DE WEST-INDISCHE GIDS
De
West-Indische Gids
WONDER REDACTIE VAN
Dr. H. D. BENJAMIN, Prof. Dr. J. BOEKE,
Dr. B. DE GAAY FORTMAN, JOH. F. SNELLEMAN,
C. A. J. STRUYCKEN DE ROYSANCOUR
VIERDE JAARGANG 1922/1923
VIJFDE DEEL
'S-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1923
INHOUD VAN DEN VIERDEN JAARGANG.
AHRENS, H. Kolonisatie op particulier land in Suriname
met Javanen onder contract onder de thans geldende
immigratiewetten. . . . . . . . . 266
ASBECK, W. D. H. BARON VAN. E. B. en V. B. in onze Ko-
lonien . . . . . . . . . . . 37
BENJAMINS, DR. H. D. Twee oude boekjes over Suriname. 167
- Boekbespreking: Vanille, Vanilline en Vanille-
extrakten door Ir. W. C. Utermark. Amsterdam 1922. 236
- Boekbespreking: The Curse of the Caribbean and
the Three Guianas (Gehennas). By G. L. Morrill (,,Go-
lightly") Minneapolis. Minn. [1920]. . . . .. 274
- Nogmaals Suriname's Westgrens . . ... 401
- Boekbespreking: De West-Indische Zaken van Fer-
rand Whaley Hudig, x759--797, door zijn achterklein-
zoon J. Hudig Dzn. . . . . . . . . 256
BLtCOURT, PROF. MR. DE. Allodiaal eigendom en erfelijk be-
zit in Suriname .................. 129
BOEKE, PROF. DR. J. Zie Euwens. . . . . ... 529
BONNE, DR. C. De muskieten-verordening. Zie Uit de Pers. 661
BRANTJES, MR. N. J. L. Zie Rede. . . . . ... 189
BIJLSMA, MR. R. Aanwijzingen voor plantage-onderneming
in Suriname 1735 (volgens de memories van Vrouwe M. M.
van Gelre, weduwe Boxel). Met naschrift. . . . 53
Over bodemgesteldheid en suikerplantage-exploita-
tie in Suriname (volgens de annotation van Gouverneur
Jan Nepveu) met een naschrift . . . . ... 341
DRIMMELEN, C. VAN. Kolonisatie van het blanket ras in de
tropen . . . . . . . . . . . 193
EUWENS 0. P. (P. A.). Lijst van bladen, uitgegeven in Cu-
racao . . . . . . . . . . .. 59
- De Leguaan. Met afbeelding . . . ... 115
- De paarlvisscherij bij het eiland Margarita. Met
naschrift van Prof. Dr. J. Boeke. . . . . .. 513
FLU, PROF. P. C. Sanitaire verhoudingen in Suriname. . 577
GAAY FORTMAN, DR. B. DE. De Curacao'sche begrooting
voor 1922 . . . . . . . . . . 159
- Over de bestuursinrichting van Cpracao . 289, 533
INHOUD VAN DEN VIERDEN JAARGANG.
GONGGRIJP, J. W. Over het Orinoco-gebied. Met 8 afb. 1
GRAAFF, P. DE. Zie Installatie . . . . . . 177
HEEMSTRA, MR. A. J. A. A. BARON VAN. Zie Rede. .. . 184
HULLU, DR. J. DE. Memorie van den Amerikaanschen Raad
over de Hollandsche bezittingen in West-Indie in Juli
1806 . . . . . . . . . . . 387
- Bonaire in 1816 ............... 505
JUNKER, L. Eenige mededeelingen over de Sarameccaner-
boschnegers . . . . . . . . . 449
KALFF, S. Vroegere kunst in West-Indie . . . . 353
KLUVERS, B. J. Beschouwingen over het Rapport Pyttersen 481
- Nog eens het Rapport Pyttersen . . . . 653
LANGEMEYER, F. S. Het zoutbedrijf op St. Martin. Een on-
derzoek naar middelen te zijner verbetering. Met I kaart
en 10 afbeeldingen . . . . . . . 241, 305
LIEMS, J. A. Het klein-landbouwbedrijf en de vruchten-
cultuur in Suriname . . . . . . . .. 625
LIER, WILLEM F. VAN. Bij de Aucaners II. Met I afbeelding 205
- Bij de Aucaners III . . . . . . 597
OUDSCHANS DENTZ, FRED. Oude Scheepsjournalen. . 557
PANHUYS, JHR. L. C. VAN. Denkbeelden en plannen nopens
een kustspoorweg in Suriname. . . . . .. 25
- Hoe met een voorstel van Gouverneur van Raders
werd gehandeld .................. 331
- De jongste botanische en zoologische onderzoekin-
gen op het eiland Krakatau als eene aansporing tot weten-
schappelijke waarnemingen ook in Suriname en Curacao. 373
- Boekbespreking: La Stazione Radioterapica Anti-
malariaea neld suo primo anno di vita. Relazione del Dott.
Antonino Pais. Roma, Tipografia del Senato, 1922. . 659
PYTTERSEN, Tj. Opbouw I . . . . . . . 421
- Beschouwingen over het rapport Pyttersen. . 553
ROEPKE, PROF. DR. W. Boekbespreking. A. Reyne. De
cacaothrips (Heliothrips rubriocinctus Giard). Dep. v. d.
Landbouw in Suriname. Bull. n. 44. Augustus 1921. 214
blz. en XX pl. . . . . . . . ... 122
ROMONDT, W. H. A. vAN. De ontwikkeling van het kies-
recht in Suriname . . . . . . . . 99
SCHELVEN, PROF. DR. A. A. VAN. Suriname in de 18e eeuw. 65
SNELLEMAN, JOH. F. Hout en planken. . . . .. 437
SPIRLET, F. E. Werkzaamheden op topografisch en kadas-
traal gebied in Suriname van 1911-1920 . . 613, 639
STAAL, G. J. Boschneger-herinneringen . . . . 42
- Zie Overeenkomst met de Aucaner Boschnegers. 48
-- Suriname's behoeften . . . . . . 91
- Wat dorre cijfers. Toch een beeld van leven. Sta-
tistische gegevens betreffende Suriname. . . .. 231
INHOUD VAN DEN VIERDEN JAARGANG.
Bibliographie 63, 128, 192, 240, 352, 399, 448, 512, 576, 663
Eedenfonds, van. Jaarverslag over 1921. . . . .. 350
Installatie door den Minister van Kolonien, den heer P. de
Graaff, van de Commissie inzake herziening der West-
Indische Regeeringsreglementen, enz. op 5 Mei 1922, in
het gebouw van het Departement van Kolonien . . 177
Koloniale paedagogie een eeuw geleden . . . . 62
Overeenkomst met de Aucaner-Boschnegers met naschrift
vanG.J.Staal ..... ... ..... ..... 48
Rede door den Gouverneur van Suriname, Mr. A. J. A. A.
Baron van Heemstra, op 9 Mei 1922 gehouden ter ope-
ning van de zitting der Koloniale Staten. . . .. 184
Rede door den Gouverneur van Curanao, Mr. N. J. L.
Brantjes, op 9 Mei 1922 gehouden ter opening van de zit-
ting van den Kolonialen Raad . . . . . . 189
Spoorweginkrimping . . . . . . . . 444
Steunfonds voor studeerenden uit West-Indi .. ... 574
Uit de Pers:
Knotsen van de Guiana's . . . . . . . 125
Een onderzoekingsreis naar de Nederlandsche West-In-
dische eilanden . . . . . . . . 126
De muskieten-verordening . . . . . . . 661
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
Lezing voor de afdeeling Suriname van het Algemeen
Nederlandsch Verbond op 5 October 1921 te
Paramaribo gehouden,
DOOR
J. W. GONGGRIJP.
Het land waarover ik U heden avond iets wil vertel-
len, zou in plaats van Orinoco-gebied, ook genoemd
kunnen worden Venezolaansch of Spaansch Guyana. Als
afdeeling Suriname van het Algemeen Nederlandsch Ver-
bond hebben wij een tweevoudig belang bij dat land,
omdat ook onze kolonie deel uitmaakt van Guyana en wij
als Nederlanders nog oude, thans wel is waar vervallen,
aanspraken hebben op een gedeelte van het tegenwoordig
Venezolaansche gebied.
Guyana of Guayana omvat niet alleen de Britsche,
Nederlandsche en Fransche kolonikn op deze kust, zooals
men dikwijls aanneemt, wanneer van ,,de drie Guyana's"
gesproken wordt. Het wordt begrensd door den Atlanti-
schen Oceaan, de Orinoco, dier verbinding met de Ama-
zone, de Cassiquiare en de Rio Negro, en verder de Ama-
zone zelf. Het grootste gedeelte van Guyana behoorde
dus vroeger aan Spanje en Portugal, tegenwoordig aan
Venezuela en Brazilie.
Alvorens nader in te gaan op de vroegere Spaansche
province Guyana, is het wenschelijk eerst in algemeene
trekken geheel Venezuela te bespreken. Men kan het
land in drie groote onderdeelen verdeelen. In de eerste
plaats het kustgebied met de Andes, een bergstreek, die
zich als een small wig, met de punt bij de Boca's van
Trinidad en als basis de Columbiaansche grens, langs de
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
Caraibische zee uitstrekt; ten tweede het gebied van de
llano's, de vlakten ten Zuiden van de Andes; en ten slotte
Guayana.
Het kustgebied is het dichtst bevolkt. Alle mogelijke
klimaten zijn er vereenigd. Van tropische hitte tot eeuwi-
ge sneeuw op de toppen van de bergen van Merida en
Tachira en van droge woestenijen van Cactus en Opun-
tia, tot regenrijke, vruchtbare valleien met kabbelende
beekjes en ruischende watervallen. Men kan er in de
vruchtbare gedeelten naar gelang van klimaat en bodem
van alles verbouwen; koffie, cacao, suikerriet, tabak,
maar ook aardappelen en tarwe, gewassen van de ge-
matigde luchtstreek. Het is rijk aan mijnen. Voor Neder-
land zijn van veel belang de petroleumbronnen in de
streek van Maracaibo, waarvan de olie te Curagao wordt
geraffineerd. Voor onze zusterkolonie is verder van ge-
wicht het voorkomen van Lucateva, de Carludovica, die
hoeden-vlechtstroo levert en in groote hoeveelheden in
het wild groeit.
Een scherpe tegenstelling met de Andes vormen de
geheel vlakke llano's, een immense zee van gras, die zoo
ver als het oog reikt begrensd is door den horizon en
waarvan de achtergrond is ingesloten door de bergen en
bosschen van Guyana.
Spaansch Guyana is evenals Suriname een land van
uitgestrekte bosschen. Men treft er ook groote savanna's
aan, die een voortzetting vormen van het eigenlijke ge-
bied van de llano's. Het wordt tegenwoordig onderver-
deeld in het Territorio Delta Amacuro, den Staat Bolivar
en het Territorio Amazonas. Delta Amacuro, in hoofd-
zaak gelegen tusschen de armen, waarin de Orinoco zich
bij Barrancas verdeelt, is laag en vlak, doch stijgt naar
het Zuiden geleidelijk naar het Oost West verloopende
Imataca-gebergte, dat de grens vormt met den Staat
Bolivar. Het Imataca gebergte is samengesteld uit een
reeks vrijwel geisoleerd uit de vlakte opstijgende bergen
van 500 tot 600 M. hoogte met meestal vlakken, een pla-
teau vormenden top. De staat Bolivar bestaat uit gol-
vende vlakten met lage gebergten. Territorio Amazonas
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
heeft grootendeels dezelfde gesteldheid, doch is zwaarder
beboscht. Aan den bovenloop van de Caura heeft men
hooge bergen, die hetzelfde karakter hebben als de berg
Roraima, die het grenspunt vormt tusschen Britsch
Guiana, Venezuela en Brazilik. Duizende jaren geleden
had men hier een zandsteenplateau, dat nu op de meeste
plaatsen is weggespoeld, zoodat de onderliggende gra-
nitische gesteenten bloot zijn gekomen. Hier en daar
echter stijgen met loodrechte wanden steil van de gra-
nieten basis resten van het oude zandsteenplateau op,
thans bergen van 2 tot 3000 M. hoogte, met volkomen
horizontalen top. Het is een gebied van fantastische
schoonheid, dat helaas heel moeilijk te bereiken is.
Het klimaat van Delta Amacuro is ongeveer even
vochtig als Suriname. Op de savanna's van den staat
Bolivar is het droger en valt ongeveer half zoo veel regen
en meer naar het zuiden wordt het weer regenrijker. De
bergstreken zijn vermoedelijk nog vochtiger dan Suri-
name.
Bij de geschiedenis van Spaansch Guyana komt telkens
te voorschijn het zoeken naar het land van El Dorado,
den vergulden man, den legendarischen vorst die zich
elken morgen bij zijn toilet met goudstof liet bepoederen
en woonde in de gouden stad Manaos, aan het meer van
Parime of Cassipa. De monding van de Orinoco werd
door den Spanjaard Vicente Yanez Pingon in het jaar
1500 ontdekt en reeds in de eerste helft van de 16de eeuw
werd er naar goud gezocht, in den beginne zonder dat de
naam Dorado gehoord werd. Aan de kust vonden de
Spaansche zeevaarders gegoten gouden beeldjes in het
bezit van de Indianen en verscheidene conquistadores,
o. a. Diego de Ordaz en Alonzo de Herera, trokken er op
uit om de mijnen, waar dat goud vandaan kwam, op te
sporen. Langzamerhand dook de sage van El Dorado op.
De Spaansche vice-koningen worden verondersteld in
den beginne de buitensporige verhalen eer bevorderd dan
tegengesproken te hebben. Zij waren een welkome gelegen-
heid om de woeligste en gevaarhjksche elementen onder
hun troepen op nuttige wijze te gebruiken en tevens te
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
loozen en ook de Indianen, waar deze goudzoekers te
recht kwamen, spraken het verhaal van dien ongeloof-
lijken rijkdom niet tegen, doch verwezen de reizigers
naar naburige, verder gelegen landen om de ongewensch-
te gasten zoo spoedig mogelijk weer kwijt te raken.
Die mannen hebben werkelijk buitengewone daden
verricht. Ik breng alleen in herinnering Lopez de Aquirre,
die in 1561 uit Peru over de Amazone en langs de Rio
Negro naar de kust van de Caraibische Zee trok. Hij
kwam in opstand tegen Philips II, verklaarde het land
onafhankelijk, en werd tenslotte nadat zijn soldaten van
hem waren afgevallen te Barquisimeto in de Andes ge-
dood. Toen het met hem ten einde liep, stak hij zijn eenige
dochter een dolk in het hart om haar, zooals hij zeide, de
schande te besparen bij de Spanjaarden de dochter van
een verrader te heeten. Zijn gruweldaden maakten dat
het volk groote dwaallichten op de savanna na een paar
honderd jaar nog beschouwt als de ziel van dezen tiran,
die geen rust kan vinden, maar in vlammen gehuld rond-
doolt.
Sommige deelnemers aan deze expeditie's, waarvan ik
er hier maar een enkele aanstipte, keerden terug met een
bevestiging of zelfs een versterking van de verhalen over
groote schatten in het binnenland. Zekere Martinez, een
deelnemer aan den tocht van Diego de Ordaz, beweerde
door de Indianen gevangen genomen te zijn en eindelijk
in de hoofdstad van El Dorado terecht te zijn gekomen.
De Spaansche Gouverneurs, die mogelijk eerst nog scep-
tisch gestemd waren, werden nu zelf door de goudkoorts
aangetast en Antonio Berrio, liet in 1595 een expeditie
uitrusten van 2000 man. Rijke grondbezitters verkochten
hun landerijen om deel te nemen aan den tocht; maar
ziekten, aanvallen van de Indianen en gebrek aan levens-
middelen bereidden de plannen tot verovering van het
goudland een treurig einde. Slechts dertig menschen
keerden, in armzaligen toestand, terug.
De verhalen over dien rijkdom riepen al spoedig an-
dere kapers op de kust. De eerste hoofdstad van Guyana,
gelegen dicht bij de monding van de Caroni-rivier aan de
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
Orinoco was reeds in 1579 door de Hollanders onder
Adriaan Janson vernield. De tweede hoofdstad, onder
denzelfden naam, Santo Thome de la Guyana door An-
tonio Berrio in 1591, 12 miji lager aan de river gesticht,
werd vier jaar later door de Engelschen onder Sir Walter
Raleigh aangevallen. Deze richtte tusschen de jaren 1595
en 1617 vier verschillende tochten naar de Orinoco, doch
slaagde er evenmin als de overigen in de gouden stad te
vinden. Raleigh werd ten slotte in Engeland, om een
aanval op de Spanjaarden in vollen vrede, op last van
zijn koning onthoofd.
