij-
fer niet alleen een vermeerdering van dat over het voorafgaande
jaar maar ook een verbetering daarvan. Voor Curacao alleen is
het 5.821.
De Am i g o e van 11 Maart 1.1. e.v.v. heeft eenige artikelen
gewijd aan den tegenwoordigen burgerlijken stand en het bevol-
kingsregister, ontleend aan een onderhoud met den heer M. Bar-
tels Daal, chef van dezen dienst.
B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURAqAO 55
Allereerst wordt het volgende staatje van het inwonersaantal
in het gebiedsdeel gegeven:
1900 1930 1934 Op I Jan. 1936
Curacao totala) . 30.636 50.335 52.796 55.463
Stad . . .. 23.243 25.848 27.231
2e distr . 21.735 19.585 20.682
3e distr . 5.357 7.363 7.550
Aruba . . . 9.702 15.687 18.975 20.414
Bonaire . .. 5.086 6.139 6.028 5.939
St. Maarten . .. 3.174 2.376 2.773 2.674
Saba . . . 2.177 1.688 1.483 1.416
St. Eustatius . 1.634 965 1.199 1.198
Totaal. .. .... 52.109 77.003 83.254 87.104
Hierbij treft een klein verschil in de tweede kolom als ten
minste het totaalcijfer van 77.003, daar genoemd, ook dat is der
eerste tienjaarlijksche volkstelling met het boven opgegeven
cijfer 76.332.
De A m i g o e geeft echter niet alleen cijfers en feiten zonder
meer, maar bewerkt deze ook statistisch en weet vergelijkingen
met andere landen te maken. Ook daarvan wordt hier een en an-
der weergegeven.
Het geboortecijffer van het gebiedsdeel Curacao over 1935 is
32.3 per 1000 inwoners; voor Roemenid, het hoogste uit Europa,
is dit cijfer 32.4.
Voor de verschillende eilanden is dit cijfer:
Curacao . . 29.2 St. Maarten .. 28.4
Aruba . . 44.8 St. Eustatius. 39
Bonaire . . 25.9 Saba . . 20.7
Het zeer lage cijfer van Saba wordt verklaard uit de afwezig-
heid van vele mans, die buiten het eiland werk hebben. Het eiland
had in 1935 339 mannen en 877 vrouwen als inwoners. Voor het
zeer hooge cijfer van Aruba zoekt de redactie geen verklaring.
Wel wijst zij op de gestadige toename met een zeer hoog cijfer
voor 1932, terwijl het geboortecijfer voor het eiland Curacao zich
voortdurend in dalende richting beweegt:
56 B. DE GAAY PORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURACAO
Per 1000 inwoners:
1930 Curacao (eiland) 35.9 Aruba 39
1931 ,, ,, 33.5 ,, 40
1932 ,, 33.2 ,, 50
1933 ,, ,, 31.4 ,, 44.2
1935 29.2 44.8
Belangwekkend is deze vergelijking:
Roemenie 32.4 Schotland
Curacao 32.3 Denemarken 16.1
Bulgarije Zwitserland
Portugal Frankrijk
Polen 23.2 BelgiE 16
Spanje 23.2 Estland
Littauen Noorwegen 14.8
ItaliE Engeland J
Hongarije 21.4 Zweden 13.7
Nederland 20.2 Oostenrijk 13.5
lerland
Tsjecho-Slowakije 18
Duitschland
Het sterftecijfer in het gebiedsdeel is niet ongunstig. Hier
worden alleen cijfers van de verschillende eilanden gegeven.
Over 1886-1895 was voor het eiland Curagao het gemiddeld
sterftecijfer 19.4 per 1000 inwoners; in het zeer drooge jaar 1912
53; in 1927 17.4, wat ook ongeveer het gemiddelde was van 1920
tot 1930. Daarna was het
1930 . 16 1933 . 11 (of 13)
1931 . 17 1935 . 12.3
1932 . 13 (of 11)
Dit laatste cijfer staat tusschen dat van Cuba (11.2) en Panama
(12.6), de gunstigste cijfers in Midden-Amerika.
Voor Aruba worden de volgende sterftecijfers gegeven per 1000
inwoners:
1928 . ... 12 1932. . 13
1930..... 14 1933. . 9
1931 . .. 16 1935. . 11.1
De andere eilanden hebben voor 1935 de volgende overeen-
komstige cijfers:
Bonaire . . 11.1 St. Eustatius . 17.2
St. Maarten. . 21.5 Saba . . 15.7
St. Maarten overtreft in ongunstigen zin zelfs Roemenie met
B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURACAO 57
20.7. De A m i g o e meent, dat hier misschien verband met de
hookwormziekte moet gezocht worden. Voor andere jaren warren
de sterftecijfers van St. Maarten per 1000 inwoners:
1930 . ... 20 1932. .. . 16
1931 . .. 23 1933. .. . 14
Het sterftecijfer van Nederland, het laagste van Europa, is 8.4
per 1000 inwoners.
Het geboorteoverschot in Curarao is 20 per 1000 inwoners, zegt
de A mi g o e, zoodat het gebiedsdeel misschien wel een der
eerste plaatsen der wereld bezet.
Doordat het blad het sterftecijfer voor het geheele gebiedsdeel
niet noemt, zou men kunnen denken, dat de redactie hier een
vergissing begaat. Het geboortecijfer per 1000 inwoners van het
gebiedsdeel is 32.3 en het bovengenoemd sterftecijfer van het ei-
land Curagao is 12.3, zoodat men zoo komt op 20. Echter is het
sterftecijfer van het eiland Curacao over 1935 29.2 per 1000 inwo-
ners, en het geboorte-overschot derhalve 16.9, dus nog gunstiger.
Maar toevalligerwijs is, zooals mij bij narekening gebleken is, het
sterftecijfer per 1000 inwoners voor de geheele kolonie in 1935 ge-
lijk aan dat van het hoofdeiland, dus 12.3; het geboorteoverschot
voor het geheele gebiedsdeel is dus inderdaad 20 per 1000 inwo-
ners geweest in 1935.
Over de huwelijkscijfers schrijft de A m i g o e ongeveer aldus:
In Nederland schommelt het aantal huwelijken per 1000 in-
woners sinds het jaar 1840 om het cijfer 7, met tweemaal een
laagtepunt van 6, nl. tijdens de beruchte aardappelziekte van
1847 en de oorlogsjaren 1914-'15. Twee hoogtecijfers 9 dagteeke-
nen van de jaren 1850 en 1920.
Het huwelijkscijfer schijnt dus wel met de economische toe-
stand nauw te zijn verbonden, zooals ook de Curagaosche cijfers
in de z.g. malaisejaren aantoonen.
Voor het eiland Curagao zijn de cijfers uit de laatste jaren per
1000 inwoners:
1930 . . . . 9
1931 . . . . 6
1932 . . . . 6
1933 . . . . 5
1935 . . . . 7
Op Aruba en Bonaire was over het jaar 1935 het huwelijkscijfer
12, op St. Maarten 5, op Saba 10 en op St. Eustatius 1.4.
Op de eilanden, waar het huwelijkscijfer laag is, alhoewel nog
58 B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURAqAO
mooi, vergeleken met de niet-Nederlandsche eilanden in West-
India, en in het bijzonder in de Engelsch sprekende, is het aantal
geboorten buiten echt hoog.
St. Eustatius met 1.4 huwelijk per 1000 inwoners had in 1935
19 buitenechtelijke geboorten tegen 24 in echt, en St. Maarten met
5 huwelijken op de 1000 inwoners heeft zelfs 47 buitenechtelijke
tegen 19 in echt. Bonaire en Aruba echter met een hoog huwelijks-
cijfer hebben, wat geboorten in echt betreft, veel mooiere cijfers.
Hier volgt een percentsgewijze vergelijking van de buitenechte-
lijke geboorten
1932 j 1933 1935
Curacao . .. 37% 36% 35%
Aruba . . . 21% 24% 20%
Bonaire . . . 26% 34% 25%
St. Maarten.. . 61% 64% 71%
Saba . . . 33% 38% 31%
St. Eustatius . 49% 60% 44%
Dit wijst, althans voor Aruba en Bonaire, Saba en St. Eusta-
tius op vooruitgang.
Het aantal echtscheidingen was op het eiland Curacao 29, d.i.
dus op 50.000 (lees 55.500) inwoners).
Hierop laat de A m i g o e een redeneering volgen, die niet
just schijnt. In Nederland, aldus het blad, recent men door elkaar
5 inwoners als een gezin. Dat zou voor het eiland Curacao 11.000
huwelijken geven, maar hier mag men wel 8 inwoners voor een
gezin nemen, en dus zouden er 6875 gehuwde paren zijn. 29 echt-
scheidingen op 6875 gehuwde is 4.3 echtscheidingen op 1000 ge-
huwde paren. Voor Nederland was dit cijfer in 1933 1.8 en in 1934
1.7, dus Curagao geeft wel een heel slecht cijfer.
Nu zit in dit onderstelde van 8 inwoners in 66n gezin een groote
willekeur. Ik weet ook niet of dat van 5 in 66n gezin voor Neder-
land rekening houdt met ongehuwden. Maar de redactie van de
A m i g o e verwaarloost geheel, dat die 6875 gezinnen niet alle-
maal gezinnen van gehuwde paren kunnen zijn, als men let op het
nog altijd groote cijfer (35%) der onechte geboorten. Doet men
dat wel, dan zou men tot een nog veel hooger cijfer dan 4.3 voor
dat der echtscheidingen op 1000 gehuwde paren moeten komen.
B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURAqAO 59
Het komt mij voor, dat dit er reeds op wijst, dat er in deze rede-
neering een fout moet zitten. Als men ziet het groote aantal echt-
scheidingen, dat in Nederland wordt uitgesproken, lijken ook de
cijfers voor dat land ter vergelijking gegeven nog wel erg gunstig.
Worden hier wel gelijkwaardige grootheden vergeleken?
De A m i g o e deelt mee, dat zij van het bevolkingsregister
niet heeft kunnen krijgen het juiste getal der gehuwde paren,
daar deze slechts bij de tienjaarlijksche volkstelling worden bere-
kend. De eerste tienjarige volkstelling op Curacao is van 31 De-
cember 1930. Het aantal gehuwde paren op dien datum moet
dus bekend zijn. En het cijfer der echtscheidingen over 1930 zal
ook bekend zijn. Als men nu eens vergelijkbare cijfers voor Ne-
derland en Curacao over dat jaar gaf.
De Amigoe van 21 Maart 1326 laat op deze beschouwin-
gen volgen een ,,statistiek van het Apost-Vicariaat van Curacao
over het jaar 1935".
Vroeger vond men in de Koloniale verslagen ook
cijfers omtrent de bevolking naar de gezindten. Al jaren geleden
zijn deze gegevens om onbekende redenen ineens verdwenen. Nu
schat de missie het aantal Roomsch Katholieken op 69000, te
weten 44700 voor Curacao, 16200 voor Aruba, 5850 voor Bonaire,
975 voor St. Maarten, 325 voor St. Eustatius en 950 voor Saba.
Deze schatting is, zegt het blad, aan den lagen kant, ook als men
die vergelijkt met de cijfers van de volkstelling van 1930, en ook
omdat men daarbij tot ongewoon hooge geboorte- en sterftecijfers
onder Roomsch-Katholieken komt, vergeleken met de daarvoor
van gouvernementswege verstrekte gegevens. O.a. zou dan het
sterftecijfer van Aruba, 44.8 per 1000 inwoners, voor Roomsch
Katholieken 51 moeten zijn.
Deze geschatte cijfers geven aan, dat 81% van de bevolking
van de benedenwindsche en 421/s% van die der bovenwindsche
eilanden Roomsch Katholiek zou zijn.