Santo Thome de la Guyana werd later opnieuw ver-
plaatst en wel veel hooger de river op, waar in 1764 Don
Joaquin Moreno de Mendoza de grondslagen legde van
de nu Ciudad Bolivar genoemde stad. Vroeger heette zij
meestal Angostura, naar de engte in de river. Een ,,eng-
te" zoo breed als de Suriname bij Paramaribo.
Ook vanuit Angostura werden expeditie's naar het
goudland uitgezonden en een Indiaan, Arimuicaipi, ont-
vlamde de fantasie van de kolonisten door het schijnsel
van de Magellaansche wolken, een sterrenbeeld aan den
zuidelijken hemel, aan te wijzen als de weerschijn van de
zilverhoudende rotsen in het meer van Parime.
Tegen het einde van de achttiende eeuw verdween het
geloof aan El Dorado eindelijk en het meer van Parime,
dat eerst als een binnenzee ter grootte van de Kaspische
Zee op de kaarten voorkwam, blijkt nu alleen te bestaan
als het meertje van Amucu in Britsch Guyana dat in den
drogen tijd bijna geheel uitdroogt.
Zonder ground waren die verhalen van buitengewonen
goudrijkdom echter niet. Von Humboldt, die er toe over-
helde het goud dat bij de Indianen werd aangetroffen
als van de Andes afkomstig te beschouwen, vernam
klaarblijkelijk zonder het verhaal te gelooven, dat tot
1760 de vrije Caraiben naar den berg Pajarcima, ten
zuiden van oud Guyana, de oude hoofdstad, dat moet
zijn in de buurt van Cuyuni, trokken om het verweerde
gesteente uit te wasschen. Het gewonnen stofgoud werd
in kalebassen bewaard en aan de Hollanders in Essequibo
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
verkocht. In dien zelfden tijd schrijft Storm van 's Gra-
vesande, de groote Nederlandsche Gouverneur van Esse-
quibo, aan zijn bewindhebbers, dat hij van den rijkdom
aan edele metalen van Cajoeny overtuigd was als van
zijn eigen existentie. In zijn tijd hadden de Hollanders
in die streek een paar posten. Wij waren daar in bondge-
nootschap met de Caraiben en hadden door de posten de
geheele streek onder onze jurisdictie. De posten zijn door
de Spanjaarden aangevallen, door ons weer opgericht,
doch eindelijk verlaten en bij het grensgeschil tusschen
Venezuela en Engeland, de opvolgers van Spanje en
Nederland, werd een groot gedeelte van het gebied bij
scheidsrechterlijke uitspraak in 1899 aan Venezuela toe-
gewezen.
De oude Storm van 's Gravesande blijkt echter gelijk
te hebben gehad. In de buurt van El Callao, niet zoo heel
ver van de oude Hollandsche posten, werd omstreeks
1860 door eenige Amerikanen alluviaal goud gewasschen.
Tien jaar later maakte men een begin met het stampen
van de ontdekte kwartsaderen. In den beginne was dit
verre van een success. De aandeelen konden bij een koers
van beneden de 10 % geen koopers vinden en de mijn
stond op het punt van te sluiten. Bij gebrek aan contan-
ten werden de arbeiders en employ's, voor zoover zij
tenminste niet wegliepen, betaald met aanwijzingen op
aandeelen en die aanwijzingen kwamen tenslotte meestal
terecht in de handen van winkeliers, die ze dikwijls zeer
tegen hun zin aannamen als betaling voor aan de mijnwer-
kers geleverde levensmiddelen. Zij die met die aandeelen
bleven zitten, werden op een goeden dag a. h. w. tegen
wil en dank millionaire. De eigenaar van een ,,cookshop"
bij El Callao, die probeerde zijn schuld aan kooplui te
Ciudad Bolivar met aandeelen Callao-mijn te betalen,
maar niet slaagde omdat men de papieren voor waarde-
loos hield, was zes maanden later, toen de rijke kwarts-
ader ontdekt was, bezitter van een half million dollars.
In 30 jaar tijd produceerde de El Callao-mijn voor onge-
veer 85 million gulden aan goud. Omstreeks 1895 hield
de rijke kwarts-ader plotseling op en de mijn werd tot
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
een onbeteekende onderneming teruggebracht. Later
kwam zij in handen van een Fransche onderneming en
deze slaagde er opnieuw in betalende kwartsgangen te
ontdekken. Ik had gelegenheid in een van die mijnen, de
Remington-mijn, af te dalen. De schacht was reeds 120
M. diep en de kwarts-ader die zij volgt op sommige
plaatsen 2 M., op andere, volgens den mijningenieur
vaak de rijkste, slechts j M. breed. Het goudgehalte
werd mij medegedeeld te zijn van een waarde van 30
tot 90 Bolivar per ton. Het kwarts werd in een stamp-
molen, die dag en nacht werkte, fijngemalen. Men blijft
het gevaar loopen, dat op een gegeven oogenblik de
kwartsader blind eindigt en dan is het natuurlijk weer
uit met de zaak. Een paar maanden geleden stond de
onderneming weer vrijwel still.
Op andere plaatsen in Guyana wascht men goud met
zeer primitive middelen; ik kwam bij een ,,pinta", zoo-
als men daar zegt, waar men het goud waschte in houten
batee's, schalen die veel gelijkenis hebben met de bakken,
die de marktvrouwen hier wel op hun hoofd dragen. Toch
maakten de menschen aldus nog voor een waarde van
15 tot 40 Bolivar dat is f 7.50 tot f 20.- per dag aan
goud. Het was buitengewoon spannend om te zien hoe,
nadat alle grint, aarde en modder door de arbeiders, die
in het water hurken, is weggewasschen, een blinkend
hoopje goud in de punt van de batee blijft zitten. Mijn
gids, Colonel Andre Bello, going onmiddellijk ook met zijn
bloote beenen in de kreek hurken en most een paar ba-
tee's wasschen. Van een anderen Colonel had ik een paar
dagen tevoren een stuk goudkwarts cadeau gekregen met
het aanbod mij de kwartsader aan te wijzen; als ik voor
het noodige kapitaal wilde zorgen, zouden wij beiden
schatrijk worden. Elders heeft men diamanten en toen
onze auto aan den over van de Caroni-rivier gerepareerd
werd heb ik handen vol zand uitgewasschen; maar niets
gevonden. Dat oude land van El Dorado is niet goed
voor menschen die vatbaar zijn voor goudkoorts.
Ik ben door het goud en het edelgesteente de geschie-
denis meer dan honderd jaar vooruit geloopen. Wij moe-
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
ten weer terug tot den tijd toen Hollanders en Spanjaar-
den aan de Boven Cuyuni tegenover elkaar stonden. Be-
halve de militaire posten hadden de Spanjaarden er mis-
sies onder de Indianen, in Boven Cuyuni en Caroni van
Capucijners en in Boven Orinoco van paters Jesuiten,
later van Observanten. De verhouding tusschen de
buren, ik bedoel de Hollanders en de Spanjaarden was,
hoewel er vrede tusschen beide mogendheden heerschte,
verre van hartelijk. In de eerste plaats had men er het
grensgeschil, met nu en dan een aanval op de posten;
en dan werden de Missie's door de Hollanders er van
beschuldigd slaven die van Essequibo wegliepen op te
nemen; omgekeerd namen de Hollanders in de Indiaan-
sche dorpen bij hun posten Spaansche Indianen op, die
de tucht in de Missie's waren ontvlucht. Een Indiaan-
sche hoofdman Ajuricaba, een van onze bondgenooten,
die de Hollandsche vlag op zijn corjalen voerde, strekte
zijn tochten zeer ver uit en hield zelfs de Portugeezen,
die uit Brazilie opdrongen, jaren lang aan de Rio Negro
tegen. Zij versloegen hem eindelijk in 1726. De man was
overigens slavenjager van beroep. Ik wil dat vak niet in
bescherming nemen, maar alleen opmerken, dat de men-
schenjacht in die tijden met geheel andere oogen werd
beschouwd dan tegenwoordig. Ook de Spanjaarden hiel-
den er wonder den naam van ,,Conquistas de Almas", (ver-
overingen van zielen), of ,,Entradas", tochten onder de
wilde Indianen, waarbij veel bloed vergoten werd en men-
schen werden geroofd tot vlugge uitbreiding van de
Missie-dorpen. Gelukkig hielden die onmenschelijke op-
vattingen geen stand. Von Humboldt kon in het begin
van de 19de eeuw met voldoening schrijven, dat de En-
trada's door de geestelijke overhead algemeen werden
afgekeurd en vrijwel geheel waren opgehouden. Voor de
beschaving hebben de Missie's in ieder geval goed werk
verricht. Aan de eeuwige onderlinge oorlogen wonder de
talrijke Indiaansche stammen, waarvan er sommige men-
scheneters waren, werd een einde gemaakt en de Indianen
die het Christendom aannamen tot een better en geregelder
leven gebracht.
Photo J. W. Gonggriip.
1. Gras-savanna in Suriname.
Photo J. W. Gonigriip.
2. Gras-savanna in Suriname met ,,Schuurpapierboompjes", in Venezuela
,,chaparro" (Curatella Americana).
Photo J. W. Gonggrip.
3. Venezolaansche savanna met ,,hato" en meertjes (,,ojas de agua")
in den staat Bolivar.
Photo J. W. Gonggriip.
4. Rotsige savanna in den staat Bolivar.
Photo J. W. Gonggriip
5. Veedrijven over de savanna in Venezuela, Estado Bolivar.
Phota J. W. Gonggriip.
6. Venezolaansche savanna met ,,chaparro's" en
,,Llanera" tcow-girl .
q
Photo J. W. Gonggriip.
Vee op een omheinde savanna of ,,potrero" in Venezuela, Estado Boliva
Photo J. W. Gonggtrip.
8. Met de auto door een ,,morichal", op den achtergrond een ,,chaparral"
in Venezuela, Estado Bolivar.
ir.
7.
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
De Jesuiten waren tot in de tweede helft van de 18de
eeuw aan de Boven-Orinoco gevestigd. De orde werd op-
geheven; hunne dorpen, in de buurt waarvan zij groote
kudden vee hielden, kwamen onder beheer van ,,Com-
missarissen des Konings", die er schandelijk huis hielden,
en in 1795 was al het vee van Boven-Orinoco verdwenen.
In de eerste jaren van de 19de eeuw bevonden de nieuw
opgerichte missie's van de Observanten aan de Boven-
Orinoco zich in zeer armoedigen toestand. De Missie's
van de Capucijners op de savanna's van Caroni en Boven
Cuyuni daarentegen hadden toen meer dan 60000 stuks
vee en telden 17000 personen. In den onafhankelijkheids-
oorlog van Venezuela, nu ongeveer 100 jaar geleden, zijn
ook deze paters het slachtoffer geworden van hun loyali-
teit aan den koning van Spanje. Ik geloof dat de tegen-
woordige bevolking van den staat Bolivar, die zich ge-
heel en al Venezuelaan voelt, wat de werkende standen
betreft in hoofdzaak van de Indianen uit de oude Missie-
dorpen afstamt. De bevolking heeft slechts zeer weinig
Afrikaansch bloed. In den laatsten tijd trekken de goud-
mijnen veel zwart volk van de Engelsche Antillen en er
bestaat ook een natuurlijke immigratie van Zuid-Euro-
peanen voornamelijk Italianen en Corsicanen.
Behalve de Venezolaansche of creolen bevolking heeft
men in de meer bereikbare streken van Bolivar en Delta
Amacuro, Indianen, voornamelijk Waraus, die men met
onze Benedenlandsche Indianen zou kunnen vergelijken.
Verder het binnenland in heeft men nog geheel wilde In-
dianen, waaronder er zijn die zeer vijandig tegenover de
Venezolanen staan. Ook elders in Venezuela, bijvoorbeeld
in Goajira, heeft men Indianen-stammen, die in eeuwigen
oorlog met de blanken leven en elken Venezolaan dooden,
die het waagt in hun gebied door te dringen. Men schrijft
de verbittering van deze stammen toe aan de behandeling
die zij in vroegere tijden van de Spanjaarden moesten
ondervinden. In Guayana hadden de Spanjaarden op het
einde van de 18de eeuw een reeks posten van Esmeralda
aan de Boven Orinoco tot de Erevato. De bezetting on-
derdrukte de Indianen en in 1776 verbonden de verschil-
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
lende stammen zich in het geheim met elkaar en vielen
op 66n nacht tegelijkertijd alle posten aan over een af-
stand van 50 mijl. Alle werden vernield en uitgemoord.
De Hollanders daarentegen waren met de Indianen
steeds op goeden voet. Een bondgenootschap met de
verschillende stammen maakte deel uit van de politiek
van alle Nederlandsche Gouverneurs van Essequibo en
Storm van 's Gravesande gebruikte de Indianen in den
opstand der slaven van Berbice als militie en politie voor
een deel belast met de uitvoering van het gezag.
Door de bevrijding van Venezuela van de Spaansche
heerschappij door Simon Bolivar werd de invloed der
Spaansche paters vernietigd. Dat Venezuela het in Boven
Cuyuni als slot van de rekening van Engeland, den op-
volger van Nederland in die streken, won, moet m. i. toe-
geschreven worden aan de verkeers-omstandigheden.
Van Essequibo uit moet men om in Boven Cuyuni te
komen de river met hare talrijke watervallen op. Van
de hoofdstad van Spaansch Guyana daarentegen gaat
de reis over de savanna, die zelf de noodige lastdieren,
ossen, muilezels, ezels en paarden levert en hier heeft de
landweg het van den waterweg gewonnen, ondanks de
woelige politieke toestanden in Venezuela. Als regel ge-
raakt de bovenloop van een river bij kolonisatie van de
kust af economisch en politiek aangesloten bij de mon-
ding, vooral bij rustig bestuur, als het Britsche in De-
merara.
Sedert de bevrijding van Venezuela is Guayana her-
haaldelijk het tooneel geweest van gevechten tusschen de
elkaar bestrijdende politieke partijen. Nog geen twintig
jaar geleden werd er in de buurt van Ciudad Bolivar een
strijd gestreden waarbij aan weerskanten ongeveer 600
dooden vielen. Ik zal mij niet steken in een bescho.uwing
over die twisten. Dank zij het krachtige bestuur van
General Gomez is het reeds jaren lang vrij rustig en
gaat het land goed vooruit. Liever wil ik trachten een
kort overzicht te geven van de tegenwoordige toestanden
en een vergelijking maken met Suriname.
Het is opmerkelijk, dat deelen van eenzelfde land, die
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
onder leading van verschillende volken werden gekoloni-
seerd, zich in zoo geheel verschillende richting ontwikkel-
den. De natuur van het Orinoco-gebied is grootscher dan
in Suriname. De river zelf is een reus vergeleken met
onze werkelijk toch reeds imposante rivieren; de afstan-
den zijn er nog veel grooter dan bij ons in de binnenlan-
den; de dieren zijn er grooter en gevaarlijker, de Orinoco-
kaaimannen bijv. verslinden dikwijls menschen, terwiji
onze kleinere soort zich minder eerzuchtig bij de doksen
en ganzen houdt. Maar, de natuur komt er (niettegen-
staande dat verschil in afmeting) tot in onderdeelen met
onze kolonie overeen. Het groote verschil is er door de
menschen gebracht.
De Hollanders, meer special de Zeeuwen, hebben zich,
toen zij op de Wilde Kust van Guyana kwamen, neergezet
in streken die min of meer met hun eigen poldergebied
overeen kwamen. Aan hun taaie volharding heeft de
plantage-cultuur van Suriname en Britsch Guyana haar
ontstaan te danken. Vroegere nederzettingen hooger aan
de rivieren werden door den goeden uitslag van de op
vetten ground met slaven gedreven polder-cultures naar
de kust getrokken. De minder vruchtbare savanna-stre-
ken bleven ten eenenmale onbenut. De Spanjaarden
deden precies het omgekeerde. Zij gingen de vruchtbare,
doch modderige en van muskieten wemelende oevers
van het uitgestrekte alluviale gebied tusschen de armen
van de Orinoco voorbij en namen bezit van de hooge sa-
vanna-vlakten en Ilano's, die hen herinnerden aan de
steppen van Andalusia, beroemd om de teelt van paarden
en vechtstieren. Die veeteelt, waarbij de dieren vrij over
geweldige oppervlakten weideland rondloopen, werd door
de Spaansche paters als iets vanzelf sprekends aan hun
Indiaansche pupillen geleerd.