Een vergelijking van de geboortecijfers, van gouvernements-
wege verstrekt, met die der doopsels volgens de missieboeken
geeft aan, dat van alle geborenen Roomsch Katholiek zijn ge-
doopt:
op Curagao 93% (81) op St. Maarten 35% (361/,)
op Aruba 92% (79) op St. Eustatius 34% (271/,)
op Bonaire > 100% (981/,) op Saba 79% (671/,)
De cijfers tusschen haakjes zijn die van het door mij berekende
percentage der bevolkingscijfers dat Roomsch Katholiek is.
60 B. DE GAAY FORTMAN, BEVOLKINGSCIJFERS VAN CURAqAO
Merkwaardig is in deze cijfers, zegt de A m i g o e, dat op Bo-
naire de geboortecijfers van het Gouvernement niet kloppen met
de in de Katholieke kerk gedoopte kinderen.
Wat de sterftegevallen betreft heeft de missie op Bonaire en
Aruba een groot verschil met de gouvernementscijfers.
Het volgende staatje wordt daarvan gegeven:
Gouv. Missie
Curacao . . . 682 631
Aruba . . . 227 232
Bonaire . .. 66 76
St Maraten . ... 56 15
St. Eustatius . 19 8
Saba ....... 22 16
Uit de gegeven cijfers omtrent de sterfgevallen valt nog wel
iets te leeren omtrent de kindersterfte.
Op Cura9ao waren 42% der sterfgevallen kinderen beneden
de 7 jaar;
op Aruba 65%
op Bonaire 44%.
Wel mag de aandacht gevestigd worden op het abnormaal hoo-
ge cijfer der kindersterfte op Aruba.
Ten slotte wijst het blad op een maatschappelijk voordeel
van een goed ingerichten burgerlijken stand en bevolkingsre-
gister: toeneming van het aantal erkenningen door de moeder
en ook toeneming van de daarop gevolgde huwelijken.
Ik heb met het bovenstaande in de eerste plaats willen wijzen
op den vooruitgang, die Curagao gemaakt heeft met zijn bevol-
kingsregister en zijn verbeterden burgerlijken stand. In de tweede
plaats heb ik de aandacht willen vragen voor de belangwekkende
beschouwingen van de A m i g o e, die naar meer smaken. Mis-
schien dat men ons de vergelijkende cijfers in volgende jaren
wat overzichtelijker kan geven.
Amsterdam, 2 Mei 1936.
BIBLIOGRAPHIE
A. TIJDSCHRIFTEN, COURANTEN, ENZ.
The West India Committee Circular 12. Maart 1926, no. 977. The
Trinidad Harbour Scheme. Sir Claud Hollis Unveils Commemorative
Tablet; Jamaica's Banana Exports; Filming the West Indies; Jamai-
ca Banana Producers; Agricultural News [Cocatime- Cacao-Shell and
Vitamin D-Weeds and their Control].
Idem. 26 Maart 1936, no. 978. The Institute of Jamaica; A Gover-
nor's Note-Book. Sir Reginald St.-Johnston's Reminiscences; Jamaica's
Economic Position; West Indian Exports; The Family Tinne, door
Fred .Oudschans Dentz; Sir Walter Scott and St. Lucia, door Castries;
Trinidad's Progress; In Praise of Jamaica; de Quincy's Opposite
Number, door J. Graham Cruickshank [een geschiedkundige verhan-
deling over gouverneur Abr. Jacob van Imbyse van Batenburg];
Agricultural News [Banana Bliss-Storage of Grapefruit and Oranges
- A Parasite of Cacao Thrips Centralised Cane Breeding].
Idem. 9 April 1936, no. 979. The Grapefruit Industry; The West-
Indian Cotton Industry; Grapefruit Juice. Its Great Dietetic Value;
Commercial Products of the West Indies. I. Lime Oils; The Preser-
vation of Records. Prof. Coupland and Guiana's Archivist; The Family
of Tinne, door D. E. Tinne; Agricultural News [The Two Cacao
Moths Citrus Production in Palestine Ceylon Cacao The
Transport of Mangoes].
Idem. 23 April 1936 no. 980. Jamaica's New Loan; Barbados' Sugar
Industry; Agricultural News [Tomatoes and Tobacco A Palestine
Agricultural Journal Improved Position in Sea Island Cotton -
Bermuda Lilies in St.-Helena The Need for Careful Fruit Inspection]
The Manufacture of Humus.
Nieuwe Rotterdamscke Courant, 9 April 1936. Avondblad D. Neger-
poezie in Latijnsch Amerika, door Albert Helman.
Idem. 16 April 1936. Ochtendblad C. De vloottocht van Abraham
Crynssen (1666-67) [lezing van J. C. M. Warnsinck in het Historisch
Genootschap].
Het Vaderland. 26 April 1936. Ochtendblad C. Een zeereis West-
waarts, door J. Slauerhoff.
- 61 -
BIBLIOGRAPHIE
De West. 3 April 1936, no. 2927. Brazilia als vruchtenland.
De Surinaamsche Politie. April 1936, no. 16. Opvoedingsgestichten,
door Ph. S.; Historische aanteekeningen omtrent de Politie, [in Suri-
name] door Ph. S.
De Banier. 28 Maart, 1, 4 en 8 April 1936, nrs. 696 t/m 699. Hoeveel
rechtstelsels?, door C. R. Biswamitre.
De Surinamer. 11 Maart 1936, no. 4325. Bezuiniging bij de radio.
Recueil des travaux botaniques Nderlandais. Vol. XXXIII. 1936.
Notes on Agave in Aruba, Curagao, Bonaire and some parts of the
South American Continent, door P. Wagenaar Hummelinck.
Oost en West. April 1936, no. 4. Eenige merkwaardige visschen in Su-
riname, door Fred. Oudschans Dentz; Crossroads of the Caribbean Sea,
door Hendrik de Leeuw [boekbespreking door Fred. Oudschans Dentz].
De Automaat. 4 en 18 April 1936, no. 7 en 8. Een kijkje in onze West,
door Carolina van Dommelen.
Ons Suriname. April 1936, no. 4. God heeft groote dingen gedaan
[uittreksels uit Jaarverslagen].
International Sugar Journal. 38ste Jrg. no. 445. The Sugar cane in
British Guiana, door N. M. L.
Tropical Agriculture, Trinidad. 13de Jrg. nr. 1 en 3. Investigations
on Sugar cane and Sugar cane Soils in Antigua. Preliminary results
of the new Experimental Scheme, door P. E. Turner, cs.
Idem. No. 2. A Variety Test in Sugar cane, door R. Cecil Wood.
Idem. No. 3. Deforestation in the West Indies.
Bulletin British West Indian Central Sugar cane Breed Station. No. 2.
Report on the Sugarjcane Variety Problems in St. Lucia derived from a
Visit during April 1934, door A. E. S. McIntosh.
Idem. No. 6. An Account of the Policy and Methods employed in the
Breeding and initial Stage of Selecting Sugar cane Seedlings, door A. E.
S. Mc Intosh.
Idem. No. 8. Gumming disease Investigations in Barbados, door A.
E. S. Mc Intosh en G. C. Stevenson.
Agricultural Journal Barbados. 4de Jrg. no. 3. The Effect of Climatic
Conditions on Diatiaea saccharalis, door R. W. E. Tucker; Report of
the Geneticist for the Year 1934-35, door A. E. S. Mc Intosh.
Buiten. 18 Maart 1936, no. 13. Parasolmieren en termieten in Suri-
name, door C. K. Kesler.
BIBLIOGRAPHIE
De Ingenieur. 6 Maart 1936, no. 10. Het goudvoorkomen in Surina-
me. Waar moet naar nieuwe ertsreserves gezocht worden ?, door Ir. L.
C. van Nes (Voordracht voor de Afdeeling Mijnbouw. Tak Nederland-
landsch-Indie van het Kon. Instituut van Ingenieurs op 10 December
1935 te Delft).
B. BOEKEN, GESCHRIFTEN, ENZ.
De Vliegende Krant. 8 Maart 1936. no. 1. [Verschenen te Paramaribo.
Uitgever en redacteur F. Heinze, Kerkplein 9].
Creole Enchantment, door Tristam Hill. Londen. Geoffrey Bles, 1936,
7/6.
The Storage of Trinidad Citrus Fruits, door E. R. Leonard. Memoir.
no. 2, Low Temperature Station. The Imperial College of Tropical
Agriculture. 2/-.
The Storage of West Indian Mangoes, door C. W. Wardlaw en E. R.
Leonard. Memoire no. 3. The Low Temperature Station. The Imperial
College of Tropical Agriculture. 2/-
A List of West Indian Maps and Illustrations Relative to the West
Indies contained in the Gentlemen's Magazine, 1731-1833, door Lowell
Joseph Ragatz.
The Leeward Island List, 1936. Antigua. The Government Printing
Office. 1/-.
A Traveller in the West Indies, door Owen Rutter. London. Hut-
chinson & Co. Ltd. 1936. 2/-.
Flora of Surinam (Dutch Guyana), door dr. A. Pulle. Vol. II (pg.
145-336) Kon. Ver. Koloniaal Instituut te Amsterdam. Mededeeling
No. XXX. Aid. Handelsmuseum no. 11.
Curacao-aloe, door dr. P. A. Rowaan. Berichten van de Aid. Han-
delsmuseum van de Kon. Vereeniging Koloniaal Instituut. No. 101
(Overgedrukt uit ,,De Indische Mercuur" van 22 Januari 1936, no. 4).
De Naam Curacao. Haar historic, oorsprong en beteekenis. Een na-
gelaten studied van Wijlen Pater A. Eeuwens, O.P. bewerkt door Pater
N. M. Hulsman P.O. Uitg. St. Augustinus Boekhandel, Curacao. / 0.50.
Curafao Netherlands West Indies Tourist Guide. Issued by the
Chamber of Commerce.
Inlichtingen en onderzoekingen van de Afdeeling Handelsmuseum in
1935. Kon. Ver. Kol. Instituut no. XXXIX. Afd. Handelsmuseum.
No. 16. f 2.-. [Behandeld worden: Belegen Surinaamsche koffie,
Surinaamsche Sinaasappelen, Kings, (een Citrus-vrucht uit Suriname),
Pompelmoezen uit Suriname, Sawarie-noten].
BIBLIOGRAPHIE
Brieven uit Bethesda. Paramaribo no. 4. January 1936, door L.
B(eck). Druk De Bussy, Amsterdam.
The Life of Sir Henry Morgan, with an account of the English
Setlement of the Island of Jamaica (1665-1685), door Brig. General, E.
A. Cruickshank. The Macmillan Company. of Canada Ltd. Macmillan
& Co. Londen. 21/-.
Warning from the West Indies: A Tract for Africa and the Empire,
door W. M. Macmillan. Londen. Faber & Faber Ltd. 8/6.
From a Colonial Governor's Note-Book, door Sir Reginald St.-Johnst.
Londen. Hutchison & Co. Ltd. 12/6.
N.V. De Curapaosche Hypotheekbank. Verslag over het Zestigste
Huishoudelijk jaar (1935).
Hoeveel rechtsstelsels? door C. R. Biswamitre. (Overdruk nit: ,,De
Banier) Drukkerij Eben Haezer (P. A. May) Wagenwegstraat 79a.
Les Antilles Filles de France. Martinique-Guadeloupe-Hatti, door
Marthe Ouli6. Paris, Fasquelle, II rue de Grenelle. septembre 1935,
12fr.
Plantkunde van Curafao voor m.u.l.o, door fr. M. Realino, onder-
wijzer aan het St. Thomas-college Curagao. R.K. boekhandel ,,St. Au-
gustinus". St. Thomas-College, Curacao 1935. f 1.50.
Kon. Vereeniging Koloniaal Institut, Amsterdam. 25ste jaarver-
slag 1935, [waarin opgenomen 34ste jaarverslag van het Van-Eeden-
Fonds over] 1935.
De Economische Toestand van Suriname in Z935. Verslag uitgebracht
door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo. 1935.
Gedrukt bij J. H. Oliviera. Paramaribo.
Koninklijk Nederlandsch Metereologisch Instituut No. 102. Mede-
deelingen en Verhandelingen. 36. Het Klimaat van Nederlandsch
West-Indie, door dr. C. Braak. Rijksuitgeverij 's-Gravenhage, f 1-.
Landbouwproefstation, Suriname. Serie Overdrukken No. 8. Breuk
in Rijst, door Prof. Dr. G. Stahel (overdruk uit ,,De Indische
Mercuur" van 4 Maart 1936).
De Surinaamsche Bank. Verslag 1936.
O. D.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
(met een oplossing van het raadsel van Antilia)
DOOR
C. H. DE GOEJE
I
Met eenig recht geldt Columbus als de ontdekker van Amerika.
Want het is zijn reis van 1492, die geleid heeft tot de algeheele
verkenning, verovering en kolonisatie van dit werelddeel door en
voor het in de volgende eeuwen leidende deel der menschheid. En
hij is het geweest, die deze reis heeft voorgestaan en doorgezet.
In het Noorden hadden reeds vroeger Europeanen Amerika
bereikt: Noormannen uit Groenland omstreeks 1000 n. Chr.,
misschien kabeljauwvisschers, waaraan het eiland Stokafixa op
oude kaarten lijkt te herinneren; wellicht in 1472 een Deen, ver-
gezeld van den ouden Cortereal. Of nog andere zeevaarders v66r
Columbus Amerika hebben gezien, is zeer onzeker 1).
Stellig wist men kort voor 1492 niet, dat daar in het Westen
een groot werelddeel lag. Op de kaart van Toscanelli van 1474 2),
de Laonglobe en de globe van Behaim van 1492 3) is tusschen de
voorzijde van Europa-Afrika en de achterwal van Azie 66n door-
loopende oceaan geteekend.
Toch was men ook elders dan in het Noorden reeds een eind in
dien oceaan uitgevaren. De Madeira-groep, de Azoren, de Canari-
sche eilanden en de Kaap Verden zijn in de 14e en 15e eeuw ont-
dekt of herontdekt.
1) R. Hennig, Raadselachtige landen (nieuwe bewerking en vert.
R. Blijstra), Amsterdam 1932, p. 253.
') G. Uzzielli, La Vita e i tempi di Paolo dal Pozzo Toscanelli, in
Raccolta di document e studi publ. d. R. Comm. Colombiana, P.V.,V.
I, Roma 1893. Toscanelli's kaart is niet teruggevonden en kan slechts
naar verschillende gegevens gereconstrueerd worden (o.m. Hennig p.
143).
*) E. G. Ravenstein, Martin Behaim, his life and his globe, London
1908.
65 -
West-Indische Gids XVIII 5
C. H. DE GOEJE
Op kaarten van dien tijd zijn echter niet alleen deze eilanden
aangegeven, doch ook nog andere, die namen dragen, en waarvan
sommige nog een eind buiten de Azoren liggen. De onderstelling is
reeds gemaakt, dat eenige daarvan eigenlijk eilanden of gedeelten
van het vasteland van Amerika aangeduid hebben.
Over deze eilanden is veel geschreven, doch men heeft hoofd-
zakelijk nagegaan, of ze aan aardrijkskundige werkelijkheden zou-
den kunnen beantwoorden 1). Aan de meeste dier eilanden is ech-
ter iets bijzonders, dat vordert, dat men het bekijkt in het verband
van zijn tijd en uit een min of meer ethnologisch gezichtspunt.
Om dat met vrucht te kunnen doen, zal het nuttig zijn er ons
rekenschap van te geven, dat nog niet zoo heel lang geleden de
geheele menschheid leefde in opvattingen, inzichten of voorstel-
lingen, die thans nog slechts hier en daar voorkomen en waar de
huidige verstandsmensch eigenlijk niet goed weg mee weet. Een
algemeene trek daarvan is, dat de geheele wereld is voortgekomen
uit het wezen of de daden van de godheid in zijn vertakkingen en
dat de geschiedenis van dit wereldworden ten deele bekend en
de sporen ervan soms nog aanwijsbaar zijn en dat nog altijd na-
tuurgeesten en ook wel hoogere bovenzinnelijke wezens werken
in natuur en mensch, en men er door magische handelingen in-
vloed op kan uitoefenen.
In het kader van die oude opvattingen ligt, dat men het moge-
lijk achtte, dat een landstreek of eiland bijzondere bovenzinneJij-
ke eigenschappen heeft, afkomstig van geestelijke wezens, of zelfs
dat ze als geheel een soort belichaming van een dergelijk wezen is.
Zoo stak er voor den ouden mensch geen ongerijmdheid in, dat
Europa een wezen, doch tevens Midden-Griekenland was later
1) A. de Humboldt, Examen critique de l'histoire de la g6ographie
du nouveau continent, Paris 1836; M. d'Avezac, Les lies fantastiques
de l'Oc6an occidental au moyen-age, Paris 1845; K. Kretschmer, Die
Entdeckung Amerika's, Berlin 1892; A. E. Nordenskiold, Periplus,
Stockholm 1897; H. Beuchat, Manuel d'arch6ologie am6ricaine, Paris
1912; W. H. Babcock, Legendary islands of the Atlantic, New York
1922; Hennig a.v.; Ravenstein a.v. Reproducties oude kaarten, behal-
ve in deze werken: kaart gebr. Pizigano 1367, M. Jomard, Les monu-
ments de la geographie, Paris (verkleind bij Hennig p. 248, Babcock p.
41); Catalaansche kaart 1375, Enciclopedia vniversal ilvstrada evropeo
-americana, Barcelona 1923, deel Espafla bij p. 1092; kaart Beccario
1435, G. Uzzielli in Stud. Bibl. e biogr. s. storia d. geografia in Italia,
Roma 1875; diverse J. Mees, Histoire de la d6couverte des lies A9ores
et de l'origine de leur denomination d'iles Flamandes, Gand 1901,
plaat.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
going de naam over op het geheele werelddeel. Noch, dat Atlas een
reus was, die aan den rand der aarde op hoofd en armen den he-
mel ophield en later in een berg veranderd werd. Of dat Okeanos een
wezen was, doch tevens de de aarde omspoelende wereldstroom
en onze gewone oceaan. De verhalen van de Hesperiden, die de
gouden appeals behoeden en de Elysische vlakte, oord van onster-
felijkheid, beantwoorden aan niets, dat wij in onze wereld van
ruimte en materie kennen; toch waren ze gelokaliseerd, in het
Westen.
Tusschen den tijd, toen men de wereld aldus zag of opvatte, en
de onze, nu we haar anders zien of anders opvatten, ligt een over-
gangstijd van opkomend ongeloof aan het oude en daarnevens nog
vasthoudend geloof, met zijn ontaardingen tot bijgeloof.
De Grieksche geograaf Strabo, 63 v. Chr.-20 n. Chr. (Geogr. I.
1. 1-5, III. 2. 12-13) meent, dat de Elysische vlakte een dichter-
lijke verbeelding is van berichten over de heerlijke streken in
Spanje en dat de eilanden bewesten Afrika daaraan hun naam
van ,,Eilanden der Gelukzaligen" danken. De eilanden, die men
met dien naam betitelde, waren de Canarische eilanden, misschien
ook de Madeira-groep, zie nog Plinius (Hist. Nat. VI 31-32 of
36-37), Plutarchus (Sertorius VIII), Ptolemaeus.
Daarentegen vindt men op de Ebstorfkaart van 1284 bij eilan-
den tegen de westkust van noordelijk Afrika een afbeelding van
den tuin der Hesperiden, bewaakt door den draak. En op deze en
andere middeleeuwsche kaarten, vooral de bekende Hereford-
kaart (tusschen 1276 en 1283 1), zijn overall mythologische dieren,
monstermenschen uit de verhalen der oudheid en ook christelijke
figure geteekend, en bij deze laatste is toch stellig wel bedoeld
geweest, dat ze als werkelijkheid zouden worden opgevat.
Voorts verschijnt in die tijden het eiland van St. Brandan op de
kaarten.
St. Brandan, Iersch Heilige (484-577), zou een zeereis gemaakt
hebben, volgens de Navigatio S. Brendani en andere teksten (ook
Nederlandsche), waarvan de oudste, die men kent, uit de lle
eeuw is. Als wij die verhalen lezen, dan verkeeren we in het on-
zekere, of we hier te doen hebben met een reisverslag, omkleed met
en doordrongen van christelijke voorstellingen en wonderen, of
dat zij in het geheel geen gewone reis beschrijven, doch de geeste-
lijke ervaringen van een mysticus weergeven.
Er komt nog een twijfel bij: is het verhaal oorspronkelijk, of is
2) K. Miller, Die Altesten Weltkarten, Stuttgart 1895-8.
C. H. DE GOEJE
het uit elementen van andere herkomst opgebouwd? Verschil-
lende dingen herinneren sterk aan v66r-christelijke Keltische
mythen, andere aan Oostersche verhalen 1).
In de Middeleeuwen heeft men nochtans gemeend, dat St.
Brandan een werkelijk eiland heeft bereikt. Honorius van Autun,
kerkelijk schrijver uit de 12e eeuw, vertelt in zijn De imagine
mvndi: ,,Er is een zeker Oceaan-eiland genaamd Perdita [het
Verlorene], dat verre uitmunt boven de omringende landen in
schoonheid en vruchtbaarheid, aan de menschen onbekend. Dat
eiland werd bij een of andere gelegenheid ontdekt en later heeft
men ernaar gezocht doch is het niet ontdekt; het is om die reden,
dat men het Perdita noemt. Men zegt, dat Brandanus tot dit eiland
gekomen is".
lets korter vinden wij hetzelfde op de Ebstorfkaart en nog
korter op de Herefordkaart; op deze kaarten is het eiland van St.
Brandan geteekend bij de Gelukzalige eilanden der oudheid. En
volgens een der Brendanus-legenden (Babcock p. 35) was het
reisdoel van den Heilige een eiland nabij den berg Atlas.
Honorius heeft de zaak opgevat, zooals een aardrijkskundige
van onzen tijd het zou doen. Op de Herefordkaart is de twijfel
weggelaten. Op later kaarten wordt St. Brandan eenvoudig als
bestaand eiland geteekend, soms gelijkgesteld met de Gelukzalige
eilanden.
Maar niet alleen de oude Grieken kenden mythische wonder
streken of eilanden; ook lersche mythen vertellen van dergelijke
dingen. En het eilandje Brasil, op middeleeuwsche kaarten ergens
ten zuidwesten van lerland, staat onder verdenking van het won-
derland Hy Breasail van een Keltische mythe te zijn 3). Evenwel
zegt Westropp van ,,Brasil, Ui Breasail or Hy Brazil": ,I am not
aware of any even moderately old authority for these last two
forms" 3); en straks zal een andere mogelijkheid besproken wor-
den.
Op de kaart van Fra Mauro (1459) staat een ,,I. del Berzel,
queste isole de hibernia son dite fortunate". Misschien zijn van
dergelijken aard: de Deorum insure bij noord-Portugal '); de
') D'Avezac a.v.; M. J. de Goeje, La L6gende de Saint Brandan,
Actes VIII Congrbs int. d. orientalistes Stockholm-Christiania 1889;
R. D. Benedict, The Hereford Map and the Legend of St. Brandan,
Bull. Am. Geogr. Soc. XXIV, 1892.
*) F. Nansen, Nebelheim, Leipzig 1911.
*) Th. J. Westropp, Brasil etc., Proc. Royal Irish Academy XXX,
C, Dublin 1912 p. 255.