Evenmin als de Spanjaarden er aan dachten om zich in
de modder van de kuststrook neer te zetten, evenmin
dachten de Hollanders er aan om veeteelt te beginnen op
de savanna's, die zoo hemelsbreed van een Hollandsch
weiland verschillen. Ik ben er van overtuigd, dat als de
Spanjaarden toevallig in Suriname waren terecht geko-
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
men, en wij in het Orinoco gebied, Delta Amacuro cul-
tuurcentra zou hebben gekregen als men nu in Suriname
en Britsch Guyana heeft, terwijl de Surinaamsche savan-
na's, waar thans geen enkel stuk vee loopt, bevolkt zou-
den wezen met de kudden die den voornaamsten rijkdom
van den staat Bolivar uitmaken. Het verschil in aanleg,
of smaak, of hoe men het noemen wil, tusschen Span-
jaard en Hollander is m.i. het voornaamste verschil tus-
schen Spaansch en Nederlandsch Guyana.
In de laatste jaren is men in Delta Amacuro met de
cacao-cultuur begonnen. In zekeren zin volgt men daar
Suriname na. Het is, geloof ik, van haast nog meer belang
voor ons om ons voordeel te doen met de in Bolivar met
de veeteelt opgedane ervaring. Niet alleen op zich zelf,
om de veeteelt die wij aldus op onze savanna's zullen
kunnen krijgen, maar ook om de centra van cultuur in
het gebied van de lichtere gronden die ik moge hier
naar de artikelen van den heer Pyttersen in de West-
Indische Gids verwijzen voor ons van stijgende be-
teekenis worden.
In Venezuela omvat de veeteelt niet alleen gebieden
die met onze savanna's overeen komen, maar ook het ge-
heele gebied van de llano's.
De typische llano's zijn volkomen vlak. Het zijn onaf-
zienbare vlakten, waarvan het eene punt nauwelijks een
paar duim hooger is dan het andere. De savanna's van
Ciudad Bolivar tot de omgeving van Tumeremo daaren-
tegen zijn golvende vlakten ter hoogte van 100 tot 200
M. Hier en daar, vooral in de nabijhied van heuvels of
langs rivieren en kreeken heeft men bosch en ook de sa-
vanna zelf is niet geheel boomloos, maar in den regel bezet
met verspreide boompjes, meestal een soort die men
daar chaparro, hier bosch-kasjoe noemt, Curatella ameri-
cana, waarvan de ruwe bladeren wel als schuurpapier
worden gebruikt. Waar die chaparro's dicht op elkaar
staan spreekt men van een ,,chaparral", een formatie die
veel gelijkenis met een Hollandsche appelboomgaard
heeft, en precies zoo in Suriname wordt aangetroffen.
Men treft onder de boompjes eveneens Dividivi en Waa-
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
bi aan, die ook op Curagao voorkomen en op grootere
droogte dan in Suriname wijzen. Het meest typische van
het landschap zijn de ,,morichales", dat zijn groepen van
Mauritia-palmen, die langs de waterplassen en, soms in
rijen alsof men er lanen geplant had, langs de water-
loopjes voorkomen. De ,,morichales" zijn gewichtig als
drinkplaatsen voor het vee. Het water geldt als zeer ge-
zond ook voor den mensch en wanneer ik mij wat griezelig
toonde om het troebele water te drinken dan heette het
dat 't goed was voor de spijsverteering.
Ook wat de grassen betreft is er zeer groote overeen-
komst tusschen de savanna's van Suriname en die van
Venezuela. De trots van den Venezolaanschen ,,Uanero"
of ,,criador", veehouder, is een grassoort, die men ,,tupu-
quen" noemt en die de reputatie heeft het vee erg vet te
maken. Dit gras zou in Venezuela niet inheemsch zijn,
maar ingevoerd door Generaal Hamilton, die 100 jaar
geleden in den Onafhankelijkheids-oorlog medevocht.
Men kan het zaad in C. Bolivar koopen en werkt de ver-
spreiding ervan in de hand door het op de savanna's uit te
zaaien nadat het andere gras is afgebrand. Ook belast
men wel een koe met de uitzaaiing door haar een zak
met tupuquen zaad om de hals te binden, waaruit telkens
een beetje zaad morst. Nauwelijks te Paramaribo terug-
gekeerd herkenden de heer van Waveren en ik het tupu-
quen dat ons telkens met zooveel trots in Venezuela werd
aangewezen. Het bedekt een groot gedeelte van het Gou-
vernementsplein en vooral de perken rondom den Wil-
helmina-boom en voor ,,Financiin" zijn er vol van.
Ook de wilde savanna-grassen komen geheel met de
Surinaamsche soorten overeen. Bij het rijden over de Sa-
vanna's in Bolivar moesten wij telkens tegen elkaar
zeggen: ,,Kijk, hier ziet het er uit als op die savanna, die
wij in Suriname samen bezochten; daar heb je een dupli-
caat van die andere savanna".
Het eenige verschil was, dat wij in Venezuela meest-
al te paard zaten en dat de beste Surinaamsche savan-
na's, waar wij in de brandende zon op onze eigen beenen
door moesten, stellig better waren en meer gras hadden
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
dan eenige savanna die wij in Venezuela onder de oogen
kregen.
Er zijn in Venezuela streken waar het vee voortteelt
feitelijk zonder eenige zorg van den mensch. In het
hartje van de Blano's vindt men landeigenaren die, wan-
neer men ze vraagt hoeveel vee ze bezitten, alleen kunnen
antwoorden dat er een jaar of zeven, acht geleden, toen
er eens een telling werd verricht, zooveel duizend stuks
werden bevonden. Het vee is daar erg wild. Een voet-
ganger kan het in het geheel niet benaderen; voor zoo'n
tweebeenig wezen vluchten de dieren in wilde vaart weg.
Met ruiters kan men ze echter nog wel bijeendrijven; een
groot gedeelte moet met de lasso worden opgevangen.
In Guyana is het vee tammer, wordt meer verzorgd,
het ras is er better, namelijk meer gekruisd met goede, uit-
heemsche rassen; maar als men denkt dat het als stalvee
behandeld zou kunnen worden zou men zich toch leelijk
vergissen. Er zit nog ruimschoots ,,spirit" genoeg in om
de liefhebbers gelegenheid te geven hun hart op te halen
aan de national sport van Venezuela. Dit is een soort
stierengevecht, waarbij een aantal wilde stieren in een
afgezette straat worden gedreven, en de ,,jeunesse dor6e"
van de plaats de dieren te paard najaagt, ze bij de start
pakt en door een krachtige ruk op het goede moment op
den ground laat tuimelen. Lukt het, dan wordt men door
de dames die het schouwspel vanuit de ramen volgen,
toegejuicht en met bloemen overladen; in. het andere
geval, als men met de start van den stier in de hand
achter het dier aan blijft hollen zonder dat men het kan
laten neerstorten, wordt men smadelijk uitgelachen.
Die handige truck wordt ook wel toegepast op weer-
barstige dieren van de kudde in de savanna. Een andere
manier om de dieren te bedwingen is natuurlijk de lasso.
Bij het gebruik van de lasso te paard is in Venezuela het
einde van dit leeren koord aan de start van het paard
vastgeknoopt. De lus wordt in volle galop om de horens
van het te vangen dier geslingerd, waarna een goed ge-
dresseerd paard zich onmiddellijk van zelf omkeert, zich
schrap zet en den schok van het voorthollende stuk vee
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
zoodanig opvangt dat dit op den ground wordt geworpen
en dadelijk door een tweeden ruiter, die van zijn paard
spring, kan worden gebonden. Het is buitengewoon inte-
ressant om te zien hoe een goed iUanero in een oogenblik
tijds elk dier dat hij aan zijn losso krijgt aan zijn wil heeft
onderworpen.
Het streven van de veehouders op de veehouderijen of
hato's is voor een groot deel echter erop gericht om de
dieren zoo tam te maken, dat zoo min mogelijk van de
lasso moet worden gebruik gemaakt. Een economisch ge-
bruik van de werkkrachten is noodzakelijk. Men recent
dat een beheerder met een drietal ,,peons" (arbeiders)
een hato van een paar vierkante uren gaans, met 1000
stuks vee moet kunnen beheeren.
Op een Venezolaansche hato komen de runderen nooit
onderdak. Het grootste gedeelte van hun leven loopen ze
vrij op de savanna rond. Omheinen is feitelijk overbodig
en kwam v66r de ontdekking van prikkeldraad ook niet
voor. Heeft men eenmaal vee, dat zich aan een bepaalde
savanna gehecht heeft, men noemt dat in Venezuela
,,pegar", wortelen of kleven, dan blijft het er ook en loopt
wanneer men de dieren honderde mijlen wegdrijft aan
zich zelf overgelaten linea recta weer naar zijne oude sa-
vanna terug. Wie een open savanna heeft en nieuw vee
koopt moet dus voortdurend in de weer zijn om de dieren
telkens terug te driven. Dat blijft noodig totdat de
koeien een kalf geworpen hebben. Met hun jong kunnen
zij niet meer ver weg trekken en de moederliefde bindt
de dieren aan hun nieuwe woonplaats. Tegenwoordig zijn
de savanna's zeer dikwijls omheind en kan men het vee
dus meer naar willekeur verplaatsen. Zoo'n omheinde
savanna of ,,potrero" beslaat een paar duizend hectaren,
de prikkel-draad heiningen treft men in Venezuela bij
honderde en duizende kilometers aan.
Ook voor het tam maken van het vee maakt men voor
een goed deel gebruik van de banden die moeder met
kind verbinden. De kalveren worden in den regel in de
savanna geboren en door de moeders den eersten tijd
onder droog gras en bladeren verborgen. Na eenige dagen
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
worden ze, dat is tenminste de normal gang van zaken
op vele hato's, in een kleine omheinde schaduwrijke heide
dicht bij huis gedreven en laat men de moeders overdag
vrij in de savanna grazen. Tegen het vallen van den avond
komen deze koeien naar huis om hun jongen te zoogen
en heeft men gelegenheid om ze te melken. Soms moeten
ze naar huis gedreven worden, op andere hato's komen
ze vrijwel uit zich zelf en meent men dat een rookend
vuurtje in den namiddag bij huis aangestoken aan de
koeien het sein geeft dat ze binnen moeten komen. Een
ander middel om ze bijeen te lokken is dat de peon, die
ze naar huis moet driven het heftige blaten van een in
nood verkeerend kalf nadoet. Van alle kanten komen de
moederkoeien dan verschrikt en met de ooren in de hoog-
te gestoken aanhollen. De peon begint een eentonig liedje
te zingen en rijdt de richting van het huis op, waarna de
heele kudde achter hem aan marcheert.
Bij huis komen ze niet dadelijk bij de kalveren doch
in een afzonderlijke omheinde ruimte, een kraal. Telkens
als een van de koeien gemolken moet worden, roept men
haar kalf bij de naam en het is grappig zooals die dieren
op hun naam reageeren. Nauwelijks begint de melker
hun naam te zingen, de dieren houden naar het schijnt
veel van een liedje, of ze spitsen de ooren en komen naar
de poort van de kraal toeloopen om bij de moeder gelaten
te worden. Ze mogen echter niet dadelijk zuigen, maar
worden eerst aan een der voorpooten van hun moeder
vastgebonden, die aldus geen stap kan doen zonder
haar jong onder den voet te loopen en zich rustig laat
melken. Een touw om den hals van de koe zou een kleine
revolutie in de kraal veroorzaken, maar op deze wijze
verloopt de zaak zeer rustig en men kan zich geen vreed-
zamer schouwspel voorstellen dan het melken van zoo'n
honderd koeien op een mooien avond in een Venezolaan-
sche corral, overgoten door het licht van de maan terwiji
men af en toe de zangerige stem van de peons of het zach-
te roepende loeien van de dieren hoort. Nadat de koeien
voor een deel uitgemolken zijn, laat men het kalf naar
hartelust zuigen.
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
Uit de buurt van Ciudad Bolivar wordt veel melk naar
de stad gezonden. Elders bereidt men er wel kaas van,
maar dikwijls beschouwt men het melken van de dieren
alleen als middel om tam vee te krijgen en melkt men de
koeien bijvoorbeeld alleen maar om de maand. Door de
kalveren steeds bij de moeder te laten, zou het vee geheel
verwilderen en door ze zoo om de maand ,,onder disci-
pline" te plaatsen wordt het veel makker.
Hoofdzaak bij de bedrijven van Venezolaansch Guaya-
na is de teelt van slachtvee en het is in dit verband wel
opmerkelijk, dat het slachten van vrouwelijk vee in de
republiek absoluut verboden is. In de savanna's kan men
het verbod natuurlijk niet volkomen handhaven en
moeilijk beletten, dat een veehouder een oude koe slacht
en opeet. Maar in de steden en voor uitvoer komt alleen
mannelijk slachtvee in aanmerking. De maatregel valt
wel in den smaak en ik heb meermalen de bewering ge-
hoord, dat de sterke toeneming van vee in Venezuela
voor een groot deel aan deze wet moet worden toege-
schreven. In Ciudad Bolivar kregen wij sterk den indruk,
dat ongeveer ieder gezeten burger bij de veeteelt belang
heeft. Telkens kwamen wij in aanraking met menschen
die bescheidenlijk vertelden dat ze een ,,kleine" hato,
met een ,,beetje" vee hadden, en bij nadere informatie
bleken zij dan eigenaars te zijn van een paar leguas, d. z.
vierkante uren gaans, savanna met een duizend stuks vee.
Een reis door die streken bijv. in de omgeving van
Ciudad Bolivar, verschilt hemelsbreed van een tocht door
Suriname. Het gaat daar te paard of met de auto over
geweldige afstanden over de savanna. Zoo'n autotocht is
niet bepaald goed te vergelijken met een rit langs een
Europeeschen of zelfs een Surinaamschen weg. De ,,weg"
is niets dan een karrespoor, en gaat soms over rotsen,
dwars door kreeken en kleine rivieren en om een haver-
klap verwacht men dat de wagen ondersteboven zal
slaan. In den regentijd behoort een takel en een eind ka-
bel om de auto uit de modderpoelen te trekken tot de on-
misbare uitrustings-stukken. Op mijn terugreis van Tu-
meremo naar Ciudad Bolivar, een rit van 300 K.M. vlo-
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
gen op een gegeven oogenblik alle spaken van een van de
voorwielen van onze Ford en moesten wij twee dagen en
nachten midden op de savanna, verscheidene uren loo-
pen van de naastbijzijnde menschelijke woning, op het
zand doorbrengen. Den tweeden dag, toen alle medegeno-
men provisie op was, werd de gedwongen picnic minder
vroolijk. Tegen den avond van dien dag konden wij een
,,cachicamo", een gordeldier, onze kapassi, die door een
van onze metgezellen op de savanna was doodgeschopt,
verorberen en toen de uitgezonden bode met het re-
servewiel en met levensmiddelen terugkwam was alle leed
spoedig vergeten.
De door te trekken kreeken zijn meestal niet diep,
doch kunnen door den regen toch zoodanig gezwollen
zijn, dat men er heelemaal niet door kan of dat de auto
op de kap na onder water gaat. Passagiers en bagage
worden bij zoo'n gelegenheid met een bootje overgezet.
De motor wordt uiteen gehaald en van het overtollige
water bevrijd, waarna de reis kan worden vervolgd.