') Ptolemaeus' Geographia en oude Ptole maeus-atlassen.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
naam van een eiland der Madeira-groep, Porto Santo; de ,,Tres
Fortune Insule" op de Ebsto-i kaart bezuiden lerland; de inham
op de westkust van lerland (vermoedelijk Clew Bay) met een
menigte eilandjes, met bijschrift ,,Lacus fortunatus ubi sunt in-
sule que dicuntur sancte beate ccclxvii" 1). En de aanteekening
op de kaart van Benincasa (1482): ,,In Hibernid zijn vele eilanden
waarvan men gelooft, dat ze wonderdadig zijn. Een daarvan is
een klein eiland waar de menschen die er wonen nimmer sterven,
want wanneer ze oud zijn, worden ze buiten het eiland gebracht.
Op dat eiland zijn boomen waardoor vogels worden voortgebracht
als rijpe vijgen, die wegvliegen [verm. het vroegere geloof, dat
uit de eendenmosselen de rotganzen voortkwamen]. Er is even-
eens een ander eiland genaamd Bra waar de vrouwen die er wonen,
nimmer bevallen, want als hun tijd gekomen is, worden ze buiten
het eiland gebracht en bevallen daar volgens de zeden" 2). lets
dergelijks gedeeltelijk in het Libro delConoscimiento 1350, op de
Catalaansche kaart 1375 en op de kaarten van Pizigano 1367 en
Pareto 1435. Het laatste herinnert ons aan de nog bestaande ge-
woonte, dat Britsche dames in overzeesche gewesten, als een blijde
gebeurtenis te wachten staat, daarvoor naar het moederland
gaan.
Wat nu zulk geloof aan landen van belofte, gelukzalige eilanden
of oorden van onsterfelijkheid betreft: men kan het voor kinder-
lijk bijgeloof houden of uit wenschvervullingsdroomen verklaren
en dat kan voor vele gevallen zeer just zijn, maar er is toch ook
een diepere oorsprong aan te wijzen, n.1. in dat wat de oude mensch
beleefde bij de initiative of inwijding.
De noviet werd, veelal na langdurige en strenge voorbereiding,
gebracht in een bijzonderen toestand, waarbij als het ware de ziel
tijdelijk los is van het lichaam; inwijding wordt daarom ook wel
een soort sterven genoemd. Dan verschijnt in het bewustzijn een
ander aspekt van de wereld, dan dat, wat de zintuigen ons too-
nen: geestelijke werelden, waarin de ziel na den dood is, doch die
ook de werelden zijn, waaruit het leven voortkomt. In dat wat
men bij die inwijding doormaakt, beleeft men beproevingen en
een doorgang door oorden van verschrikking, doch ook oorden
') Kretschmer a.v. p. 190; id. Die italienischen Portolane des Mittel-
alters, Berlin 1909; het Libro del Conoscimiento, Hakluyt Soc. II, 29,
p. 12, zegt: ,,In this island [Ibernia) there is a great lake, and they say
that the lake brings good fortune, because many enchantments were
made on its banks in ancient times".
S) Kretschmer, Entdeckung p. 192.
C. H. DE GOEJE
van zaligheid. Trouwens: ook de Navigatio S. Brendani lijkt heel
veel op een verhaal van zulke belevingen.
En er is nog iets anders: voor die talrijke volken, die van mee-
ning zijn, dat de mensch na den dood wederkeert op aarde, ver-
rijst hij verjongd uit die geestelijke regionen. Ook degene, die de
inwijding heeft doorgemaakt, geldt dikwijls als een wedergebo-
rene. Een soort vernieuwing kennen wij trouwens allen in de ver-
kwikking, die de slaap ons schenkt 1).
lets van dien aard, zij het al niet precies hetzelfde, steekt ver-
moedelijk in de overlevering der Selk'nam-Indianen, dat de
voorouders in een slaap van eenige dagen, gevolgd door een af-
wassching door een godheid, weder jong gemaakt werden 2).
Daar gaat ons nu een licht op, over wat de aanleiding zou kunnen
zijn geweest tot het verhaal van Indianen van Porto Rico over
de bron, die aan grijsaards de jeugd kon wedergeven. Juan Ponce
de Leon heeft er in 1512-13 naar gezocht en de brown niet gevon-
den, doch wel Florida ontdekt 3).
II
Dikwijls wordt gezegd, dat de menschen van den ouden tijd
die voor ons onverklaarbare, of onjuist gebleken dingen verzon-
nen zouden hebben. Ik geloof echter, dat men vroeger bijzonder
weinig fantasie had, of althans ze niet toepaste, angstvallig
vasthield aan de overlevering, ook dan nog als men in het geheel
niet meer wist, wat aanvankelijk bedoeld was, en dat veel van den
onzin, dien wij later opzij hebben moeten zetten, op een dergelijke
wijze ontstaan is.
Hoezeer men vroeger elkaar napraatte en klakkeloos voorgan-
gers copieerde, weet ieder, die oude geschriften en kaarten met
elkaar heeft vergeleken.
') W. Brede Kristensen, Het leven uit den dood. Studien over Egyp-
tischen en oud-Griekschen godsdienst, Haarlem 1926; V. Magnien, Les
mysteres d'Eleusis, Paris 1929; L. L6vy-Bruhl, Remarques sur l'initia-
tion des medicine-men, in Die kulturelle Bedeutung der Komplexen
Psychologie, herausg. v. Psychologischen Club Zuirich, Berlin 1925;
voorts C.H. d. G. in West-Ind. Gids XI en XIII.
') M. Gusinde, Die Feuerland-Indianer, M6dling 1931 I p. 576-9.
') Uitvoerige gegevens (de conclusies lijken mij niet justt: E. Bau-
vois, L'Elys6e transatlantique et I'Eden occidental, Revue de l'histoire
des religions VII, VIII, Paris 1883; id. La Fontaine de Jouvence et
le Jourdain dans les traditions des Antilles et de la Floride, Le Mus6on
III, Louvain 1884.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
Miller meent, dat talrijke middeleeuwsche kaarten, waaronder
de zooeven genoemde Hereford- en Ebstorfkaarten, afstamme-
lingen zijn van de door Agrippa voor keizer Augustus vervaardigde
kaart. En de Ptolemmus-atlassen van de 15e en 16e eeuw stam-
men af van Ptolemaeus' Geographia; nog op die, welke in 1507 te
Rome is uitgegeven, voeren de Canarische eilanden de oude na-
men, die Plinius vermeldt.
Inmiddels is op de kaart van Roger II van Sicilie en den Arabi-
schen geograaf Edrisi, voltooid in 1154, reeds in zooverre met dit
stelsel gebroken, dat (volgens Miller) wel het schema van Ptole-
maeus is genomen, doch niet de inhoud van diens kaarten 1).
Edrisi vertelt ons voorts 2), hoe acht ,,avonturiers" op expeditie
zijn gegaan om te zien wat er in den oceaan is en wat zijn grenzen
zijn. Men voer met oostenwind uit Lissabon, kwam na 11 dagen
aan een zee, die een rottende lucht verspreidde, met vele riffen
en slechts weinig verlicht, voer daarop om de zuid en kwam na 12
dagen aan een eiland met vele schapen, wier vleesch echter bitter
en oneetbaar was, zoodat ze er alleen de huiden van bewaarden.
Nog 12 dagen verder naar het zuiden kwam men op eilanden,
die bewoond waren [blijkens de beschrijving vermoedelijk de
Canarische eilanden, bewoond door de Guanchen, die thans zijn
opgesmolten in de Spaansche bevolking].
Omtrent 1300 beginnen de reizen van Italiaansche zeevaar-
ders 3), waarbij de Canarische eilanden en de Madeira-groep be-
zocht en vrij goed in kaart gebracht zijn en ook namen zijn gege-
ven. Het Libro del Conoscimiento, 1350 *), vermeldt (met *
gemerkt de nog thans gebezigde namen): gresa* [graciosa], lan-
Warote*, bezimarin, rachan, alegranca*, uegimar, forte ventura*,
canaria*, tenerife*, isla del infierno, cumera*, ferro*, aragania,
salvaje*, desierta*, lecmane (hout = Ital. legname, Port. ma-
deira*), puerto santo*.
Vervolgens: lobo, cabras, brasil, columbaria, ventura, san jor-
ge, conejos, cuervo marines. Ook op de kaarten van de 14e eeuw
en later zijn, behoudens kleine verschillen, deze eilanden aange-
1) K. Miller, Charta Rogeriana. Weltkarte des Idrisi, Stuttgart 1928.
*) R. Dozy et M. J. de Goeje, Description de 1'Afrique et de 1'Es-
pagne par Edrisi, Leyde 1866.
s) Enciclopedia Italiana, Milano 1930 etc., artikelen Canaria en
Madera; Rev. James Williams, Recuerdos hist6ricos de las Islas Cana-
rias, Reimpresa La Prensa, Santa Cruz de Tenerife 1925-6; en zie op de
Catalaansche kaart van 1375 bij de Canarischeeilanden de vermelding
van een reis in 1346 met afbeelding van een schip.
*) Hakluyt Soc. II, 29.
C. H. DE GOEJE
geven en wel van de Madeira-groep (die op de juiste plaats is ge-
teekend) bijkans in een lijn recht naar het Noorden, hetgeen toont,
dat de voorstelling schematisch is. Hoewel hun plaats noch hun
onderlinge ligging overeenkomt met de Azoren, zou het denkbaar
zijn, dat ze hun aanzijn danken aan een bericht van een schip,
dat omstreeks 1300 de Azoren verkend heeft.
Een andere mogelijkheid is, dat berichten over de Canarische
eilanden door een misverstand op deze plek terecht zijn gekomen.
Er zijn n.l. eenige overeenstemmingen die doen vermoeden, dat
men misschien meer van elkaar heeft overgenomen, dan het aan-
vankelijk lijkt. Vooreerst in deze noordelijke reeks 1 lobo, 2 ven-
tura, 3 san jorge, overeenkomend met Canarische eilanden I uegi-
mar (noot in Eng. uitgave Vachi-marini Isla de los Lobos), bezi-
marin, 2 forte ventura, 3 lancarote. Dan, de vermelding van een
eiland der geiten of schapen en een eiland der vogelen: Plinius,
Capraria en vermelding, dat er veel vogels zijn; Honorius, Hesperi-
des.... In his oves albis velleribus abundabant, quae ad purpur-
am optime valebant (vgl. de Purpurarii bij Plinius); reis St.
Brandan een schapeneiland en een vogeleneiland; Edrisi het
eiland der schapen (Djazirato 'l-Ghanam) en in de nabijheid Ra-
ca, dat het eiland der vogels (Djazirato 't-Toyour) is; Hereford-
kaart buiten lerland een Insula arietum en een Insula auium;
Ebstorfkaart buiten lerland een Areanum insula; kaart van Dal-
orto 1325 buiten lerland een ,,Insula de montones sine brasil";
Libro del Con. en kaarten, noordelijke reeks isla de las cabras,
isla de brasil en isla de cuervos marines; de naam Acores is vol-
gens de geschiedschrijvers ontstaan doordien de ontdekkers daar
veel adores, een soort roofvogels, zagen 1).
Men zou nog kunnen meenen, dat de namen van twee der Azo-
ren: Sao Jorge en Corvo en de naam Brazil van een voorgebergte
op Terceira (volgens Babcock, p. 56) het bewijs leveren, dat die
noordelijke eilandenreeks van de 14e eeuw betrekking moet heb-
ben gehad op de Azoren. Evenwel melden de geschiedschrijvers,
dat de Azoren bij verschillende tochten, de eerste in 1427, de
laatste in 1453, ontdekt zijn. Eerder mag dus worden aangeno-
men, dat men toenmaals enkele der reeds op kaarten of in be-
schrijvingen voorkomende namen heeft toegepast op de nieuw
gevonden eilanden, omdat ze ten naastenbij op dezelfde plaats
lagen.
Ten slotte nog iets over het eiland Man of Mayda, dat langen
') Mees a.v. p. 55, 66.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
tijd ergens bewesten Ierland is aangegeven. Op de kaart van
Edrisi is aan de binnenzijde van lerland, doch dicht bij den zuid-
kant, een eiland gezire dans geteekend, dat Miller, naar mij lijkt
met recht, houdt voor Man in de Iersche Zee. Op de Catalaansche
kaart van 1375 staat ten Z.W. van lerland een Insula de Man,
dat ik voor hetzelfde houd. Enz. Ik zie geen aanleiding om, zooals
Babcock (p. 93) doet, het in verband te brengen met Bermuda,
Cape Cod of Cape Breton in Amerika, noch om (p. 59) Brazil in
verband te brengen met de streek bij New Foundland.
III
Nog meer verdient onze aandacht het eiland Antilia, omdat
Toscanelli, die met Columbus in betrekking heeft gestaan, het in
zijn brief van 1474 noemt.
Op de globe van Behaim, 1492, is ver in het Westen een eiland
geteekend, met bijschrift ,,als men zelt nach crist gepurt 734 jor
als ganz hispania von den heiden auf affrica gewonen wurdt do
wurdt bewont de obgeschriben Insula antilia genant Septe zidade
von einem erzbischoff von porto portigall mit sechs andern
bischoffen und andern cristen man und frawen di zu schiff von
hispanie dar geflohen kommen mit irem vieh hab und gut anno
1414 ist ein schiff aus hispania ungefert darbei gewest am neg-
sten".
Zooals men weet, is in 711 in den slag bij de Guadalete koning
Roderik verslagen door de Mooren, die daarop betrekkelijk snel
het grootste deel van het Iberisch schiereiland veroverd hebben.
De geschiedschrijver Manuel de Faria Souza (1590-1649) ver-
meldt, dat er toen Portugeezen zijn scheepgegaan naar de Geluk-
zalige eilanden, waar nog eenige resten van Spaansche bevolking
waren, doch waar ze zijn aangeland, kan hij niet met zekerheid
zeggen.
Voorts is er bij Behaim (en waarschijnlijk reeds ten tijde dat
Beccario zijn kaart van 1435 maakte) en bij Fernando Colombo
(uitgave Ulloa 1571) en Galvano (1563) 1) het verhaal van de Ze-
ven Steden en F. Colombo zegt, dat ten tijde van Hendrik den
Zeevaarder, Galvano, in 1447, een schip, door storm naar het
Westen gedreven, daar aankwam.
Nu wordt echter van vee en van een aantal van zeven ge-
sproken in een stuk van den koning van Portugal van 2 Juli 1439,
luidende: ,,Don Affonso.... Aan allen die dezen brief zullen zien,
1) Hakluyt Soc. I, 30.
C. H. DE GOEJE
laten wij weten, dat de Infante Dom Amrique [Hendrik de Zee-
vaarder] mijn oom ons heeft laten melden, dat hij last gaf om
schapen te brengen in de zeven eilanden der Azores en dat het
ons behage, dat hij last zou geven ze te bevolken" enz. 1). En op
S. Miguel, Azoren, is er een groote uitgebrande krater, wiens bo-
dem, waarin twee meertjes, bewoond is en die den naam draagt:
Caldeira das Sete Cidades.
Alles tezamen genomen lijkt het mij, dat wat er aan waarheid
moge schuilen in het verhaal der Zeven Steden betrekking heeft
gehad op de Azoren of op nog dichter bij Europa-Afrika gelegen
eilanden; dat het mogelijk is, dat een schip, door storm naar het
Westen gedreven, op een dier eilanden een Portugeesche kolonie
heeft aangetroffen, waarvan men tevoren op dit schip niet wist,
doch dat die kolonie misschien een door Hendrik der Zeevaarder
gestichte nederzetting was, in elk geval niet overblijfsel van een
immigratie in de 8e eeuw.
De naam Antilia heeft misschien oorspronkelijk daar niets
mede te maken gehad.
Wij lezen bij Edrisi: ,,Dit eerste klimaat [de oude indeeling der
aarde in klimaten] begint ten western van de westelijke zee die
men de zee der Duisternis noemt. Niemand weet wat er aan gene
zijde daarvan is. In die zee zijn twee eilanden, al-Khalidat (de
Gelukzalige eilanden) genaamd, daar waar Ptolemaeus begint de
lengten en breedten te tellen. Men zegt, dat er op elk dezer eilan-
den een van steenen gebouwde zuil is, honderd ellen hoog. Op
elk dezer twee zuilen is een koperen standbeeld, dat met de hand
de ruimte achter zich aanduidt. Dergelijke zuilen zijn er, naar men
meldt, ten getale van zes. Een ervan is die van Cadix, in het Wes-
ten van Spanje; niemand kent daarbuiten bewoonbare landen...
de eilanden van Masfahan en van Lagous behooren tot de zes
waarvan wij gesproken hebben onder den naam van al-Khalidat
.... Wat Masfahan betreft, de schrijver van het Boek der Won-
deren meldt, dat in het midden van dat eiland een ronde berg is,
waarop men een roode zuil ziet.... Abou Carib al-Himyari liet
deze zuil oprichten om aan de zeevaarders te toonen, dat er aan
gene zijde van dat punt geen uitweg is, geen plaats waar men lan-
den kan. Men voegt erbij, dat men ook op het eiland Lagous een
zuil van soliede constructie ziet...."
Op de kaart van Pizigano van 1367, die ook in ander opzicht
toont, dat er Arabische berichten in verwerkt zijn, is ongeveer op
1) Mees a.v. p. 128.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
de plaats, waarde (niet op die kaart aangegeven) Azoren liggen,
zoo'n standbeeld geteekend, blijkende uit het bijschrift, dat on-
geveer luidt ,,Hoc sont statue q(uae?) sunt it tenprs [of: ren-
pres] Acfiles [of: Atfilis] qucirqo fundo it segurtare homifioz
naueganty quare est fudo ad este mare quoz poxit nauegare et
foram partem statua est mare fonte que non poxit tenebant(?)
naves".
Het beeld, dat de arm naar het oosten opgeheven houdt, voert
op een banderol de initialen ST en AS en het rijst op uit een me-
daljon of voetstuk, waarin een voorstelling, vermoedelijk van Jo-
hannes den Dooper en Jezus aan den Jordaan. Het lijkt dus wel
of het standbeeld hier is omgezet in de figuur van een christelij-
ken Heilige.
Nu is op de kaart van Beccario van 1435 ongeveer op diezelfde
plaats een eilandje geteekend, waarbij een naam (vermoedelijk)
I in Mar, door een small straat gescheiden van een ten zuiden
daarvan gelegen groot rechthoekig eiland, waarop de naam Sa..
a.o, waarvoor Uzzielli leest S. Atanagio, Babcock Salvagio. Op de
kaart van Bianco 1436 heet het, voor zoover te lezen, ya de la man
Satanaxio. .Op een kaart van Soligo c. 1455 liggen in de buitenste
rij eilanden, benoorden sete zidades, een ya de san tomas en daar
benoorden een ya de santana.
Neemt men nu aan, dat deze eilanden ontstaan zijn uit een
voorstelling als die bij Pizigano, die weder terug te brengen is tot
berichten als die van Edrisi betreffende eilanden niet ver van
Europa-Afrika, dan moet iets dergelijks ook wel worden aange-
nomen voor de andere eilanden, die er kennelijk bij behooren:
ten zuiden van Sa. .a. o bij Beccario een nog grooter rechthoekig
eiland, Antillia, en daar bewesten een klein vierkant eiland, Reyl-
la of dgl. Het is denkbaar, dat de naam Antilia een verbastering
is van Acfiles bij Pizigano, dat zelf weder een weinig lijkt op
Acores (of moet men lezen: ad ripas Atlantis?).
Te vermelden valt nog, dat de Antilia-groep ongeveer even ver
uit den wal is geteekend, als in werkelijkheid de Azoren liggen,
dat de kaarten van Beccario 1426 en van Benincasa 1482 in die
buurt schepen teekenen en dat bij Beccario 1455 bij deze eilanden
staat ,,Insulle de novo Repte" doch in dien tijd valt de ontdek-
king der Azoren.
Duidelijk is te zien, dat de voorstelling der eilanden schematisch
is, en de zeven inhammen op de kust van Antilia zijn wel zeer
waarschijnlijk aangegeven om te passen op het verhaal van de 7
steden en de 7 bisschoppen. Benincasa plaatst bij elk dezer in-
C. H. DE GOEJE
hammen en bij dergelijke op het noordelijke groote eiland een
naam; het zou kunnen, dat deze niet anders zijn, dan verwrongen
namen van eilanden op vroegere kaarten.
Ik kan geen redelijk argument vinden voor de meening, reeds
bij Galvano (1563) en onlangs weder door Babcock voorgestaan,
dat de Antilia-groep iets zou hebben uit te staan met een voor-
columbische ontdekking van Amerika. Alles, wat er aan werke-
lijkheid in te vinden is, wijst naar de Azoren of zelfs naar eilanden
nog dichter bij Europa-Afrika.
IV
De Guanchen van de Canarische eilanden waren verwant aan
het Cro-Magnon ras in Europa, waaruit wel blijkt, dat er reeds
in zeer oude tijden verkeer op den oceaan is geweest, zij het al,
dat men zich wellicht niet heel ver buiten de kusten waagde. Ook
de verdeeling van megalithen en andere steenen overblijfselen uit
vroegen tijd, in West-Europa en Afrika wijzen daarop, naar het
mij lijkt.
Uit historische tijden zijn er eenige berichten van groote zee-
reizen 1), en omtrent het begin onzer jaartelling kenden de Griek-
sche en Romeinsche geografen stellig de Canarische eilanden en
wellicht de Madeira-groep.
Niettemin is op de kaarten van v66r 1400 bijna niets van de
buitenzee geteekend. Hun rand ligt slechts even buiten de kust
van Europa-Afrika en daar lag ook de meridiaan van 00 van Pto-
lemaeus (en nog ligt in die buurt de meridiaan van Greenwich die
beginpunt van telling voor onze zonnetijd is). Het hangt samen met
de opvattingen der oudheid omtrent de grens der Oikumene, van
de bewoonbare wereld 2).
Een blijvende kennis van den oceaan is eerst ingezet met de
reizen der Portugeezen in de 15e eeuw. Nog klinkt daar na de op-
vatting der oudheid, zij het in vernieuwden vorm, dat de diepste
werkelijkheid ligt in de godheid en dat het aardsche daarvan
slechts uitvloeisel is en er zich naar heeft te regelen. Want waar-
schijnlijk is de hoofdzakelijke drijfveer van die reizen geweest, de
drang om het Christendom te verbreiden *). Bij de reis van Co-
') Mr. W. J. van Balen, De ontdekking van de wereld, Amsterdam
1932; R. Hennig, Terrae Incognitae, I, Leiden 1936.
') H. Haag, Die Geschichte des Nullmeridians, Leipzig 1913.
s) Mr. W. J. van Balen, Wat dreef de Portugeezen naar Indie? T.
Kon. Ned. Aardr. Gen. 1936.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
lumbus en wat daar onmiddellijk op volgde, heeft dit eveneens
sterk meegesproken 1). En de meer materieele en politieke belan-
gen liet men zich waarborgen door de hoogste geestelijke auto-
riteit: den Paus.