Bij de tochten te paard of per muilezel moet men zich
zooveel mogelijk in zijn bagage beperken. Hangmat, mus-
kietennet en deken worden achter het zadel bevestigd
en in de zadeltasschen is just voldoende plaats voor wat
kleeren. Eten, of ,,bastimente" (bouwstof), zooals men
in Venezuela zegt, kan men niet veel meenemen. Men re-
kent op wat in de te passeeren hato's of in het bosch op
de balata-stations te krijgen zal zijn. De menschen zijn
daar in den regel buitengewoon voorkomend en gastvrij;
maar ook hier doet men echter ook wel minder gunstige
ervaringen op. Zoo rekende een herbergier op de savanna
voor een maal dat hoofdzakelijk bestond uit ,,sancoche de
gajina", een soort kippensoep met knoedels van bananen
en cassave, 60 Bolivar en voor de kip nog 20 Bolivar
extra ( een Bolivar is j gulden). Onze gids protesteerde
heftig. De kip was al bij de dure soep berekend. Maar het
eenige wat hij bereikte was de bedreiging dat de baas,
als hij het waagde op de plaats terug te komen, op hem
schieten zou. Ik geloof niet dat die bedreiging ten uitvoer
gebracht zou zijn. Men houdt er echter veel van zijn
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
revolver zoo nu en dan eens te laten knallen. Tot voor
eenige jaren werd er op de Orinoco van de rivierbooten
door de passagiers geregeld snelvuur afgegeven op de
kaaimannen, beesten van 6 of 7 M. lengte. De ,,schurk"
in de drama's van de bioskoop van Tumeremo, een
openluchttheater, kreeg, naar men mij vertelde, wan-
neer hij op het doek kwam van het verontwaardigde pu-
bliek ook wel eens een revolversalvo. Maar dergelijke ge-
vaarlijke grappen komen nu minder voor. Het dragen
van vuurwapenen wordt geleidelijk tot gepaste afmetin-
gen teruggebracht. In het bosch en op de savanna draagt
vrijwel iedereen een revolver en als men in een kamp of
huis komt eischt de etiquette dat men zijn wapens aan
den gastheer in bewaring geeft tot men het huis weer ver-
laat. Die gewoonten heerschen in het binnenland. In
Ciudad Bolivar, een stad van ongeveer 15000 inwoners,
is dat natuurlijk geen gebruik en de inwoners ergeren
zich lichtelijk wanneer men denkt daar aan allerlei ge-
vaarlijke avonturen te zullen zijn blootgesteld.
C. Bolivar is het centrum van den geheelen handel in
Guayana en tot ver in het gebied van de llano's. Zelfs van
Varinas, dicht bij de Andes, komt tabak de Apure, een
grooten zijtak van de Orinoco, af naar C. Bolivar. En de
Orinoco zou een toegangsweg kunnen worden naar Bo-
gota, de hoofdstad van de republiek Columbia.
De voornaamste bedrijven van Guayana zijn de goud-
industrie, de veeteelt, het balata-bedrijf en de inzameling
van pendare of chicle, (kauwgom), het verzamelen van
tonka-boonen en rubber in Boven-Orinoco en Amazonas,
en de export van aigrette's. Behalve voor de locale market
heeft men niet veel landbouw. In de omgeving van Tucu-
pita kan men langs de armen van de Orinoco wat cacao-
cultuur vinden.
Cacao komt evenals in Suriname, ook in het Orinoco-
gebied in het wild voor. De aanplantingen bij Tucupita
zijn ongeveer 25 &A 30 jaar oud en de cultuur wordt in
hoofdzaak gedreven door bewoners van het eiland Mar-
garita, dat even droog is als Curacao, menschen die zich
doodarm aan de oevers van de armen van de Orinoco
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
neerzetten en het daar, in veel gunstiger omstandigheden
dan in hun geboorteland, dikwijls spoedig tot welvaart
brachten. De boot gaat van Trinidad naar Bolivar op
verscheidene plaatsen zoo dicht langs den over, dat
men met een kijker nog een vrij goed beeld van de cul-
tuur kan krijgen. De cacao is veel verder van de kust ge-
legen dan die van de Surinaamsche plantages, 12 tot 16
uur stoomen van de zee af. Sluizen en bedelving heb ik
niet gezien. Men plant de cacao op het vlakke land, dat
met een 2 tot 3 M. hoogen, steilen over aan de river
komt, en laat vaak een gedeelte van de boomen van het
bosch als schaduw staan. Het bosch bestaat dikwijls uit
,,koffiemama's", Erythrina, zoodat men dan dadelijk
dezelfde soort schaduwboomen heeft die in Suriname
geplant worden. Meestal plant men echter de schaduw-
boomen tegelijk met de cacao en de tusschenplanting van
bananen. Men plant de cacao buitengewoon dicht op
elkaar. Ik zag rijen op 3 M. en de cacao in de rij op on-
geveer 11 M. afstand. De kwaliteit van het product is
buitengewoon goed, better dan de Trinidad-cacao en dit
moet aan grondsoort of klimaat liggen, want naar ik van
een cacao-planter van Trinidad te Ciudad Bolivar ver-
nam, zouden Orinoco-boonen te Trinidad uitgeplant ge-
wone Trinidad cacao geven. De kleur van de vruchten
was meest rood tot zeer donker rood. Ik zag echter ook
gele varieteiten. In den vorm kon ik groote verscheiden-
heid opmerken. Deze zelfde planter was van oordeel dat
de aanplantingen bij Tucupita door de veel te dichte
plantwijze wel spoedig van hevige ziekten zouden te
lijden hebben en ik geloof, dat een ieder het daarmede
wel eens zal wezen. Maar hoezeer ik ook naar ziekten
uitzag, behalve hier en daar wat thrips zag de cacao er
overall even gezond en frisch uit. De voornaamste oog-
sten heeft men in December en Juni. De Decemberoogst
is de belangrijkste; dus just omgekeerd als in Suriname,
waar de napluk in December slechts weinig oplevert. Het
klimaat van de Orinoco-delta wijkt ook eenigszins van
dat van Suriname af; wij hebben hier de voornaamste
droogte na den grooten regentijd; in Delta Amacuro is
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
het just omgekeerd en gaat de zware droogte aan den
grooten regentijd vooraf. De maanden September tot
November vallen daar in den kleinen drogen tijd. Hoe
zeer ik de boomen er ook op na keek, ik kon geen spoor
van krulloten op de cacao ontdekken. Zooals bekend
heeft Dr. Stahel op de wilde cacao in het stroomgebied
van de Coppename in Suriname overvloedig krulloten ge-
vonden en ik had zeer gaarne in Venezuela willen na-
gaan of dit met de wilde cacao die daar voorkomt even-
zeer het geval is. Tot mijn spijt kon ik op mijn reis echter
geen wilde cacao onder de oogen krijgen. Ik zag in de bos-
schen tusschen Yuruari en Yuruan en ten noorden van
het Imataca-gebergte bij het brongebied van de Acure
wel een verwante soort, Herrania Mariae, die ook ver-
spreid in Suriname voorkomt. Maar krulloten komen op
dit boompje ook in onze kolonie niet voor. Voordat de
armen van de Orinoco zich bij Barrancas vereenigen
houdt de cacao-cultuur geheel op, men komt aan de lij-
zijde van het Imataca gebergte, het klimaat wordt droger
en het gebied van de veeteelt begint.
De balata-industrie in Suriname verschilt in meer-
dere opzichten van de zelfde industries in Venezuela.
Evenals in Demerary en Fransch Guyana maakt men in
Suriname bladbalata; het bedrijf is bijna geheel afhanke-
lijk van vervoer te water en de boomen worden uitslui-
tend staande afgetapt. In Venezuela werden de boomen
tot voor enkele jaren voor de aftapping geveld. Ik heb er
honderde geveld afgetapte bolletrie-stammen op den
ground zien liggen en, hoewel men door een gebrekkig
tapinstrument niet de voile productive heeft geoogst,
kreeg men per boom per aftapping eene grootere pro-
ductie dan in Suriname. Wat wij hier in meerdere termij-
nen oogstten, kreeg men daar opeens. Het gevolg is ge-
weest dat het bedrijf in Venezuela veel meer geconcen-
treerd is geworden en dat het mogelijk werd de balata-
bosschen te voorzien van een net van berijdbare paden,
dat elke rancho (kampje) met het hoofdstation verbindt.
Alles wat de balata-industrie hier doet voor het toegan-
kelijk maken van de bosschen is het kappen van ,,lijnen",
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
men kan ze nauwelijks voetpaden noemen, en het op-
ruimen van de omgevallen boomen, die een kreek onbe-
vaarbaar maken. De arbeiders moeten, na dagen en
weken varen, soms na weken wachten op een goeden
waterstand, nog dagreizen ver het binnenland in loopen
en daarbij alle benoodigdheden zelf het bosch in en de
verkregen balata naar buiten sjouwen. Vergeleken met
den Surinaamschen bleeder heeft de Venezolaan een
heerenleven. Alle provisie wordt door ezels of muilezels
in zijn kampje bezorgd en zoodra hij de balata in blok-
vorm in zijn kamp aan den ezeldrijver van de maat-
schappij heeft afgeleverd, behoeft hij er niet meer voor
te zorgen.
Ik heb zoo goed mogelijk de oppervlakte van het ge-
exploiteerde balata-bosch in Suriname en Venezolaansch
Guayana nagegaan en ben tot de gevolgtrekking geko-
men, dat men in Venezuela in den loop van de jaren van
5 million H.A. bosch, waarvan 3 million H.A. afge-
werkt en 2 million nog in exploitatie, in 't geheel 27
million K.G. balata heeft verkregen, tegen 12J million
K.G. balata in Suriname van 6 million H.A. bosch.
In Venezuela verkreeg men van een kleinere oppervlakte
meer dan de dubbele hoeveelheid balata en wel verre van
in hoogere mate uitgeput te zijn, liggen nu de exploi-
tabele terreinen in Venezuela gemakkelijker te bereiken
dan in Suriname.
Sedert twee of drie jaar is in Venezuela het vellings-
systeem verboden en vervangen door de aftapping op
stamp met behulp van de klimsporen. Omdat men er al-
leen met maagdelijke boomen te doen heeft, die onmid-
dellijk met de klimsporen over een groot gedeelte van
den stamp afgetapt kunnen worden, kan men voorloopig
het bedrijf in op betrekkelijk kleine oppervlakten samen-
gedrongen vorm behouden. Dat men de bosschen door
het verlaten van het vellings-systeem spaart is m. i.
echter een illusie. Een zeer groot gedeelte van de met
de klimsporen afgetapte boomen gaat al dadelijk dood
en op herstel van de overigen valt niet te rekenen.
De inzameling van kauwgom of pendare, zooals de
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
boom in Venezuela genoemd wordt, vindt plaats op de
door de balata-industrie afgewerkte terreinen van het
Imataca-gebergte. Op de vlakte waaruit die bergen op-
rijzen vindt men daar bolletrie, terwijl de pendare op de
hellingen en de plateauvormige toppen van de bergen
groeit.
Ook het vellen van de pendare-boomen is bij de wet
verboden. Terwiji het bij den bolletrie echter nog mogelijk
is om bij de aftapping op stamp product in loonende hoe-
veelheid te verkrijgen, is dit bij de pendare niet moge-
lijk. Het melksap is dikvloeibaar en blijft bij de staande
aftapping grootendeels op den bast van den boom zitten.
Alle pendare-boomen worden dan ook v66r de aftapping
geveld.
Het pendare-bedrijf is veel minder belangrijk en min-
der goed geregeld dan het balata-bedrijf. De in vroegere
jaren voor de balata-exploitatie aangelegde muilezel-
paden zijn, nu de bosschen zijn afgewerkt, alle weer dicht-
gegroeid en het vervoer van de pendare vond plaats op
dezelfde wijze als het balata-transport in Suriname.
Het is niet mijn bedoeling alle bedrijven van het
Orinoco-gebied de revue te laten passeeren. De inzame-
ling van rubber in het door bloedige woelingen geteis-
terde Rio Negro-district moet ik laten rusten. Ik kan
echter niet nalaten nog 66n onderwerp aan te roeren,
en wel een, dat de gemoederen van de dames op zeer
verschillende wijze in beroering brengt, namelijk de in-
zameling van aigrettes. Terwiji de eene helft van de
dames zich met die veeren tooit, roept de andere helft
daar schande over; de aigrette heeft den naam gekregen
van ,,badge of cruelty", omdat aangenomen wordt dat
voor elke pluim een vogel moet worden gedood. De invoer
van deze vogelveeren is in sommige landen, ik meen o. a.
de Vereenigde Staten, door van dierenbeschermers uit-
gaande agitatie verboden. Van de Apure, een groote zij-
rivier van de Orinoco die door de llano's van Venezuela
stroomt, komen ontzaglijke hoeveelheden veeren in den
handel. De uitvoer bedraagt per jaar gewoonlijk meer
dan 2000 K.G. aigrette's ter waarde van verscheidene
OVER HET ORINOCO-GEBIED.
millioenen. Bij de grootste massa van die veeren is een
protest van dierenbeschermers niet op zijn plaats. De
vogels behoeven voor het verzamelen van de pluimen
niet te worden doodgeschoten, want zij laten ze in een
zekere period van het jaar vanzelf vallen. De aigrette's
zijn afkomstig van verschillende reigersoorten, die in
kolonien van millioenen exemplaren aan de oevers van
de rivieren en in de overstroomende savanna's van het
Apure-gebied leven. Die ,,garza's", zooals de verblijf-
plaatsen der kolonies in Venezuela worden genoemd,
hebben bepaalde slaapplaatsen voor jonge vogels, plaat-
sen waar de volwassen vogels broeden, eetplaatsen, en
dat alles op zoo groote schaal, en zoo onveranderlijk, dat
men in Venezuela evengoed eigenaar kan zijn van een
,,garcero" als van een savanna met een paar duizend run-
deren. In den ruitijd verzamelt men de aigrette's op de
plaatsen waar de vogels in ontelbare massa's bij elkaar
slapen of hun nesten hebben en het schieten van de
dieren is door de eigenaren ten strengste verboden. In
vroegere jaren was het gebruik om de dieren te schieten
en verscheidene garcero's zijn op die wijze total uitge-
moord. Ook nu nog krijgt men door stroopers in den han-
del van Ciudad Bolivar een aantal aigrette's van gedoode
vogels; deze zijn, omdat zij niet zoo lang door den vogel
gedragen zijn, witter van kleur en worden duurder be-
taald. De overgroote massa van de veeren die thans uit
Venezuela komt is echter van den ground of uit het water
opgeraapt en waar het blijkt voor de eigenaren van gar-
cero's voordeeliger te zijn de vogels te beschermen en
groote hoeveelheden aigrette's van een iets mindere kwa-
liteit te krijgen, dan de garza's te laten doodschieten, er
dus geen conflict komt tusschen utiliteit en sentimenta-
liteit, daar geloof ik dat alle dames als Koningin mode
het wil met een gerust geweten Venezolaansche aigret-
te's k'unnen dragen.
DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS EEN
KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
DOOR
JHR. L. C. VAN PANHUYS.
Den 23sten September 1845 deelde de Consul-Generaal
der Nederlanden te Londen, J. W. May, aan den Minister
van Kolonian, J. C. Baud, mede, dat onder de menigte
spoorweg-projecten in Engeland er ook een was voor
Britsch-Guyana, n.l. om Demerary, Berbice en Esseque-
bo door een spoorweg met elkaar te verbinden. Het plan
van de directeuren, onder wie ettelijke ,,zeer wel, en ook
bij ons" bekende West-Indische eigenaars, als Sir Ed-
wood Cust, voorzitter, J. C. Boode, Mr. Ross, agent van
den Heer Blair in Berbice; Sir John Fitzgerald; Sir James
Barnes, lord Reay, the honorable Grantley Berkeley,
enz., bepaalde zich echter niet tot Britsch-Guyana, maar
zou zich ook uitstrekken tot Suriname en Cayenne. Op
verzoek van en namens de directeuren vroeg de Heer May
aan den Minister of er bij de Nederlandsche Regeering
,,gewigtige bedenkingen" zouden bestaan tegen het uit-
strekken van zoodanigen spoorweg, over de grenzen
van de kolonie Suriname tot aan de stad Paramaribo,
en desnoods verder naar Fransch-Guyana of Cayenne;
de directie zou daartoe gaarne concessie erlangen onder
door het Nederlandsch Gouvernement te bepalen voor-
waarden.
Eerst wanneer op hun onderhandsch verzoek een gun-
stig antwoord zou zijn verkregen, zou eene officieele con-
cessie-aanvraag volgen.