Door pauselijke bullen en verdragen met Spanje schenen be-
zitsrecht en handelsmonopolie der Portugeezen op ,,de veroverin-
gen in Afrika en eilanden en aangrenzende zeeEn" (zooals het
luidt in de bul van Paus Nicolaas V van 8 Januari 1454) wel ver-
zekerd, en toen dan ook Columbus de Taag binnenviel en 9 Maart
1493 ontvangen werd door den Koning van Portugal Joio II,
kreeg hij van dezen te hooren, dat de nieuw ontdekte landen van
rechtswege aan Portugal toebehoorden.
Ferdinand en Isabella echter hebben terstond moeite gedaan
om hun rechten te verzekeren met het gevolg, dat bij de bullen
van Paus Alexander VI (Borgia) van 3 en 4 Mei en 25 September
1493 een scheidingslijn getrokken werd tusschen het Portugee-
sche en het Spaansche gebied, en wel een lijn op 100 mijlen be-
westen de Azoren en Kaapverden. Daar is Portugal weer tegenop
gekomen en bij het Verdrag van Tordesillas in 1494 is de schei-
dingslijn verlegd naar 370 mijlen bewesten de Kaapverden.
De verkenning door de Portugeezen van de westkust van Afrika
was in de 15e eeuw steeds verder gegaan en in 1486 bereikte Bar-
tholomeu Diaz Kaap de Goede Hoop. Daarop volgde, 1497-1499,
de beroemde tocht van Vasco da Gama, rond de Kaap naar Indie.
En nu gingen de dingen door elkaar loopen.
De ontdekkingen van Columbus lagen ver in het Westen. Maar
misschien had de Koning van Portugal eigen berichten over land,
dat dichterbij lag, en heeft hij er daarom voor gezorgd, dat de de-
marcatielijn bij het verdrag van Tordesillas naar het Westen werd
verlegd 2). Dan is het wellicht geen toeval geweest, dat de Portu-
geesche vloot, die onder Cabral in 1500 naar India voer, de oost-
kust van Zuid Amerika aanliep. Cabral nam het land voor zijn
vorst in bezit en zond terstond bericht naar Portugal. Ook d'Al-
buquerque, die in 1503 naar Indie voer, heeft die kust aangeloo-
pen, welke inmiddels reeds in 1501-2 door Amerigo Vespucci,
toenmaals in dienst van Portugal, tot 500 Z.br. was verkend. Dat
') Hakluyt Soc. II, 65, 70, Select documents illustrating the four
voyages of Columbus. Introduction by Cecil Jane ,,The objective of
Columbus".
') J. Cortesio, Le trait de Tordesillas et la d6couverte de l'Am6-
rique. Atti XXII Congr. int. Americanisti, Roma 1928.
C. H. DE GOEJE
is de grondslag geweest van de Portugeesche vestiging in Amerika,
tegenwoordig Brazilie.
Nog even zijn de zaken in den knoop geraakt, daar waar de ver-
lengde lijn van Tordesillas aan de andere zijde van de aarde ligt.
Doordringende naar het Oosten, hadden de Portugeezen in 1511
Malaka veroverd [in 1522 plaatsten ze daar, waar tegenwoordig
Batavia ligt, een, sedert teruggevonden, gedenksteen of pedrio 1)]
en in 1512 de Molukken bereikt. Doordringende naar het Westen,
had Balboa in 1513 aan gene zijde van de landengte van Panama
een oceaan gezien; in 1520 kwam Magalhaes in Spaanschen
dienst, varende rond de zuidpunt van Amerika in dien oceaan en
in 1521 bereikte zijn expeditie de Philippijnen en de Molukken,
waar ze de Portugeezen reeds gevestigd vond. Bij het verdrag van
Saragossa van 1529 heeft toen Spanje tegen een som gelds de Mo-
lukken aan Portugal afgestaan. De Philippijnen bleven Spaansch.
Omtrent den tijd der groote geografische ontdekkingen zijn de
menschen van het blanke ras al bijna gelijk tegenwoordig. Aan-
vankelijk tracht men nog de nieuwe ontdekkingen vast te knoopen
aan Bijbel en klassieken; Columbus wijdt bijv. een heele beschou-
wing aan de ligging van het aardsche paradijs 2). Weldra houdt
echter ook dit op; er is nu in het geheel geen plaats meer voor
Gelukzalige eilanden en dgl., tenzij als bloote namen.
De namen Hesperiden (eilanden, baai of voorgebergte aan de
westkust van Afrika), Gelukzalige eilanden of Eilanden der ge-
lukzaligen (meest de Canarische eilanden) en Gorgades of Gorgo-
nen-eilanden (meest de Kaapverden) zijn na de 16e eeuw verdwe-
nen. Europa, Atlas, Oceaan bleven; ook de oude naam Atlanti-
sche Oceaan. Op oude kaarten heet zij veelal Mare Oceanum of
Oceanus occidentalis en de zee bij Indie, Oceanus orientalis. Na de
ontdekkingen van Balboa en Magalhies heet hij Mar del Nort en
de oceaan bewesten Amerika Mar del Sur of Mar Pacifico. Ook in
het Octrooi, verleend aan de West-Indische Compagnie (1621),
heet het ,,soo op de Noortzee als op de Zuytzee".
In 1589 verneemt Jan Huygen van Linschoten, dat men gelooft
aan het bestaan van St. Brandan 3) (niet te verwarren met het
ook wel door onze zeevaarders genoemde gelijknamige eiland, dat
beoosten Madagascar zou liggen) dikwijls gezien en bezocht is, en
nog in 1721 heeft men ernaar gezocht 4).
') F. de Haan, Oud Batavia, Batavia 1922, I p. 1 en foto; een andere
Portugeesche padrio is afgebeeld in van Balen, Ontdekking, I p. 238.
*) Hakluyt Soc. II, 70, p. 34.
*) Linschoten Ver. II, Linschoten, Itinerario 2e deel p. 167.
*) D'Avezac a.v.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
Ook Mayda heeft een taai leven gehad; het komt nog voor op
een kaart van 1814.
Brasil staat zelfs nog op een kaart van 1853. De naam van Bra-
zilie in Zuid Amerika heeft met dit eilandje niets te doen, is ont-
leend aan den Europeeschen of Oosterschen naam van het verf-
hout. Of, veel vroeger, ook het eilandje Brasil daarnaar genoemd
is, durf ik niet te zeggen.
Antilia heeft misschien mede een rol gespeeld in het reisplan
van Columbus. Hoe de naam overging op de West-Indische eilan-
den, blijkt uit de mededeeling van Martyr in 1493, dat Columbus
het eiland ten Oosten van Cuba aanzag voor Ophir, doch dat uit
de cosmografische werken blijkt, dat dit en aangrenzende eilanden
de ,,Antiliae insulae" zijn, terwijl Columbus er den naam Hispa-
niola aan gaf 1). In een brief van 1501 schrijft Cantino van ,,una
caravella de la maiestA del re de Spagna, la quale have mandate
pii mesi fanno alle sue insule Antile" 2) en op zijn kaart van 1502
is niet meer het oude eiland Antilia geteekend, doch staat bij de
West-Indische eilanden ,,Las antilhas del Rey de castella".
Het denkbeeldige eiland komt nog een enkel maal met den
naam Antilia op een kaart voor en nog lange tijd onder den naam
Sept cites. Er zijn ook nog berichten geweest van ,,Zeven Steden"
op het vasteland van Amerika 2).
De nieuw ontdekte streken zijn een tijdlang, vooral door Co-
lumbus, gehouden voor de achterwal van Azie met aanliggende
eilanden, en dat gaf aanleiding tot het gebruik van de namen las
Indias voor het land en Indio (vrouwelijk India) voor de inboor-
lingen, namen die gebleven zijn; bij ons West-Indie en Indiaan.
Daarnaast komt vroegtijdig de benaming ,,Nieuwe Wereld" op.
En vervolgens de naam Amerika. Tusschen 1492 en 1507 heb-
ben een twintigtal ontdekkingsreizen plaatsgevonden. De langste
aaneengesloten kustlijn, die men daarbij aantrof, en die werkelijk
den indruk van een werelddeel maakte, was de noord- en oostkust
van Zuid Amerika; en degene, die bijna die geheele kust verkend
had, was Amerigo Vespucci. Zijn verdienste leek des te grooter
in een in 1504 of '05, vrij zeker buiten zijn toedoen of medeweten,
te Florence uitgegeven werkje, waarin iemand met romantische
of journalistieke neigingen de twee echte reizen had uitgesponnen
1) Petrus Martyres, de rebus Oceanicis & Orbe nouo, Basiliae 1533,
Dec. I.
') Raccolta R. Comm. Colombiana, Roma 1892-3, a.v. P.III, V. I p.
152. Hierin ook de pauselijke bulen betreffende de demarcatielijn.
') Babcock a.v. p. 147.
C. H. DE GOEJE
tot vier en de eerste in 1497 liet aanvangen, waardoor Vespucci
nog voor Columbus het vasteland van Amerika bereikt zou heb-
ben. Dit werkje was blijkbaar bekend aan den geograaf Waldsee-
miiller te St. Die in Lotharingen, die het heeft opgenomen in zijn
in 1507 uitgekomen Cosmographise Introductio 1).
In dit werk staat: ,,Quarta orbis pars (quam quia Americus
invent, Amerigen quasi Americi terram sive Americanam nuncu-
pare licet)" en elders ,,quarta pars per Americum Vesputium (ut
in sequentibus audietur) inventa est, quam non video cur quis
jure vetet, ab Americo inventore, sagacis ingenii viro Amerigen
quasi Americi terrain, sive Americarn dicendam, cum et Europa
et Asia a mulieribus sua sortita sint nomina".
Op de bijbehoorende kaart ziet men wat bedoeld is: de naam
America staat daar bij het tegenwoordig Zuid Amerika, dat daar
nog niet eens verbonden is met het kleine deel van het later
Noord Amerika, dat reeds ontdekt was. Op de kaart van Ruysch
in den Ptolemaeus atlas, Rome 1508, is dit laatste zelfs aan Azie
gehecht en verschijnt het tegenwoordig Zuid Amerika als een los
werelddeel, waarop de naam staat Terra Sancte Crucis sive
Mondus Novus.
De naam Amerika is gebleven en toen de noordelijke helft van
het werelddeel bekend werd, ook daarop toegepast.
Het gedeelte aan de noordkust van Zuid Amerika, omsloten
door Amazone en Orinoco, dat wij Guyana noemen (verm. naar
een thans verdwenen Indianenvolk, dat zich Guayana noemde),
gold vroeger als een deel van Peru. In besl. St. Gen. 15 Dec. 1597
staat ,,het Landt van Guiana gelegen in het Coninckryck van
Peru". Op een kaart van Linschoten's Itinerario staat ,,Afbeel-
dinghe van alle de Zee-custen des gheheelen Zuyderschen deels
van America, genaempt Peruviana".
Na Columbus en Bartholomeu Diaz en Vasco da Gama is de
verkenning en het in kaart brengen van het aardoppervlak in
snel tempo voortgegaan, zoodat er op het oogenblik nog maar
weinige ,,witte plekken" op de kaart zijn. Doch niet zonder aan-
vankelijk gebrekkige voorstellingen, vergissingen en misverstan-
1) The Cosmographiae Introductio of Martin Waldseemiiller, New
York 1907; ook: J. Fischer and Fr. R. v. Wieser, The oldest map with
the name America of the year 1507 and the Charta Marine of 1516,
London 1903 (id. Insbruck 1903); H. N. Stevens, The first delineation
of the new world and the first use of the name America on a printed
map, London 1928.
OP DEN OCEAAN VOOR EN NA COLUMBUS
den. Ook in den Atlantischen Oceaan is een en ander verschenen,
dat later weer most verdwijnen.
Daar is dan het eiland der duivelen bij Noord Amerika 1) waar-
bij soms griezelige voorstellingen. Misschien het tegenbeeld van
en van soortgelijken oorsprong als de Gelukzalige eilanden, St.