De Consul-Generaal legde een gedrukt ,,preliminary
prospectus" over van de ,,British Guiana Railway and
Steam Ferry Company" voor de verbinding van de dis-
26 DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
tricten ,,Berbice, Demerara, and Essequibo". Kapitaal
750.000 pond sterling, in 30.000 aandeelen van 25 pond
elk. De toelichting ving aan, de districten waardevol en
bij uitstek productief te noemen, en de aandacht te ves-
tigen op de elders bijna nergens te vinden voordeelen, die
de kolonie voor spoorwegaanleg bood, met laag, vlak
land en een overvloed van de beste houtsoorten. Totnog-
toe, zoo luidde het prospectus, werden de voortbrengselen
van het vruchtbare land en de groote en toenemende
invoer, geheel verscheept of overgescheept in de havens
van Georgetown (Demerary) en Nieuw-Amsterdam (Ber-
bice). Het vervoer tusschen deze havens en de plantages
geschiedde met kleine bootjes op zeer kostbare en om-
slachtige wijze en met veel risico op de met zandbanken
voorziene en gevaarlijke kust. Het voordeel voor de Re-
geering voor troepenvervoer en van veelvuldige- en ge-
makkelijke verbinding met de forten en steden, be-
hoefde geen betoog. De directeuren waren overtuigd van
den steun van het plaatselijk bestuur en van de eigenaren
in de kolonie, voor wie deze spoorweg een onberekenbaar
voordeel zou opleveren. De bevolking nam met snelheid
toe, ten minste 200.000 ton goederen werden jaarlijks van
Europa naar de havens gebracht; ongerekend wat de
Amerikaansche schepen en booten van de naburige West-
Indische eilanden aanvoerden. Het aantal passagiers kon
niet nauwkeurig worden geraamd, maar de markten van
Georgetown, werden nu reeds, langs slechte wegen, op
groote schaal door de plantages voorzien. Visch, vruchten,
groenten en andere aan bederf onderhevige artikelen
waren overvloedig, doch de verkeersmoeilijkheden maak-
ten die artikelen bijna waardeloos, wanneer ze, wat veelal
het geval was, ver van de markten van steden en dorpen
waren verwijderd. De uitgebreide veefarms, door welke
de spoorweg zou passeeren, zouden in groote mate van
het gemakkelijke vervoer profiteeren. De immigranten,
die men uit Britsch-Indie en uit Afrika verwachtte, zou-
den niet alleen de belangrijkheid en de waarde van de
kolonie doen toenemen, maar ook duidelijk de noodza-
kelijkheid aantoonen van snelverkeer in een land, dat
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
volgens het ambtelijk verslag, uitgebracht door Sir Ro-
bert Schomburgk aan het Colonial Office en aan de
Britsche Royal Geographical Society, door zijn onge-
evenaard vruchtbaren bodem, aan vele millioenen in-
woners voedsel zou kunnen verschaffen.
Er volgde dan een staat van het total van invoer-
rechten (in dollars) over de jaren 1836 tot 1844 en van
de in die jaren uitgevoerde goederen, in 1843: 35.738
okshoofden suiker, 28.296 vaten rum, 24.957 vaten me-
lasse, 1.428.100 ponden koffie en 24 balen katoen. Uit
dien staat werd afgeleid, dat het verkeer in de kolonie
snel toenam. Wanneer de beide uiteinden van de kolonie
door een spoorweg zouden zijn verbonden, zouden de
voordeelen van een veilig en snel goederenverkeer niet
alleen belangrijk zijn, maar van jaar tot jaar toenemen.
Wij laten de aan het slot van het prospectus opgeno-
men ontboezeming (een uittreksel uit de Verhandelingen
van de ,,Royal Agricultural Society of British Guiana"
van 18 Maart 1845) hier volgen. Er blijkt uit hoe men,
door een zekere spoorwegkoorts bevangen, toch wel dege-
lijk in de kolonie zelve, dadelijk de hand aan het werk
sloeg.
,,The Society on the 29th January last having been requested
by certain Gentlemen desirous of establishing a Railway on the
East Coast of Demerara, to afford the use of its rooms, and to
give its countenance to the project, unanimously responded to
their wishes, and accordingly a Meeting of parties favourable to
the undertaking took place on the 22nd of February last. The
subscription in the Colony is now in progress. Measures have at
the same time been taken to secure the co-operation of those
Gentlemen in Europe who are immediately connected with the
prosperity of the Colony. Should this desirable undertaking be
carried into effect, the benefit that will result to the Colony from
the adoption of Railways must prove incalculable. A new light
will dawn upon this fertile Land; its ample resources will be
made apparent; its natural advantages will be turned into ac-
count; and it will be proved to the world at large that no bounds
need be set to Immigration to its shores."
Motht de lijn naar Nieuw-Amsterdam ,,be preoccupied
under the sanction of the Legislature", dan zou de Com-
28 DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
pagnie hare operation bepalen tot het Westelijk deel van
de kolonie en zouden de aandeelhouders slechts de helft
van hunne aandeelen behoeven te storten. De absolute
vlakheid van het land, de vele hulpbronnen daarvan,
zouden veel van de oorzaken van de ontzaggelijke kosten
van spoorwegaanleg in Groot Brittannie wegnemen en de
Compagnie in staat stellen een lang stuk spoorweg aan te
leggen voor een, naar evenredigheid, klein bedrag. Aan-
deelen zouden zijn aan te vragen ten kantore van de Com-
pagnie, 18, Austin Friars. Londen. Een lijst van het
voorloopige Comite zou worden openbaar gemaakt, on-
middellijk na aankomst van de volgende mail.
Op den omslag stonden nog afstanden vermeld, name-
lijk: 54 mijlen van Nieuw-Amsterdam naar Georgetown;
14 vandaar naar Greenwich Park, West Coast; en 25
van de plantage Spring Garden naar Walton Hall.
Op last van den Minister zond de Secretaris Generaal
van het Dep. van Kolonien den brief van den Consul-
Generaal May en het prospectus aan den te 's Gravenhage
vertoevenden gewezen Gouv.-Generaal van de Nederl.
W.-I. bezittingen. B. J. Elias, met uitnoodiging om den
Minister, ten deze ,,te dienen van consideratie en advies"
(schrijven van 30 Sept. 1845). Reeds acht dagen daarna
kwam het antwoord; dat op het volgende neerkwam.
Het spoorwegproject schijnt zoo oordeelde de gewe-
zen Landvoogd zijn oorsprong te danken aan de be-
hoefte aan een goedkoop en snel vervoer van de voort-
brengselen van het land naar die havens, van waar ver-
scheping naar Europa kan plaats hebben. In however door
spoorwegaanleg in die behoefte zal worden voorzien,
durfde de heer Elias, bij gemis aan plaatselijke kennis
van Britsch-Guyana niet te beoordeelen. Indien echter de
ligging van de plantages niet zoodanig was, dat de plan-
tageproducten langs den voorgenomen spoorweg zouden
kunnen worden vervoerd, dan zou het project, zoo schreef
de heer Elias verder, waarschijnlijk niet tot stand zijn
gekomen en geen steun van achtenswaardige mannen
hebben verworven. In Suriname liggen de plantages ech-
ter zoodanig in alle richtingen verspreid, dat het (zijns
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
inziens) niet doenlijk zou zijn aldaar door e6n enkelen
spoorweg alle plantageproducten te doen vervoeren naar
de hoofdplaats, waar de afscheping plaats heeft. Een
spoorweg van de grenzen van Britsch-Guyana naar Para-
maribo zou slechts kunnen dienen voor het vervoer naar
de stad, van de producten van de in de beide districten
Nickerie 1) gelegen en van een deel van de aan de Sara-
macca gelegen plantages. Meer dan de helft van dat ver-
voer, namelijk de producten van Neder-Nickerie, werden
van daar rechtstreeks naar Nederland verscheept en zou-
den dus in geen geval per spoorweg vervoerd worden.
Maar gesteld al, zoo vervolgde de heer Elias, dat het
mogelijk ware alle producten van Suriname langs e6n
spoorweg naar Paramaribo te vervoeren, dan geloof ik
dat, wil men de aanlegkosten van den spoorweg goed
maken, de vervoerkosten oneindig veel hooger zullen
moeten zijn, dan waarop thans de vervoerkosten (zonder
spoorweg) naar de hoofdplaats komen te staan. Op op-
brengst wegens passagiersvervoer valt bij de tegenwoordi-
ge gesteldheid van Suriname in het geheel niet te rekenen.
De bovenstaande overwegingen zouden evenwel het
Nederlandsche Gouvernement niet behoeven terug te
houden van het verleenen van vergunning tot spoorweg-
aanleg in Suriname, indien geenerlei geldelijke bijdrage
behoefde te worden toegekend. Immers van een spoor-
weg (ook al was deze misschien niet geheel just opgezet en
niet rendabel, voegen wij hier ter verduidelijking van den
gedachtengang in het advies van den heer Elias tusschen-
in), van een snellere verbinding, waren in het algemeen
belangrijke indirecte voordeelen te wachten; het zou een
krachtige hefboom zijn tot ontwikkeling van nijverheid
en ondernemingsgeest.
Zoolang echter en hier beschouwde de oud Gou-
vemeur-Generaal de zaak uit een oogpunt dat ons nu in
den tegenwoordigen tijd vreemd aandoet in Suriname
de slavernij bleef bestaan, was het tot handhaving van
de rust der kolonie en in het belang van het gevoel van
1) Aan de toenmalige districten Opper- en Neder-Nickerie werden later
(weder) de namen van Coronie en Nickerie gegeven.
30 DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
ondergeschiktheid bij de slaven allernoodzakelijkst, dat
alle gemeenschap van geemancipeerden uit de naburige
kolonien met de Surinaamsche slavenbevolking zorg-
vuldig werd vermeden. Door de voorgenomen spoorweg-
verbinding met Britsch-Guyana zou de gelegenheid tot
zoodanige gemeenschap dagelijks bestaan en met geen
mogelijkheid zijn tegen te gaan. Dat hierdoor het ver-
langen naar vrijheid ten sterkste bij de slaven zou wor-
den opgewekt en dat daarvan de nadeeligste gevolgen
zouden zijn te verwachten, behoefde volgens den heer
Elias geen betoog. Hij was mitsdien van gevoelen, dat de
Minister den heer May zou kunnen antwoorden, dat het
vooralsnog ongeraden voorkwam, om het aanleggen van
een spoorweg in Suriname, in verbinding met een spoor-
weg in Britsch-Guyana, toe te staan.
Alhoewel kan worden aangenomen, dat destijds niet
elkeen, die van de Surinaamsche toestanden op de hoogte
was, het met de meening van den gewezen Gouvemeur-
Generaal eens zou zijn geweest, dat bij het bestaan van
zoodanigen spoorweg de aanraking met de negers van
Britsch-Guyana meer gevaarlijk zou kunnen worden voor
de rust van Suriname, immers men zou hebben kun-
nen aannemen, dat de Surinaamsche negers voldoende
van den stand van zaken in de Engelsche Kolonien op
de hoogte waren -, schijnt deze overweging bij den
Minister niet te hebben gegolden. Het ministerieele ant-
woord luidde namelijk, zooals men hieronder zien zal,
geheel in den geest van het advies van den heer Elias.
Den Heer May werd op 9 Januari 1846 geschreven,
dat het doorloopen van den spoorweg uit Berbice tot
Paramaribo en van daar verder naar Cayenne, niet
zou kunnen dienen om de producten van de Surinaam-
sche plantages te vervoeren naar de gemelde stad,
van waar de verscheping naar Nederland plaats heeft,
omdat die plantages in alle richtingen verspreid liggen
(cursiveering door ons). Alleen voor de producten der
beide districten Nickerie en van een gedeelte der plan-
tages aan de river Saramacca, zou van dien spoor-
weg kunnen worden gebruik gemaakt, maar de pro-
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
ducten van het district Neder-Nickerie, worden recht-
streeks van daar naar Nederland afgescheept en het
overige is van te weinig belang, om uit dien hoofde den
bedoelden spoorweg noodzakelijk te achten.
,,En vermits overigens eene meerdere gemeenschap
,,van Suriname, met de naburige Kolonien, alwaar de
,,slaven geemancipeerd zijn geworden, niet wenschelijk
,,wordt beschouwd, zoo gelieve U.W.Ed.Gestr. de eerst
,,gemelde bijzonderheden te doen strekken tot motief
,,van een afradend antwoord, wanneer de belanghebben-
,,den bij U op de zaak mogten terugkomen." 1)
De behandeling van de zaak was just, het advies van
den oud Gouverneur-Generaal goed en deugdelijk. Naar
de denkbeelden van onzen tijd, zou hij aan zijne be-
schouwingen een emstige opwekking hebben moeten
vastknoopen over het verkeerde om in de kolonie nog
langer de slavernij te laten bestaan. ,,Ziet, zoo zou hij den
Minister nog hebben kunnen toevoegen, indien de plan-
tages eens z66 hadden gelegen, dat zij allen wel van den
spoorweg zouden hebben kunnen profiteeren, dan zou ik
toch tegen dezen spoorweg die in dat geval een uit-
komst voor Suriname zou zijn geweest hebben moeten
adviseeren, omdat wij er de slavernij handhaven. De
slavemij zal in de toekomst ook andere plannen tot voor-
uitgang in den weg kunnen staan, schaf haar daarom zoo
spoedig mogelijk af."
Een dergelijk advies zou echter door de Regeering
stellig niet zijn opgevolgd. Afschaffing van de slavernij
zou om van andere bezwaren te zwijgen geld kosten
en daarvan was de Regeering in die dagen allerminst ge-
diend. Noemen wij als voorbeeld wat Minister Baud ant-
woordde aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch
Indie, Mr. Merkus (die hem in 1841 schreef over de el-
lende van de heerendiensten, goeddeels gevolg van het
verfoeilijke door Van den Bosch uitgedachte cultuur-
stelsel): ,,De boog is hier voortdurend z66 sterk gespan-
1) Verbaal 9 Januari 1846, Lett. B. B., n*. 7.
32 DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
,,nen, dat ik niet adviseeren kan tot het verlaten van een
,,stelsel, welks strekking is: ruime bijdragen uit de koloni-
,,ale geldmiddelen te verzekeren en te verhoeden dat die
,,boog kome te barsten". En verder: (Het is) ,,het eenige
,,stelsel waardoor Java kan blijven, de kurk waarop Neder-
,,land drift" 1).
In gierigheid deed de Regeering in Nederland voor
Heeren XVII in de 18e eeuw niet onder. Voor de ontwik-
keling der inlandsche bevolking (in Indie) werd niets ge-
daan en de Zending, die haar onderwijs wilde verschaffen,
werd tegengewerkt 2).
Aanlokkend was voorts het door de nabuurkolonien,
Britsch-Guyana en Cayenne, gegeven voorbeeld tot af-
schaffing van de slavernij voorloopig ook niet. In 1840
was in het vruchtbare Fransch-Guyana, waar de vrijge-
maakten geen hand meer wilden uitsteken, de hongers-
nood z66 dreigend, dat de Gouverneur een oorlogsschip
naar Paramaribo zond, ten einde den Gouverneur-Gene-
raal van de Nederlandsche West-Indische bezittingen,
den vice-admiraal J. C. Rijk, om levensmiddelen te ver-
zoeken, een hulp die gaarne werd verleend 3). Wat verder
de zedelijke kant van het slavernij-vraagstuk betrof: het
is wel moeilijk er zich thans een volkomen beeld van te
vormen hoe men die zijde in 1845 begreep. Immers nog
in 1840 liet de Regeering op Java de, volkomen vrije desa-
hoofden afranselen wanneer de desa in de koffie- en suiker-
tuinen niet opbracht, wat gelast was op te brengen 4).
Waarom zou dan niet worden bevorderd dat de slavernij
in Suriname bleef bestaan en een deel van de bevolking
met de zweep tot arbeid bleef gedwongen?
2) Ons Insulinde. Hoe we 't verkregen en wat het door ons werd, door
B. Alkema, Leeraar Midd. Kol. Landb. school te Deventer, 2de druk, De-
venter. C. Dixon, 1917, blz. 142. Vergelijk ook, Encycl. Ned.-Indi6,
Cultuurstelsel (D. v. R.) en Het Cultuurstelsel, zes lezingen, door N. G.
Pierson. Amsterdam, 1868.
2) Alkema, blz. 143.
3) Biographie van den lateren Minister van Marine J. C. Rijk (die als
scheepsjongen zijn loopbaan was begonnen). Moniteur des Indes Ort. et
Occs. 3e jaargang 1848/1849, blz. 80-96 en 140-148, met portret; zie
blz. 141. Wij noemden Minister Rijk in de noot op blz. 306, 3de Jaargang
van De West Indische Gids.
4) Alkema. 1. c. blz. 144/145.
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
De kern van het betoog van den Heer Elias dient echter
in het oog te worden gehouden, omdat zij ook voor den
tegenwoordigen tijd nog geldt: 1. De landbouwondeme-
mingen liggen in Suriname (in tegenstelling met die in
Britsch-Guyana) zoodanig verspreid, dat slechts een
deel van de plantages voor het vervoer van producten
van een kustspoorweg zou kunnen gebruik maken, en:
2. De verscheping van producten naar Europa geschiedt
rechtstreeks overzee van uit Paramaribo en (Nieuw-)
Nickerie, en had destijds ook rechtstreeks over zee van
Coronie plaats. Wanneer men nu bedenkt, dat en Para-
maribo en Nieuw-Nickerie door de plantages (behoudens
die in het district Saramacca) gemakkelijk te water kon-
den worden bereikt, dan is het duidelijk, dat een kust-
spoorweg in Suriname geen voldoende reden van bestaan
kon hebben.
Het behoort tot de nieuwste geschiedenis, dat er wel
over gedacht is Paramaribo met het Saramacca-district
te verbinden door een min- of meer met de kust even-
wijdig loopenden spoorweg 1), doch men is in de plaats
daarvan er toe overgegaan den waterweg tusschen de
Suriname- en Saramacca-rivieren van sluizen te voor-
zien, met de bedoeling daardoor dien weg voor de scheep-
vaart te verbeteren. Deze verbetering is echter dairom
slechts gebrekkig, omdat men het kanaal ook tot boezem
van den sedert aangelegden Saramacca-polder moet laten
dienen, twee doeleinden, die moeilijk met elkander
overeen te brengen zijn. Desniettemin is klaarblijkelijk
omdat het niet zou rendeeren ook zelfs dit lijntje, van
Paramaribo tot nabij post Groningen aan de Saramacca,
hetwelk bovendien slechts een klein deel van den kust-
spoorweg zou hebben gevormd, toch niet tot uitvoering
gekomen.
Het denkbeeld van een werkelijken kustspoorweg
1) Rapport der Commissie benoemd bij Gouvernements-resolutie van 19
Augustus 1908, no. 7508, tot het uitbrengen van advies omtrent de wen-
schelijkheid van den aanleg van een spoorwegverbinding tusschen Parama-
ribo en het district Beneden-Saramacca. Paramaribo, 1909.
34 DENKBEELDEN EN PLANNED OPENS
duikt echter weder op in de Tweede Kamer der Staten-
Generaal bij de behandeling van de Surinaamsche kolo-
niale huishoudelijke begrooting voor het dienstjaar
1918 1), en wel onder den invloed van het besef, dat de
Lawaspoorweg was mislukt. Te voren was reeds hier en
daar de meening verkondigd, dat de spoorweg in Surina-
me, op zich zelf wel goed was, maar zich in verkeerde
richting uitstrekte; ,,men" (d. w. z. Jan Publiek) doelde
er dan op, dat de spoorweg niet ,,ergens bij een boom in
het bosch" had moeten eindigen 2), maar de bebouwde
streken had moeten doorsnijden en de bewoonde plaatsen
(die alleen in het kustgebied worden aangetroffen) had
moeten verbinden. Dr. Scheurer bracht nu, in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal deze uitlatingen ten aanzien
van het plan tot een kustspoorweg, in een beteren vorm
en voegde er een viertal, op zich zelve zeer juiste opmer-
kingen aan toe. Hij beval namelijk een spoorweg aan,
parallel met de kust, van Nickerie over Coronie naar
Paramaribo en dan verder naar Albina, een lijn dus die
in tegenstelling met den Lawa-spoorweg, een verbinding
zou zijn van twee levende punten, op ground, dat daar-
mede het volgende zou worden bereikt:
a. de dure dienst der zeeschepen en het onderhoud
zal komen te vervallen;
b. streken, die nu geheel van de buitenwereld zijn af-
gesloten, worden uit hun isolement gebracht;
c. de landbouw zal daardoor wegen zien geopend voor
het verkeer en den afzet der verkregen producten;
d. het uiterst vruchtbare Coroniedistrict zal daardoor
meer kunnen worden ontsloten en aan velen een goed
middel van bestaan kunnen geven.
1) Handelingen 1917-1918, vergadering van 10 April 1918, blz. 2230.
2) Een onjuiste critiek op het Lawa-spoorwegplan. Indien de Lawa-
spoorweg levensvatbaarheid had bezeten, zou hij 6f zijn doorgetrokken, 6f
aan het eindpunt een dorpje zijn ontstaan. De Lawa-spoorweg eindigde,
terecht, bij Dam, de zuidelijkste van de zware stroomversneUingen in de
Sarakreek. De players konden dus van daaruit gemakkelijk worden bereikt.
Aanteekeningen betreffende den spoorweg in Suriname door Jhr. J. C. van
Reigersberg Versluys, c. i., overdruk uit het weekblad ,,De Ingenieur" van
29 February 1908, n*. 9, blz. 3.
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
Daar de waarnemende Minister van Kolonian, de heer
Rambonnet, bij de verdere mondelinge behandeling van
de genoemde Surinaamsche begrooting in de Tweede
Kamer niet dan zeer ter loops op de niet in het Voorloopig
Verslag te berde gebrachte zaak kon ingaan, lag het voor
de hand dat deze in de Eerste Kamer opnieuw aan de
orde werd gesteld. Dit geschiedde in het Voorloopig
Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit laatst-
bedoeld hoog college in de woorden: ,,Ook de gemeen-
,,schap tusschen de hoofdpunten van Paramaribo uit
,,naar Coronie en Nickerie eenerzijds, en naar Albina an-
,,derzijds, is langs den waterweg moeilijk en tijdroovend.
,,Een spoorweg aldaar zou de ontwikkeling van de kolonie
,,zeer bevorderen" I).
Het antwoord van den Minister 2), natuurlijk in voor-
zichtigen parlementairen vorm maar niettemin met
groote stelligheid gegeven, is noch hier te lande, noch in
de kolonie weersproken. Het stelt in het licht, dat onder
de tegenwoordige omstandigheden van het plan moet
worden afgezien. De Minister meende in zijn antwoord
voorshands, lettende op het betrekkelijk geringe ver-
voer van personen en goederen tusschen de genoemde
plaatsen, de in het V. V. getrokken conclusie, dat een
kustspoorweg de ontwikkeling van de kolonie zeer zou
bevorderen, te mogen betwijfelen. Het vervoer te water
tusschen deze plaatsen, zoo voerde deze staatsman aan,
geschiedt met vrij groote tusschenpoozen en is niettemin
nog niet rentegevend te maken. Voor zoover de Minister
de aangelegenheid kon overzien, achtte hij het voorloopig
ondenkbaar, dat een spoorwegbedrijf, dat toch zeker
meer dan eens per week de verbinding tusschen de ge-
noemde plaatsen met onderscheidenlijk 38.191, 666,
2613 en 749 inwoners, waaronder ten hoogste 665, 20, 24
en 31 in Europa geborenen, zou moeten onderhouden,
loonend zou kunnen werken. De Minister wees er op, dat
de afstand tusschen Nieuw-Nickerie en Albina, in een
') Gedrukte Stukken Eerste Kamer. Zitting 1917-1918, no. 149, (Voor-
loopig Verslag) blz. 3.
') Als voren, n. 149a (Memorie van Antwoord), blz. 4/5.
EEN XUSTSPOORWEG IN SUYRINAME.
nagenoeg rechte lijn, hemelsbreed gemeten, ongeveer 328
K.M. bedraagt, dat een spoorweg die in deze kuststreek
door bosschen en moerassen zou moeten worden aange-
legd, en waarbij zeker twee zeer breede rivieren zouden
moeten worden overbrugd, niet minder dan f 50.000 per
K.M. zou moeten kosten, zoodat voor den aanleg naar
ruwe racing ten minste f 16.400.000 noodig zou zijn,
waarvan behalve de bedrijfskosten de rente en afschrij-
ving zeker niet in den eersten tijd uit de opbrengst zou
kunnen worden verkregen.
De eindindruk, dat in de tegenwoordige omstandighe-
den een kustspoorweg in de kolonie nog niet mogelijk is,
behoeft aan de waarde van Suriname niets af te doen. Een
gebied naar schatting viermaal zoo groot als Nederland,
waarvan een klein gedeelte in bebouwing is gebracht,
doch waar de 120.000 inwoners nu reeds een handels-
omzet te weeg brengen van gemiddeld meer dan dertien
million gulden 's jaars, houdt een groote belofte in, zij
het dan voor een wellicht nog ver in het verschiet lig-
gende toekomst.
E. B. EN V. B. IN ONZE INDIEN
DOOR
W. D. H. BARON VAN ASBECK.
In het Handelsblad van Dinsdag 30 October 1917
plaatste een nieuw gevormde Economische Bond een ,,Op
roep aan eensdenkenden" waarin de volgende Koloniale
paragrafen voorkwamen:
4. Nauwere aaneensluiting van Moederland en Kolonien zon-
der prijsgeving van het beginsel der ,,open deur" politiek.
27. Bestiering en ontwikkeling van Nederlandsch Oost-Indik,
Suriname en Cura9ao als zelfstandige rechtsgemeenschappen in
den Nederlandschen Staat; geestelijke, staatkundige en econo-
mische opvoeding van de inheemsche bevolkingsgroepen naar
hun behoeften en belangen, met hun medewerking en met eer-
biediging en gebruikmaking zooveel mogelijk van hun instel-
lingen. Krachtige bevordering van de intellectueele ontwikkeling
van de bevolking in de Nederlandsche Kolonien en bevordering
van het Technisch Onderwijs aldaar. Bevordering der ontginning
van de natuurlijke hulpbronnen der Kolonien, in het belang zoo-
wel van de inheemsche bevolking als van het moederland.
Het staatsprogram van den Vrijheidsbond, door fusie
met derden uit den Economischen bond gegenereerd, be-
vat de volgende koloniale paragraaf:
10. Bevordering van het Zelfbestuur in Oost- en West-Indie
onder handhaving van de saamhoorigheid met het Rijk in Europa.
Verheffing van het geestelijk en maatschappelijk peil der in-
heemsche bevolking.
Ontwikkeling van de koloniale hulpbronnen inzonderheid ten
behoeve van IndiC-zelf.
E. B. EN V. B. IN ONZE INDIEN.
Het program van actie van den Vrijheidsbond zet de
volgende lijnen uit:
20. Geleidelijke invoering onder Nederlandsch oppergezag
van autonomie en zelfbestuur in India voor zoover de daartoe
noodige krachten in de samenleving aldaar bestaan of opkomen.
Ontwikkeling van den Volksraad in de richting van eene ver-
tegenwoordiging van de verschillende bestanddeelen van de In-
dische samenleving.
21. Ontwikkeling op geestelijk, technisch, maatschappelijk en
economisch gebied van alle bevolkingsgroepen met inachtneming
van hetgeen door den natuurlijken groei in de behoeften van die
groepen wordt gevorderd.
22. Aanmoediging van het particuliere bedrijfsleven als nood-
zakelijke factor van India's ontwikkeling; zoo groot mogelijke
vrijheid van beweging daarvan met niet verder gaande Staatsbe-
moeienis dan het belang van de gemeenschap eischt.
Krachtige ontwikkeling van India's hulpbronnen; bevordering
van de toestrooming van energie en kapitaal van buiten als on-
misbaar voor den economischen vooruitgang.
23. Herstel van het evenwicht in de Indische finantien, daar-
bij voldoende rekening houdende met de draagkracht der Indische
samenleving en hare behoefte aan kapitaalvorming.
Wie deze stukken vergelijkt komt al dadelijk tot de
slotsom dat West-Indie hoe langer hoe meer op den ach-
tergrond, ja eindelijk geheel weg is geraakt.
In den ,,oproep" van de oprichters van den E. B. wer-
den de West-Indische kolonien met name en terecht Zelf-
standige Rechtsgemeenschappen in den Nederlandschen
staat genoemd; daarna werd er gesproken van de bevor-
dering der intellectueele ontwikkeling van de bevolking
der Nederlandsche kolonien en der ontginning van de na-
tuurlijke hulpbronnen der Nederlandsche kolonin ; in
beide laatste termen werden Oost- en West-Indie over
e6n kam geschoren.
In het staatsprogram van den V. B. vinden wij van dit
alles niet meer dan een flauwen weerklank. De juiste,
rechtmatige en zoo veel perspectief biedende qualificatie
van,,Zelfstandige Rechtsgemeenschappen",die zoo duide-
lijk de Oost- en West-Indische gebiedsdeelen op 66n lijn
E. B. EN V. B. IN ONZE INDIEN.
stelt met het moederland, is verdwenen. Bij de bevorde-
ring van het zelfbestuur is nog even van West-India
sprake. Maar bij de ontwikkeling van de Koloniale hulp-
bronnen wordt er alleen aan India d.i. Nederlandsch
(Oost) India gedacht. Er wordt echter 66n nieuw geluid
vernomen. De saamhorigheid: een krachtiger term dan
de ,,nauwere aaneensluiting van Moederland en Kolo-
nien", waarvan de ,,Oproep" gewaagde. Wij danken dien
term aan van Deventer, uit wiens geschriften hij overge-
nomen werd in de Troonrede van 1913. Maar en van
Deventer 6n de Troonrede spraken van saamhoorigheid
,,van Moederland en Kolonien en van al de bewoners
dezer gebiedsdeelen"; het staatsprogram verkort de strek-
king door de al-saamhoorigheid te laten glippen en niet
verder te zien dan saamhoorigheid van de Kolonien met
het Rijk in Europa; niet onderling.
En nu het program van actie van den Vrijheidsbond:
West-Indie, ik groet U. Uit.
Indien de Oost-Indische punten van actie en de West-
Indische vraagstukken volkomen ongelijksoortig warren
en deze laatste dus tot groote uitbreiding van het pro-
gram moesten leiden, zoude men het doodzwijgen van
West-India daarmede hebben kunnen vergoelijken. Maar
er zijn verscheiden punten in de koloniale paragrafen, die
mutatis mutandis voor West-Indie niet anders zouden lui-
den dan voor Oost-India.
Voor India wordt ,,autonomie en zelfbestuur" genoemd
(20); Suriname en Curagao hebben geen zelfbestuur. Ont-
wikkeling van alle bevolkingsgroepen wordt voor Indie
gevraagd (21); hebben Suriname en Curagao geen
bevolkingsgroepen? Suriname kan er, met uitsluiting
van de blanken, al dadelijk vier aanwijzen: Indianen,
Creolen (negers en kleurlingen), Britsch-Indiers en Neder-
landsch-Indiers. Aanmoediging van het particuliere be-
drijfsleven (22) heet voor Indie een noodzakelijke factor
van ontwikkeling; geef den van veldarbeid afkeerigen
neger bedrijfsarbeid, waarvoor hij de noodige intelligentie
ten voile bezit en hij werkt mede aan de ontwikkeling
van zijn geboorteland,dat allereerst handen te kort komt.
E. B. EN V. B. IN ONZE INDIEN.
En slaat de tweede zin van paragraaf (22): ,,Krachtige
ontwikkeling van India's hulpbronnen, bevordering van
de toestrooming van energie en kapitaal van buiten als
onmisbaar voor den economischen vooruitgang" den
West-Indischen spijker niet op den kop ? Paragraaf (23)
doet dit niet minder: ,,Herstel van het evenwicht in de
Indische finantien". Alleen kan er t. a. v. Suriname geen
sprake zijn van ,,herstel". DAAr is nooit evenwicht ge-
weest; wel eens in Curagao. Is nu den steller van het pro-
gram van actie en hun, die het goedkeurden, alles voor-
bijgegaan wat de laatste ja en ten behoeve van schepping
van evenwicht in de Surinaamsche finantien is gedacht,
gezegd en gedaan? Liggen de rapporten van Bos c.s.
(welvaartcommissie) en van het Suriname-studie-syndi-
caat al in zijn prullemand?
Ten slotte eene opmerking, die oproep en staatspro-
gram geldt.