Brandan enz.; waarschijnlijker echter een spiegeling van het
vroeger geloof, dat de gevaren der zee aan demonische in-
vloeden toeschreef; men vergelijke de sage van den Vliegenden
Hollander 2).
Er verschijnt ook een eiland Buss, in het Noorden, ontdekt in
1578, dat men in 1745 beschouwde als te zijn verzonken 3). En
beoosten Tabago en Barbados een eiland St. Bernardo of Da Fon-
seca, dat een paar eeuwen op de kaarten heeft gestaan 4).
En nog wel meer valt te vertellen; maar het is tijd om te ein-
digen.
1) C. P. Burger Jr., Het eiland der duyvelen. Nog eens het Duyvelen
-Eiland en andere eilanden der verbeelding. Het Boek 20, 's-Gravenha-
ge 1931.
*) G. Kalff, De Sage van den Vliegenden Hollander, Zutphen 1923.
*) Babcock a.v. p. 174.
4) C. H. de Goeje, Suriname ontdekt, T. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1934
p. 52 en kaart p. 54.
West-Indische Gids XVIII 6
NOG ENIGE PAPIAMENTSE SPREEKWOORDEN
DOOR
DR. IR. P. COHEN HENRIQUEZ en DR. D. C. HESSELING
De heer W. M. Hoyer te Curaqao had de vriendelijkheid ons
een aantal Papiamentse spreekwoorden te doen toekomen. Onze
hartelijke dank! Wij hopen, dat ook anderen dit voorbeeld zullen
volgen en ons weinig bekende, typische spreekwoorden en zegs-
wijzen zullen zenden ter completering onzer verzameling.
Een deel van de door Hoyer gezonden spreekwoorden komt
voor op de lijst van spreekwoorden, die wij vermeldden in de eer-
ste twee regels van ons opstel, geplaatst in De West-Indische Gids1);
andere waren ons of niet 6f in een andere vorm bekend. Sommige
van deze laatste genieten weinig bekendheid, zijn echter zo
sprekend voor de kenner van het Papiaments, dat wij ons ver-
oorloven deze als toevoegsel tot bovenbedoeld opstel aan de le-
zers van De West-Indische Gids aan te bieden.
De spreekwoorden zijn geplaatst naar de alfabetische volgorde
van de hoofd- of trefwoorden, (gespatieerd) gelijk ook zal ge-
schieden bij het uitgeven (als supplement van een beraamd Pa-
piaments-Hollands Woordenboek) van alle ons dan ten dienste
staande spreekwoorden. Bij het kleine getal, dat wij hier bekend
maken, vonden wij geen overtuigende equivalenten in het Neger-
engels of Negerhollands.
Kore pa a w a s e r u, kai den laman. Voor de regen wegloopen,
(en) in zee vallen. Bet.: Van kwaad tot erger komen. Vgl.: Van
de regen in de drop.
B u r i k u no sa Pusta ku kabai. De ezel pleegt geen wedstrijd
te houden met het paard. Bet.: Dat is geen portuur! Daar kan
ik (hij, jij) toch niet tegen op. Je moet je niet meten met men-
schen, die je uit de aard der zaak overtreffen.
Mas lana k a ch 6 tin, mas piew e tin. Hoe meer haar de hond
heeft, hoe meer luizen hij heeft. Bet.: Hoe meer eer (of geld, of
') Papiamentse en Negerengelse Spreekwoorden (W.I.G. XVII, blz.
161-172).
-82-
NOG ENIGE PAPIAMENTSE SPREEKWOORDEN
macht) hoe meer zorgen. Vgl.: Crece honor, crece dolor. Neger-
eng.: Bigi boekoe kili domini = Het groote boek doodt de domi-
nee.
Pa korkoba ku k alb as ta, e tin su tapadera. Hoe krom een
kalebas ook is, hij heeft zijn deksel (N.B. Op Curagao worden uit-
geholde kalebassen gebruikt voor het bewaren van allerlei kleine
zaken, als sleutels, geld etc.; het deksel past uit de aard der zaak
steeds, daar dit uit dezelfde kalbas is gesneden als het onderstuk).
Bet.: Hoe lelijk, arm of onaantrekkelijk iemand ook is, hij zal
zijn kameraad of geliefde wel vinden. Vgl.: Op ieder potje past
een dekseltje.
Kada l a d r o n ta husga pa su kondishon. ledere dief oordeelt
naar zijn eigen omstandigheden. Bet.: ledereen kan het beste zijn
eigen zaken beoordeelen. Ieder bekijkt de zaken in verband met
zijn eigen positive.
Si bo no kir tin gera ku lagadish i, no planta bonchi kantu
di trankera. Indien je geen ruzie wilt hebben met de hagedis,
plant dan geen bonen vlak bij de heg. (De hagedissen huizen
graag in heggen; als je de bonen vlak bij de heg plant, kan het
niet uitblijven, dat de hagadissen ze beschadigen). Bet.: Je moet
niet provoceerend optreden; geen mogelijkheden tot wrijving
scheppen, indien je ruzie wilt vermijden.
Awa na un m a n, kandela na otro. Water in de eene hand, vuur
in de andere. Bet.: Onoprecht zijn, twee aangezichten tonen.
Muchu amen ta dafa m i s a. Te veel ,,amen's" doen schade
aan de kerkdienst. Bet.: Te veel schaadt; ook het beste kan over-
dreven worden.
Esaki ta N d n d, Ba Flip mes ta atras. Deze is Nana, Baas
Flip zelf komt achterna. Bet.: Dit is nog maar een voorproefje,
het ergste komt nog!
Kada hende sa kon eta mata su pru g a. Ieder weet hoe hij zijn
vlo doodt. Bet.: Iedereen kan het beste zijn eigen zaken beoor-
delen. Bemoei je niet met mijn aangelegenheden; ik zal zelf wel
weten hoe mijn zaakjes op te knappen.
Pania pretu no ta r 0 w. Zwarte kleren zijn (nog) geen rouw.
Bet.: Schijn bedriegt. Het uiterlijk heeft niet altijd het innerlijk
weer.
Mal number ta siboy o largu. Een slechte naam is (als) de
lange ui. Bet.: De geur van een ui hindert lange tijd en tot op
groote afstand, zo ook een ongunstige reputatie.
Stroi s u k u riba stropi. Suiker strooien op stroop. Bet.:
Overbodig werk doen. Vgl.: Uilen naar Athene dragen.
84 NOG ENIGE PAPIAMENTSE SPREEKWOORDEN
PNrd s o A o na kabes, buski na pia. De slaap aan het hoofd
verliezen (en) aan de voeten zoeken. Bet.: Nooit versagen; als
het langs de ene weg niet lukt, dan maar langs de andere.
Papia u n, papia dos. Een zeggen, twee zeggen. Bet.: Wie A
gezegd heeft, moet ook B zeggen.
STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN CURACAO
(De Curacaosche begrooting voor 1936)
DOOR
B. DE GAAY FORTMAN
Gouverneur Van Slobbe is een zondagskind. Maar niet alleen
heeft hij in zijn ambtsperiode wind mee gehad. Zijn verdiensten
voor Curacao zijn niet gering. En dat is ook tot het moederland
doorgedrongen. Toen de kabinetscrisis van dezen zomer voorbij
was en ,,Oorlog" vacant bleek, noemde De Telegraal den heer Van
Slobbe als toekomstig minister. Onafhankelijk daarvan going op
Curacao af en toe het gerucht van zijn heengaan, zooals iedere
gouverneur dat nu eenmaal eenige keeren moet meemaken, en,
zooals ook gebruikelijk is, eenige opvolgers werden met stellig-
heid genoemd. Hoezeer deze laatsten als gewoonlijk slechts aan
praatjes hun kansen te danken hadden, bleek ditmaal wel heel
duidelijk, toen de minister-president in de Tweede kamer bij de
behandeling van hoofdstuk XIII der staatsbegrooting (Kolonien)
zich aansloot bij de hulde, door baron Van Boetzelaer van Dubbel-
dam aan den gouverneur van Curacao gebracht, en meedeelde, dat
deze verzocht had te mogen terugkeeren van zijn post, maar hij,
minister, hem had meegedeeld op bestendiging van zijn beleid
hoogen prijs te stellen.
Intusschen heeft de heer Van Slobbe aan dien aandrang geen
gehoor gegeven; hij heeft bij zijn ontslagaanvraag volhard, en bij
Koninklijk besluit van 7 April 1936 is hem ontslag verleend. Weer
duiken er betrekkingen voor hem op, maar nu van lager orde als
het hem eerst toegedachte ministerschap, nl. die van secretaris-
generaal bij hetzelfde department en die van burgemeester van
Breda. En als zijn opvolger is benoemd de homo novus, de heer G.
J. J. Wouters, burgemeester van Eibergen, wiens benoeming aan
die van den heer De Jong van Beek en Donk een 35 jaar geleden
doet denken, met dien verstande dat laatstgenoemde liberal en
eerstgenoemde, als alle diens opvolgers, Roomsch Katholiek is.
Intusschen had gouverneur Van Slobbe, zeker in den laatsten
- 85 -
B. DE GAAY FORTMAN
tijd, ook in Curacao een goede ,,pers", gelijk bleek, toen den 17den
September 1935 de heer Bichon van IJsselmonde in den Kolonia-
len raad uitsprak, dat het gouvernement in de laatste jaren hard
gewerkt heeft en ook veel bereikt heeft wat gebleken is een verbe-
tering te zijn.
Met name heeft des gouverneurs beleid en de wind mee verblij-
dende resultaten opgeleverd voor de aflossing der kasvoorschot-
ten over 1928 tot 1931, groot / 7.106.000.-, welk bedrag op 31
December 1935 geslonken was tot / 349.000.-. Dit cijfer noemt
de gouverneur in het ontwerp der begrooting voor 1937, maar het
ministerie van Kolonien houdt er een ingewikkelder berekening
op na. Men becijferde daar, dat ten last der begrootingen
1933/4/5 was afbetaald / 2.600.000.-, en dat door overmaking
van overtollige kasgelden het saldo der schuld was geslonken tot
/ 550.000.- (9 December 1935). Maar men kan ook redeneeren,
zoo volgde daarop, dat van de nadeelige saldi der rekeningen
1928/31 ad / 7.106.000.- nog blijft te betalen 4 million, waar-
van / 2.022.406.- te vinden is in de overschotten van 1932/3/4.
,,Daartoe zal voor het eerst strekken het op de begrooting voor
1936 gebracht batig saldo van het dienstjaar 1932 ad / 604.406.-
.... Men zal dus vooreerst ook nog bedacht dienen te zijn op al-
geheele dekking, op bovenbedoelde wijze, van voormelde nadee-
lige saldi".
Het is te verstaan, dat zelfs een langdurig parlementari&r als
de heer Van Boetzelaer van Dubbeldam most verklaren, dat
hij dit niet begreep en den minister opheldering verzocht. Hij
kreeg die in dezen vorm: de tweede redeneering in de memories
van antwoord behandelt alleen de boekingskwestie. Heel dui-
delijk is het nog niet, want de opmerking ligt voor de hand, dat
die overtollige kasgelden toch ook wel ergens geboekt moeten zijn.
Zou de meer begrijpelijke beteekenis der onheilspellende uitlating
in de genoemde memories van antwoord niet deze zijn, dat de gou-
verneur alsnog voor de reeds gedane uitgave nog de formeele mach-
tiging of liever medewerking van den Kolonialen raad behoeft.