De oproep sprak van ,,inheemsche bevolkingsgroepen"
en van ,,inheemsche bevolking" en stelde, vreemd genoeg,
niet de kolonie naast het moederland, maar hare inheem-
sche bevolking, alsof eenheid van land en volk, just waar
dit zoo heterogeen van samenstel is, ooit sterk genoeg
kan worden uitgedrukt; en ook het staatsprogram spreekt
van ,,inheemsche bevolking". Het program van actie kent
de tegenstelling tusschen ,,inheemsche" en ,,niet-inheem-
sche" bevolking niet
Kan eene bevolking niet-inheemsch zijn? Het schijnt
zoo. Onder niet-inheemsche bevolking zal men dan moe-
ten verstaan geimmigreerden. Zoo ja, worden dan uitslui-
tend blanke immigranten en hun telgen als niet-in-
heemsch beschouwd ? Aangenomen dat dit zoo is, waarom
werden die dan door E. B. uitgesloten van geestelijke,
staatkundige en economische opvoeding (oproep), van
het genot der vruchten van de ontginning van den bodem
(oproep), door henzelf veelal geleid; of waarom thans nog
door den V.B. van verheffing van het geestelijke en maat-
schappelijk peil (staatsprogram)? Hebben de blanken in
de Kolonien het culminatiepunt al bereikt? Dan ziet het
er treurig uit.
E. B. EN V. B. IN ONZE INDIAN.
Maar nemen wij aan dat met ,,niet-inheemschen" alle
immigranten bedoeld worden; dat met ,,inheemschen"
alleen bedoeld wordt de oorspronkelijke bevolking. Dan
worden aan de door het Staatsprogram gestelde verheffing
van het geestelijk en maatschappelijk peil onttrokken
de geheele bevolking van Curagao en op 1500 Indianen
na de geheele bevolking van Suriname.
Het program van actie is op dit punt verstandig ge-
weest. Het spreekt van ,,alle bevolkingsgroepen"; van de
Indische ,,samenleving"; en van ,,bestanddeelen der In-
dische samenleving" waarin ,,Indische" door ,,Kolo-
niale" dient vervangen. De moeder spiegele zich aan haar
kind. Onder inheemschen alleen de oorspronkelijke be-
woners te verstaan leidt tot"dwaasheid."Onder niet-in-
heemschen alleen blanken te verstaan doet niet anders.
Hoe dan de grens te trekken? Beter is het van elke be-
grenzing af te zien.
BOSCHNEGER-HERINNERINGEN.
DOOR
G. J. STAAL.
Jankoesoe, Groot opperhoofd der Saramaccaner bosch-
negers, aan den bovenstroom der Suriname gevestigd, is
een heel ander man dan Amakti, zijn college van de Au-
caners.
Een figuar van flinken lichaamsbouw, los en vrijmoe-
dig in zijne bewegingen, zelf-bewust in de dracht van het
hoofd, den opslag der oogen, het woord.
Ik had hem reeds vroeger ontmoet, elf jaren te voren.
Het was bij de voorbereiding van den wetenschappelijken
onderzoekingstocht naar de Boven-Suriname, waarbij
de bekwame leider, wiens beeltenis in steen op het Vail-
lantsplein te Paramaribo de herinnering aan zijn arbeid
wakker houdt, Eilerts de Haan, het leven liet.
Jankoesoe was, v66r de komst van Eilerts de Haan en
de zijnen, naar de stad opgeroepen. Hij werd op de hoogte
gebracht van de plannen en most beloven, dat hij in alle
opzichten medewerking zou verleenen. Uit de besprekin-
gen, waarbij wijlen de heer Loth als vertolker optrad,
was mij bijgebleven, dat Jankoesoe er buitengemeen den
slag van had zich zelf te dekken. Hij was, naar mijne her-
innering, een diplomaat-van-aanleg, rap in zijne ant-
woorden, schijnbaar vrijuit sprekend, als had hij niets te
verbergen, doch in waarheid er op uit zoo weinig mogelijk
vat op zichzelven te geven. Natuurlijk bediende ook hij
zich, naar boschnegers stijl, van beeldspraak. Nadat
hem de verzekering was afgevraagd dat de expeditie
Eilerts de Haan veilig door de wildernis geleid zou wor-
den, bracht hij eerst een fantastisch verhaal te berde van
drie-vingerige Indianen, die ergens hooger op in de bos-
BOSCHNEGER-HERINNERINGEN.
schen zouden wonen. Geen zijner stamgenooten had die
zonderlinge wezens ooit gezien, maar dat zij er waren
stond boven twijfel en hij achtte het dus zijn plicht voor
hen te waarschuwen en te doen uitkomen, dat hij in geen
geval voor deze lieden kon instaan en geen verantwoorde-
lijkheid voor hunne daden kon aanvaarden. Dat werd dan
ook niet van hem gevergd; hij had alleen waarborgen
voor zijn eigen menschen te geven. Nu werd het een las-
tig geval voor Jankoesoe, doch re6 als immer had hij da-
delijk deze beeldspraak als uitvlucht bij de hand: ,,als
zelfs geen vogeltje veilig in de bosschen is zonder Godes
(Gado's) wil en bescherming, hoe zou het dan mogelijk
zijn dat ik insta voor de veiligheid van menschen?"
In November 1918 bereikten mij zeer verontrustende
berichten over ernstige noodtoestanden onder de bosch-
negers aan de Boven-Suriname; de griep die onder
hen en onder de Indianen zoo hevig gewoed heeft ,- be-
gon te heerschen, abnormaal hevige regenslag en hooge
waterstanden hadden den aanplant van voedselgewassen
vernietigd, de kostgronden boden niets meer aan, in het
wilde bosch zochten mannen, vrouwen en kinderen
vruchten en wortels tegen den honger, die al niet meer te
stillen was. De berichten kwamen uit Ganzee, het groot-
ste dorp der Christen-nederzettingen boven Kabelstation;
het dorp, waar de leeraar bij de ending der Evangelische
Broedergemeente onder de boschnegers, de heer Schelts,
gevestigd was. Ik besloot er zelf heen te gaan om nadere
bijzonderheden te hooren en na te gaan welke maatrege-
len genomen konden worden. Des Zaterdags vertrok ik
per trein naar Kabelstation, met het voornemen den vol-
genden ochtend per korjaal door te reizen naar Ganzee.
Ik had den Zondag gekozen, omdat ik er dan op mocht
rekenen velen uit Ganzee en omgeving te zullen aantref-
fen om den dienst in de kerk bij te wonen.
Het was een heerlijke tocht, dien Zondagmorgen, in
het ranke vaartuig, door forsche boschnegers krachtig
voort-gepareld door het bruisende water tusschen de
rotsversperringen in de river. Het was een heerlijk ge-
zicht bij aankomst te Ganzee: het nette dorp op den
BOSCHNEGER-HERINNERINGEN.
hoogen over, in het frissche, tintelende ochtendlicht, en
die velen, die daar wachtten, in Zondagskleedij, bonte
dracht van kleurige katoentjes. En het was toch ook een
heerlijke gewaarwording daar, zoover weg, onder Neer-
land's driekleur de boschnegerkinderen te hooren zingen
Hollandsche liederen in Holland's taal!
Na den kerk-dienst werden de besprekingen dadelijk
ingezet. Zij liepen vlot. Hulp was noodig; er most zoo
spoedig mogelijk voedsel verschaft worden. Had ik een
oogenblik, misleid door den uiterlijken schijn, kunnen
gaan twijfelen aan de urgentie, immers, het was geen
share van weeklagend s hongerlijders, die mij daar v6or
het dorp had afgewach t (om dat te verstaan, moet men
zich indenken in het kostelijk optimism van een bosch-
neger!) na alles gehoord te hebben, stond het bij mij
vast, dat zonder verwijl geholpen most worden. Wij re-
kenden uit hoeveel rijst verstrekt most worden, waarbij
ik als maatstaf maar aannam de bekende gemiddelden
van het rijstverbruik onder immigranten en niet de over-
matige capaciteit van de boschnegermaag. Wij kwamen
den prijs overeen, namelijk de zelfkosten van de rijst,
die voor Landsrekening per Sitoebondo uit Oost-Indie was
aangevoerd, -de wijze van verrekening, onder toezicht
en door bemiddeling van den zendeling-leeraar, werd gere-
geld het going alles prachtig en nauwelijks een uur na
middagtijd kon ik, voldaan, den uitslag der besprekingen
samenvatten en mededeelen hoe ik van mijn kant aan
het plan der hulpverschaffing een begin van uitvoering
zou geven. Ik zou dienzelfden middag terugkeeren naar
Kabelstation, van daaruit telefoneeren naar de stad om
met den Dinsdagochtendtrein de rijst op te zenden. Een
heele week tijd zou aldus worden uitgewonnen.
Edoch.... dat going z66 maar niet! Ik had heelemaal
niet bedacht, dat er nog geen ,,kroetoe" geweest was.
Ja, ik had wel gesproken met een groep der oudsten, de
voormannen en vertegenwoordigers, en zij vonden het
allemaal heel best maar zoo'n gewichtige zaak kon
toch niet beklonken geacht worden, v66rdat een behoor-
lijke kroetoe had plaats gehad. De kroetoe volksverga-
BOSCHNEGER-HERINNERINGE N.
during mocht zelfs niet ontbreken als de honger
neep!
Nu, er is gekroetoed, veel en lang, toen ik al weer weg
was en op Kabelstation het bericht van den uitslag ge-
duldig most afwachten. De tijd going om en toen ik einde-
lijk de erkentelijke bevestiging ontving van hetgeen te
Ganzee overeengekomen was, toen was het te laat gewor-
den voor den Dinsdagtrein en de lieden van Ganzee en
Nieuw Aurora en Botopasi moesten een week langer
voedsel zoeken in het bosch, noten en vruchten en wor-
tels.
Het heeft toch goed gesmaakt! Ruim een half jaar la-
ter stond te Albina, aan de Marowyne, een groote, la-
chende boschneger voor mij, die mij eerst een poosje op-
nam en mij daarop toegrinnikte: ik ken den Gouverneur
- ik heb hem gezien op Ganzee hij heeft ons rijst gege-
ven het was heerlijke rijst maar.... het was wel
wat krap toegemeten!
Vier kilo in de week was te weinig voor een boschne-
ger!
Ik ben afgedwaald van Jankoesoe. Maar ik most dit
tusschen-verhaal doen om te verklaren hoe het kwam, dat
ik hem weder ontmoette. En ter illustrate van de betee-
kenis der ,,kroetoe" in het leven der boschnegers.
Te Ganzee had ik alleen de voedsel-voorziening voor
de Christen-boschnegers kunnen regelen. Aangezien er
belangrijke bedragen mede gemoeid waren, most ik
waarborgen hebben voor de betaling van het geleverde,
want ik had voorop gesteld, dat niets om niet verschaft
zou worden, daar de boschnegers zeer wel in staat geacht
moesten worden om, althans geleidelijk, uit hunne ver-
diensten van houtleveringen en vrachtvaart te betalen.
De Zending kon mij alleen garantie geven voor de Chris-
tenen. Voor de heidensche boschnegers most ik Jan-
koesoe hebben; ik kon er echter niet aan denken ook tot
hem te gaan; dat eischte veel te veel tijd. Ik besloot dus
hem stadwaarts te laten komen. Ook onder zijne menschen,
dat had ik al gehoord, was er voedselschaarschte en het ver-
BOSCHNEGER-HERINNERINGEN.
wonderde mij dan ook niet, dat ik den dag na mijn bezoek
aan Ganzee, des Maandags in den vroegen ochtend, op Ka-
belstation een boodschapper van Jankoesoe voor mij zag
verschijnen met een brief, waarin hulp werd gevraagd.
De man was een week geleden van het dorp van Janko-
soe, Goddo, bij de samenvloeiing van Granrio en Pikien-
rio, vertrokken en wist al eenige dagen dat hij mij in de
buurt van Ganzee zou vinden. Want al hebbenboschnegers
noch telegraaf, noch telefoon, nieuwtjes dringen tot hen
door met ongelooflijke snelheid, tot in de verste hoeken.
Reeds eenige uren later reisde Jankoesoe's boodschap-
per weer huiswaarts, ditmaal met een brief van mij om
het groot-opperhoofd naar Paramaribo te ontbieden.
Pas in den loop van Januari 1919 (den boodschapper
had ik 18 November 1918 gehad!) kwam Jankoesoe in de
stad. Kroetoe's (al weder!) en andere voorbereidingen
hadden hem zoo lang opgehouden. Hoe zijne menschen
er intusschen het leven bij gehouden hadden ? In elk ge-
val was het noodzakelijk hulp te verschaffen en dus werd
ook met Jankoesoe eene regeling getroffen voor de voed-
selvoorziening.
Een punt van lang overleg was natuurlijk de waar-
borg voor de terugbetaling. Jankoesoe zag heel goed in,
dat hij in zijne kwaliteit de aangewezen man was om
daarvoor de verantwoordelijkheid te dragen, maar
toch had hij dadelijk weer een middel gereed om zich
voor een deel van die verantwoordelijkheid te ont-
doen. Een deel der heidenen-Saramaccaners is namelijk
meer benedenstrooms, tusschen Ganzee en Berg en
Dal gevestigd en Jankoesoe vond het rationeel -
waarvoor inderdaad wel wat te zeggen was dat een der
Kapiteins in dat gebied de voorman voor de distribute
en verrekening zou zijn. Het was aardig hem dat te hoo-
ren voorstellen, als de natuurlijkste zaak van de wereld!
Kenmerkend was ook zijne houding tegenover de ge-
dachte om onder de Saramaccaners een Posthouder te
plaatsen. Hoewel de zaak voor de Aucaners nog niet be-
klonken was, was het mijn voornemen om dezen maat-
regel ook aan de Boven-Suriname toe te passen.
BOSCHNEGER-IIERINNERINGES.
In tegenstelling met Amakti vond Jankoesoe het da-
delijk een prachtig idee. De slimmerd was ongetwijfeld al
ingelicht over de gevoelens van zijne Oostelijke breeders,
de Aucaners, en nu going hij er prat op de verlichte man
te zijn, die geen bezwaren had tegen nieuwere denkbeel-
den.
Er is niets van de plaatsing van een Posthouder bij de
Saramaccaners gekomen. Degene, dien ik er geschikt
voor oordeelde (de keuze voor zoo'n opdracht is beperkt)
en die ook bereid was, bleek de lichamelijke geschiktheid
te missen, welke beslist als eisch gesteld moet worden.
Ware het anders geweest, dan zou ik zeker Jankoesoe
nog eens aan den tand gevoeld hebben, v66r de Posthou-
der kwam! Zijne bereidwilligheid was te spontaan ge-
weest. Eenigen tijd later waren er redenen om een ambte-
naar naar Jankoesoe te zenden. De heer Nijon, een zeer ge-
schikt landsdienaar, die belast was met de zaken der
boschnegers, going er heen. Hij kwam met zware koorts
terug en de opdracht kostte hem, helaas, het leven.
OVEREENKOMST MET DE AUCANER
BOSCHNEGERS.
(Geteekend 20 September 1921).
Wij, Gouverneur van Suriname, in tegenwoordigheid van den Raad
van Bestuur, en andere Groot-Waardigheidsbekleeders daartoe uitgenoo-
digd, verklaren op heden 20 September 1921 in gehoor te hebben ontvan-
gen Amakti van Otterloo, Groot-Opperhoofd der Aucaner boschnegers,
vergezeld van de kapiteins Dandiloo, Kwassie, Alloei, Adam en verder
Kanap6 en Gagoe van Otterloo, die door het stellen van hunne respec-
tieve hand- en merkteekens aan den voet dezes hebben betuigd in te
stemmen met hetgeen hier nader volgt in deze samenkomst is geschied
en besloten.
Alzoo Amakti van Otterloo voornoemd in 1916 bij zijne installatie tot
Groot-opperhoofd der Aucaner boschnegers onder eede heeft bevestigd
de navolgende plechtige verklaring:
Ik Amakti van Otterloo, Groot-Opperhoofd der Aucaner boschnegers,
beloof plechtig zooveel in mijn vermogen is:
1. Aan de Koningin der Nederlanden, alhier vertegenwoordigd door
den Gouverneur van Suriname, als mijn Opperheer en aan alle door hem
over mij gestelde autoriteiten, als mijne Overheden, alle verschuldigden
eerbied, gehoorzaamheid en hulp te bewijzen;
2. Mij van alle ongeoorloofde handelingen te onthouden;
3. Het welzijn van de bevolking der onder mijn bestuur staande dorpen
te bevorderen;
4. Met rechtvaardigheid te besturen;
5. Met mijne naburen in vrede te leven;
6. Geen geweld te gebruiken, tegen wien ook zonder machtiging van
den Gouverneur;
7. Verschillen, die tusschen mijnen stamp en andere stammen of per-
sonen mochten ontstaan, aan de beslissing van den Gouverneur of van de
door hem over mij gestelde autoriteiten te onderwerpen;
8. Vrijen toegang tot het verstrekken van Godsdienstig onderricht
aan de Christen-leeraren te verleenen en zoowel hen als in het algemeen
de Ingezetenen dezer kolonie, die de door mijn stami bewoonde dorpen be-
zoeken, te beschermen en bij te staan;
9. Geen hulp te verleenen of door personen, van mijnen stamr te doen
verleenen aan personen, die zonder deugdelijke vergunning van het Ne-
derlandsch of Fransch Gouvernement zich naar de Boven Marowijne be-
geven om goud te zoeken of met goud van daar terugkomen, en alle ver-
eischte hulp tegen billijke vergoeding te doen verleenen aan politie- en
andere beambten, aan wie door de Nederlandsche of Fransche Regeering
het waken tegen goudstrooperij of eenige andere werkzaamheid is opge-
dragen.