In den Kolonialen raad kwam kort tevoren dezelfde zaak
ter sprake. De gouverneur had in de memories van antwoord bij
de verhooging der begrooting voor 1936 meegedeeld: ,,Door voor-
deelige saldi en regularisatie van afgeloopen jaren zal nog gedekt
moeten worden een bedrag van / 3.506.023.041/2". De afdeelingen
vonden het niet duidelijk maar ,,begrepen" toch, dat dit bedrag
op een tekort van destijds / 349.000.- na ,,in werkelijkheid be-
taald is". Intusschen moet men niet vergeten, dat voor afbetaling
STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN CURACAO
ook gebruikt zijn de deposit's van den Vreemdelingendienst, die
natuurlijk moeten terugkomen.
,,Met zeer groote verbazing" werd bij deze gelegenheid kennis
genomen van de mededeeling van het bestuur, dat ook de tekor-
ten over 1896 en 1897, tezamen / 280.532.551/ nog moeten worden
terugbetaald. Volgens mijn aanteekeningen, een overzicht van
alle subsidies van het moederland van 1867 tot 1912, ontleend aan
de officieele stukken, zou alleen over 1895 en 1896, de beide jaren,
onmiddellijk volgend op de twaalf gouden jaren 1883-1894, een
voorschot verleend zijn, en wel in 1895 van / 80.388.50 en in 1896
van / 199.609.39h/, dus bij elkaar / 279.997.891/, wat maar
/ 550.- scheelt met de laatste officieele opgave. Voor 1897 zou
weer een subsidie verleend zijn en wel tot een bedrag van
/ 119.985.38. Bij de begrooting voor 1937 zijn hierover eenige
mededeelingen gedaan, waaruit blijkt, dat het hier inderdaad de
jaren 1895 en 1896 betreft; de tekorten worden daar gesteld op
/ 108.125.021h en / 199.686.93, terwijl een overschot van vorige
jaren ad / 27.279.40 voor 1895 in mindering gebracht wordt. Het
regeeringsvoorstel van destijds om een ,,bijdrage" te geven is op
voorstel van de commissie van rapporteurs vervangen door een
,,voorschot"verleening.
In den Kolonialen raad is in het zittingsjaar 1935/6 als ge-
woonlijk nogal wat begrootingsarbeid verricht moeten worden,
nl. behalve de vaststelling der begrooting voor 1936 de wijziging
dier begrooting en van die van 1934 en 1935.
Het ontwerp, dat de begrooting voor 1934 wijzigde, was een re-
gelingsontwerp. De voor dat jaar op / 7.636.947.- geraamde
uitgaven hadden / 636.883.- meer bedragen: tegenover hoogere
uitgaven tot een bedrag van / 1.033.552.- hadden andere posten
/ 396.669.- minder beloopen, dan geraamd was. In die hoogere
uitgaven is begrepen een verhoogde aflossing van opgenomen
kasgelden van / 800.000.-, waardoor in 66n jaar / 2.300.000.-
is afgelost, wat natuurlijk ook aan de renterekening ten goede is
gekonmen. De douane-uitgaven moesten met bijna / 50.000.- ver-
hoogd worden wegens toeneming van het scheepvaartverkeer. De
Koloniale raad betuigde zijn instemming met een en ander door er
niets van te zeggen.
Ook bij de verhooging van de begrooting voor 1935 bleek de
goede gezindheid van den Kolonialen raad. Behalve gelden voor
de verhoogde onderwijssubsidies krachtens de ten vorigen jare tot
stand gekomen nieuwe wettelijke bepalingen werden o.a. aan-
gevraagd: / 350.000.- voor afdoening van de erfenis van 1929,
B. DE GAAY FORT MAN
de onteigening van Rooi Canarie en Suffisant; /50.000.-
voor aankoop gronden ten behoeve van de wegenverbetering;
/ 40.000.- voor vliegvelduitgaven en / 34.000.- voor terugbeta-
ling inkomstenbelasting aan de naaml. vennootschap Dijckerhoff
en Widmann ,,in verband met voor rekening van het Gouverne-
ment van Curagao in rngie uitgevoerde werken". Voor den niet-
ingewijde is dit niet heel duidelijk. Den raad, die natuurlijk wel
op de hoogte zal zijn geweest, gaf het aanleiding in het voorloopig
verslag het vertrouwen uit te spreken, ,,dat in den vervolge geen
bepaling als in de memories van toelichting.... bedoeld, welke
minder just voorkwam, in contracten van het Gouvernement met
particulieren zalworden opgenomen". Bij de openbare behandeling
van dit ontwerp werd van de zijde van den raad slechts aange-
drongen op verlaging van lasten als motor- en voertuigbelasting,
loodsgeld, accijnsen, douanediensten. Van gouvernementswege
is hierop niet geantwoord.
Ten aanzien van deze begrootingswijziging moet voorts nog
opgemerkt worden, dat het ontwerp ervan vergezeld going van een
geheel nieuwe raming der middelen ten bewijze dat de voorge-
stelde uitgaven ruimschoots uit de ontvangsten bestreden zullen
kunnen worden.
Het ontwerp der begrooting voor 1936, reeds begin Februari
1935 ingediend, begrootte de uitgaven op / 7.395.498.- (1935:
/ 6.798.685.-) en de ontvangsten op / 7.406.406.- (/ 6.482.700.-)
De memories van toelichting was uiterst sober, als gewoonlijk. Aan
het gedetailleerd economisch overzicht van het jaar 1934 zij ont-
leend, dat dit jaar voor Curacao als havenplaats gunstig wordt
genoemd. Vergeleken met 1933 was er een toeneming van den in-
voer met 3%. Het total gewicht van de producten, ingevoerd
voor verwerking in de petroleumraffinaderijen, vermeerderde met
2.6%. De scheepvaartcijfers vertoonen voor Curacao en Aruba
een tamelijk groote verbetering. De vermeerdering der in- en
doorvoercijfers is voor Aruba gunstiger dan voor Curacao. De
waarde van den uitvoer verminderde op beide eilanden belangrijk.
Van de oude volksnijverheid, de stroohoedenvlechterij, wordt
gezegd, dat velen, die werkeloos waren of wier kostwinners zonder
verdiensten kwamen, ook in 1934 dezen tak van nijverheid be-
oefenden; de uitgevoerde hoeveelheid, 20.680 dozijn, was vrijwel
gelijk aan de gefabriceerde.
Heeft de Koloniale raad in kwade jaren voortdurend gestreefd
naar beperking der uitgaven en nagenoeg steeds ook tot belas-
tingverhooging meegewerkt, gunstiger geldelijke omstandigheden
STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN CURAqAO
zijn voor den raad steeds aanleiding geweest om aan te dringen
op verruiming van den belastingdruk. Zoo wees het college erop
in zijn voorloopig verslag, dat bij de racing der middelen niet
gerekend was met het automatisch vervallen der benzine-be-
lasting op 1 Januari 1936, die men slechts zou willen handhaven,
als daarmee gepaard going een aanmerkelijke vermindering der
motorrijtuig-belasting. Het bestuur betuigde daarmee instem-
ming, maar wilde afwachten de loop der middelen in 1935, des-
noods 1936, om in ieder geval op 1 Januari 1937 een vermin-
dering van de motorrijtuigbelasting tot op de helft te doen in-
gaan. De raad had echter blijkbaar vasten ground onder de voeten
en gaf in overweging tegelijkertijd de verlenging van de benzine-
belasting en devermindering der motorrijtuigbelasting met ingang
desnoods op 1 Januari 1937 1) aan de orde te stellen. Aldus is
geschied. Vlak v66r de behandeling der begxooting zijn beide ont-
werpen aangenomen. Het verband, in de memories van toelichting
gelegd tusschen de heffing op benzine eenerzijds met de aflossing
der kasvoorschotten en de vorming van een pensioenfonds an-
derzijds, werd door den Kolonialen raad in zoover niet aanvaard,
dat men de heffing wederom tot een tijdvak van drie jaren be-
paalde en de verwachting uitsprak, dat het pensioenfonds, wan-
neer de kasvoorschotten eenmaal zullen zijn afgelost, wel uit
andere middelen gevonden zal kunnen worden. De voorzitter
heeft dit in de openbare raadsvergadering nog eens onderstreept.
Zulk een rede, van den voorzitterszetel af gehouden, schijnt te-
genwoordig te heeten een ,,toelichting op het ontwerp". Bij deze
gelegenheid is ook weer het wonderlijke van het Curacaosche
stelsel der bestuursgemachtigden gebleken. De heer Cohen Hen-
riquez vroeg van het Bestuur de toezegging, dat de verlaging der
motorrijtuigbelasting, zoodra de middelen het mochten gedoogen,
zou ingaan. De administrateur van Financien, die aanwezig was
als bestuursgemachtigde voor de begrooting, antwoordde: U keek
mij aan, maar ik kan U geen uitsluitsel geven, want ik ben voor
deze zaak niet gemachtigd. Trouwens niemand scheen gemachtigd
en zoo most de voorzitter het zonder antwoord doen. Ik noem
dit ,,het Curacaosche stelsel der bestuursgemachtigden", want de
toepassing van dezelfde formeele regeling is in Suriname veel
soepeler. De heeren hoofden van diensten worden in Curacao op
dit punt wel erg klein gehouden. Wie lust heeft, leze ook eens
na de onvruchtbare gedachtenwisseling in den raad bij art. 164
') De inwerkingtreding is later bepaald op 1 Jan, 1936.
B. DE GAAY FORTMAN
van de begrooting voor 1936. Het is bijna onbegrijpelijk, dat de
raad daarmee genoegen genomen heeft. En ook de notulen der
vergadering van 25 Juni 1935 leveren nog een bijdrage over dit
onderwerp.
Nog een paar punten wil ik uit de schriftelijke behandeling
naar voren brengen.
Een in lang niet bereden stokpaardje werd van stal gehaald,
toen naar aanleiding van de tijdelijke vervanging van den inspec-
teur der belastingen door den gouvernements-accountant erop
werd aangedrongen om ook de hoogere betrekkingen door lands-
kinderen te laten vervullen.
Als praecedent werd bezwaar gemaakt tegen het verleenen
van / 4000.- steun voor herstelling van de Protestantsche kerk
op Aruba, maar de gouverneur kon op een viertal praecedenten
in 1931 wijzen. Intusschen is zonder noemenswaardig verzet van
de zijde van het Bestuur met algemeene stemmen aangenomen
een amendment van den voorzitter om geen tegemoetkoming
maar een rentedragend voorschot te geven. De motiveering werd
in den vorm van een axioma voorgedragen: Het ligt niet op den
weg van het Bestuur om tegemoetkomingen te geven voor den
bouw van kerkgebouwen.
Heeft de stoomverbinding tusschen de bovenwindsche eilanden
en Curaqao al een verbetering van den economischen toestand van
de bovenwindsche groep opgeleverd? vroeg de Koloniale raad.
De gouverneur meende deze vraag bevestigend te kunnen beant-
woorden met een beroep op de gunstige vergelijking van de
cijfers van het vervoer van vee en landbouwproducten in 1930 en
1934, t.w.
landbouwproducten 1933 96.704 1934 236.242 K.G.
vee 1933 105 1934 204 stuks,
terwijl de laatste tijd een sterke stijging van het passagiers-
verkeer aanwees.
Wel eenigszins vreemd deed het aan, dat / 20.000.- voorschot
ten bate van de volkshuisvesting van den Roomsch Katholieken
Volksbond gevraagd werd, zonder dat het Bestuur omtrent rente
en aflossing zich reeds een denkbeeld gevormd had. Bij de mon-
delinge gedachtenwisseling konden hieromtrent echter voldoende
inlichtingen gegeven worden. Ook bleek een verhooging van het
rentetype der kasvoorschotten van 1.4% over 1933 tot 2.7% over
1934 verklaard door oplooping van de rente van de vlottende schuld.
Den 10 Oden Mei 1935 werd de openbare behandeling der begroo-
ting gehouden. Slechts drie leden hebben een rede gehouden.
|