OVEREENKOMST MET DE AUCANER BOSCHNEGERS. 49
Zullende aan Fransche onderdanen en beambten alleen hulp worden
verleend, zoolang vanwege het Nederlandsche Gouvernement niet anders
wordt bevolen.
10. Misdadigers, die tot mij vluchten, tegen mishandeling en alle onge-
oorloofde bejegeningen te beschermen, hen aan te houden en uit te leveren;
11. In geen staatkundige aanraking te treden met vreemde mogend-
heden;
12. Aan geen vreemdelingen toe te staan om zich wonder mij te vestigen
dan met toestemming van den Gouverneur;
13. Om bijaldien mij door een ingezeten of ander person, niet tot mijn
stam behoorende ongelijk wordt aangedaan, mijne klachten bij den Gou-
vernements-Secretaris, belast met de zorg over boschnegers en indianen
in te brengen en hen, die tegen den zoodanigen misdoen, onmiddellijk aan
de bevoegde autoriteit op te zenden;
14. Mij voorts stiptelijk te gedragen naar de mij bekende of nader
bekend te maken bedoelingen van den Gouverneur;
Hebbende ik deze verklaring met Eede bevestigd en ten blijke daarvan
met een kruis gewaarmerkt.
Alzoo in deze verklaring onder meer onder N. 7 voorkomt, dat het
Groot-Opperhoofd der Aucaner boschnegers onder eede heeft beloofd, dat
verschillen welke tusschen zijn stamp en personen mochten ontstaan aan de
beslissing van den Gouverneur of van de door hem over hem, Amakti, ge-
stelde autoriteiten zouden worden onderworpen, terwijl in art. 13 van
genoemde verklaring uitdrukkelijk was toegezegd, dat indien hem, Amakti,
door eenig person, niet tot zijn stamp behoorend, ongelijk werd aangedaan,
hij zijne klachten daarover bij den Gouvernements-Secretaris zou inbren-
gen.
Alzoo het is voorgekomen, dat in de maand Februari, dj., wegens
- volgens hun opgave de duurte van winkelgoederen, door de Aucaner-
boschnegers, onderdanen van Amakti voornoemd, tot eene staking van de
vrachtvaart werd besloten en alle boschnegers geweigerd hebben het ver-
voer langs de Marowijne-rivier voort te zetten, waardoor het leven en de
veiligheid van de in het binnenland vertoevende industrieelen met hun
personnel en arbeiders, zoo ook de vrouwen van dezen, in gevaar werden
gebracht.
Alzoo noch v66r noch tijdens deze staking op eenigerlei wijze door het
genoemd Groot Opperhoofd is voldaan aan de bepalingen sub 7 en 13 voor-
noemd, aangezien noch wij Gouverneur, noch onze Gouvernements-Secre-
taris, noch eenige onzer ambtenaren van deze staking werd verwittigd,
noch in de redenen welke tot deze staking hebben geleid is gekend.
Alzoo het mitsdien vaststaat, dat Amakti voornoemd ten deze in ern-
stige mate zijn met het Gouvernement gesloten overeenkomst heeft over-
treden;
Alzoo het bovendien is gebleken, dat onder degenen die als hoofdaan-
leggers van deze staking zijn te beschouwen, een zekere Aliamba heeft
geweigerd zich deswege bij ons Gouvernement daarover te verantwoorden,
terwijl ook Amakti voornoemd niet bij machte is gebleken om dezen
zijnen onderdaan voor ons Gouverneur te doen verschijnen, terwiji zijne
kapiteins daartoe door hem opgeroepen, hebben geweigerd hem naar de
stad te vergezellen.
Alzoo derhalve Amakti niet alleen zijn eed heeft geschonden maar ook
50 OVEREENKOMST MET DE AUCANER BOSCHNEGERS.
blijk heeft gegeven geen gezag over zijn onderhoorigen te kunnen uitoe-
fenen.
Alzoo wij echter in overweging genomen hebben, dat Amakti tegenover
den Gouvernements-Secretaris in tegenwoordigheid van getuigen zijne
schuld volledig heeft erkend en nederig vergiffenis heeft gevraagd, terwiji
hij die erkentenis en bede om vergiffenis heden aan ons heeft herhaald.
Alzoo wij besloten hebben hem vergiffenis te schenken en hem niet af
te zetten als Groot-Opperhoofd.
Alzoo wij het evenwel noodzakelijk achten, dat het gezag over de Auca-
ners niet langer alleen in zijne handen blijft.
hebben besloten als volgt:
Kanap6 wordt van af heden 20 September 1921 aangesteld als hoofd-
kapitein over de Aucaners om met Amakti den stam te besturen.
Aan Kanap- wordt toegevoegd Gagoe, die den titel van Gran-fiskari
zal dragen om hem behulpzaam te zijn in het handhaven van orde en
tucht onder de Aucaners.
Geen handling van den Granman zal als wettig erkend worden, wan-
neer niet blijkt dat Kanap1 zich daarmee heeft vereenigd.
Alle brieven, enz. van den Granman zullen in het vervolg mede den
naamstempel van Kanap6 moeten dragen.
En verder stellen en herhalen wij hierbij nog de navolgende verplich-
tingen op straffe aan den voet dezes vermeld:
De Aucaner boschnegers die het grondgebied van Suriname bewonen,
zijn en blijven aan het navolgende onderworpen:
1. de Koningin der Nederlanden, alhier vertegenwoordigd door den
Gouverneur van Suriname, wordt erkend als het hoogste Gezag waaraan
eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
2. De wetten welke in Suriname zijn of worden vastgesteld, worden
geeerbiedigd.
3. De Posthouder, die bij de Aucaner boschnegers is of zal worden
geplaatst, moet in alle zaken, de blanken rakende, geraadpleegd wor-
den. Bevelen die hij namens den Gouverneur geeft, moeten gehoorzaamd
worden.
4. Wanneer het mocht voorkomen, dat de Aucaners vermeenen dat hun
onrecht wordt aangedaan, dan zal Kanap6 zich onmiddellijk tot den Post-
houder wenden om mededeeling hiervan te doen, die dan zorgen zal de
zaak te onderzoeken of te doen onderzoeken en zoo noodig het Bestuur
daarvan kennis te geven, opdat recht geschiede.
5. Een werkstaking waardoor menschenlevens in het binnenland in
gevaar gebracht worden, zal als een daad van vijandschap beschouwd
worden en de geheele stam daarvoor getuchtigd worden.
6. De Aucaners zijn verplicht, wanneer er geen voldoende vaartuigen
voor het opbrengen van lading te Albina en te St. Laurent aanwezig zijn,
eerst de vrachten der expediteurs te Albina op te brengen en daarna pas
hun diensten te St. Laurent te verleenen.
7. Er zal strong de hand gehouden worden aan het livrettenstelsel.
8. De posthouder zal zoo spoedig dit mogelijk is aanvangen met het
geven van onderwijs aan de Djoeka-kinderen; de hier aanwezige hoofd-
mannen der Boschnegers verbinden zich het schoolbezoek zooveel in hun
vermogen is aan te moedigen en tegenwerking van anderen tegen de school
te bestrijden.
9. Het is aan de Aucaners ten strengste verboden ooit eenig verdrag
OVEREENKOMST MET DE AUCANER BOSCHNEGERS. 51
met andere boschnegerstammen aan te gaan of vijandelijkheden met hen
te plegen.
10. Bij overtreding van deze bepalingen zal het zelfbestuur bij de Auca-
ners worden afgeschaft, en zullen ambtenaren, politic en soldaten naar de
Tapanahony worden gezonden om dat gebied te besturen op dezelfde wijze
als de districten der blanken.
Voor onze lezers, die minder bekend zijn met de toestanden aan de
Marowijne, moge het volgende worden aangeteekend:
De ondernemingen van balata-winning en goud-ontginning op terreinen
in het Marowijne-gebied hebben voor den opvoer van personen en goederen
de hulp noodig van de boschnegers. Daar in dat gebied nagenoeg niets te
krijgen is, moeten de noodzakelijke levensmiddelen voor de arbeiders en
het ander personnel, zooals rijst, blom, boonen, gezouten vleesch en spek
enz., geregeld worden opgezonden. Tot Albina kan de aanvoer plaats heb-
ben met den zeestoomer, die den dienst tusschen Paramaribo en de Maro-
wijne onderhoudt. Van daar echter bestaat, ten gevolge van de gesteld-
heid van het vaarwater, geen andere mogelijkheid tot opvoer dan met de
gepagaaide korjalen. Die vrachtvaart is in handen van de boschnegers,
de eenigen die in staat en bekwaam zijn, de booten veilig door de stroom-
versnellingen, in de geulen tusschen de rotsversperringen, heen te leiden.
Van onzen kant wordt de vaart bediend door de Aucaners, wier dorpen
aan den bovenstroom der Marowijne en bijrivieren gelegen zijn, en door de
Saramaccaners, wier woonstee zich bevindt aan de Boven-Suriname. De
Aucaners zijn in de meerderheid en zouden eigenlijk het liefst het mono-
polie van de vaart hebben. Ondanks de moeilijkheden en belemmeringen
komen echter de Saramaccaners ter Marowijne-vaart, afzakkende van
hunne dorpen over de Suriname, Commewijne, Cottica, Coermotibo en
Wanekreek. Als zij genoeg verdiend hebben, zij plegen de ontvangen
vrachtgelden in bewaring te geven op het kantoor van den Districts-
Commissaris, vaak als belegging op een spaarbankboekje keeren zij
naar den eigen stamp terug.
Onze boschnegers bedienen niet alleen de vrachtvaart naar de onder-
nemingen aan den Surinaamschen over, doch ook, voor zoover het althans
niet geschiedt door de Fransche Boni-boschnegers, die van St. Laurent
naar de ondernem;ngen aan den Franschen kant. Men zegt zelfs dat de
ondernemers van Cayenne aan onze boschnegers de voorkeur geven.
Deze vrachtvaart wordt, in zekere mate, van Overheidswege gecontro-
leerd, met name door de invoering van het livretten-stelsel. ledere vervoer-
der van goederen, hetzij van nit St. Laurent, hetzij van uit Albina, moet
voorzien zijn van een livret, dat hem door den Districts-Commissaris van
Marowijne wordt uitgereikt en waarin, met vermelding van zijn naam,
omschreven wordt wat hij ten vervoer heeft aangenomen, van wien, waar-
heen en voor welken prijs. Hij, die vracht te St. Laurent heeft aange-
nomen, is verplicht eerst te Albina aan de overzijde aan te leggen
voor de behandeling van zijn livret. Behalve ander nut (bestrijding van
den sluikhandel), heeft het livret voor den houder-vrachtvaarder deze
bijzondere beteekenis, dat het hem beschermt tegen oplichting van den
vervrachter; het bevat immers eene officieele erkenning van zijne vorde-
ring, welke hij tenzij hij ter plaatse van bestemming kan worden be-
52 OVEREENKOMST MET DE AUCANER BOSCHNEGERS.
taald eerst kan realiseeren na terugkeer met een bewijs dat hij het toe-
vertrouwde goed behoorlijk en volledig heeft afgeleverd. Toch faalt deze
goede bedoeling nog al eens, omdat de korjaalvoerder verzuimt zich ten
districts-kantore aan te melden, om reden hij, van St. Laurent afvarende,
goederen medeneemt, die hij aan het toezicht wil onttrekken en binnen
smokkelen in het Nederlandsche gebied.
Tot voor eenige jaren leverde de vracht-overeenkomst geene moeilijk-
heden op. Er waren conventionneele tarieven voor het vervoer naar ver-
schillende losplaatsen, berekend naar het aantal ,,vaten", dat vervoerd
werd. ,,Vat" is namelijk de eenheidsmaat; het komt overeen met ruim
80 K.G. gewicht. Ook voor vervoer van personen wordt bij vaten ge-
rekend. De franc kwam destijds vrijwel overeen met een ,,bank-notoe"
(50 cent) de geldswaarde, waarmede boschnegers en nog vele anderen
in Suriname plegen te tellen. Bij vrachtbepaling in fransch geld wisten
zij dus precies waar zij aan toe waren. Dit werd echter in den oorlogstijd
anders; de prijzen der levensmiddelen en levensbehoeften, die de bosch-
negers zich aanschaften met de verdiende vrachtpenningen, stegen alge-
meen en bovendien werd de koersverhouding tusschen Nederlandsche
en Fransche waarden z66 ongunstig, dat de franc steeds verder beneden
de bank-notoe kwam te staan. De boschnegers begrepen al niet waarom
alles zooveel duurder dan vroeger betaald most worden, maar dat de
franc zelf ook zoo verminderde in waarde going, volkomen verklaarbaar,
hun verstand heelemaal te boven.
Ook viel er wel eens klacht van hunne zijde, dat de franc lager gewaar-
deerd werd, wanneer zij te betalen hadden en hooger als het hun beurt was
om te vorderen.
Aldus ontstond ook aan de still, verre Marowijne, een tarieven-strijd:
de boschnegers verhoogden hunne vrachttarieven, de verschepers kwamen
op niet tegen het verhoogen op zichzelf, want daarvoor moesten zij de
goede gronden erkennen maar tegen de mate, waarin het plaats had.
Officieele mededeelingen aangaande het ontstaan van de geschillen, die
ten slotte uitliepen op stop-zetten van het vrachtvervoer, staan ons nog
niet ten dienste. Het is echter aannemelijk, dat de hiervoren besproken
wrijving over de tarieven en de gevolgen van de wonderlijke valuta-ver-
wikkelingen, die natuurlijk ook ginds moesten doordringen, naaste aan-
leiding tot de staking werden.
Die staking mocht natuurlijk niet geduld worden. De honderden, die in
de bosschen aan de Marowijne werken, zijn geheel afhankelijk van den
geregelden aanvoer van levensmiddelen; zij mochten niet overgeleverd en
prijsgegeven worden aan de misdadige willekeur der Aucaners.
DAarom is het Groot-Opperhoofd, Amakti van Otterloo, terecht ter
verantwoording geroepen en tot gehoorzaamheid aan zijnen plicht ge-
dwongen.
G. J. STAAL.
AANWIJZINGEN VOOR PLANTAGE-ONDER-
NEMING IN SURINAME 1735.
(VOLGENS DE MEMORIES VAN VROUWE M. M. VAN GELRE,
WEDUWE BOXEL).
MET NASCHRIFT DOOR
Mr. R. BIJLSMA.
,,Het groote werk daer men meest om gaat, is om een plantagie
te regeeren of te maken. Een plantagie nieu aen te leggen is een
swaar en kostelijck werck int begin met nieuwe en onbedreeve
slaven en haast onmogelijck voor nieu koomers, maer als men
oude geleerde slaaven heeft gaat het genoeg.
Het eerste werck is na een goet stuck lant om te sien, dat men
dan na het hooge of laage gronden sijn bewercken moet; want
laage gronden sijnde moeten ze eerst het stuck dat bewerckt
moet worden rontom de breete van een sloot het bos gevallen wer-
den en dan rontom een sloot gegraven, het slijck dat men er uyt
haalt aende kant van 't bos opgeworpen om het boswater daer-
tegen te stuyten. Als dit nu gedaen is en het lant dat men beplan-
ten sal door die sloot wat droog geworden is, dan valt men in de
maend van July het bos en alst bos gevallen is, soekt men daer de
swaere stammen tot planken en posten soo veel als mogelijck is
uyt te halen tot timmerhout en ook eenigh branthout, en dan alst
resteerende hout wel gedrooght is, steekt men het in de maent van
September in brand, dat gemeenlijck op de middag gedaan wert
om dat het dan still is; wel gebrant synde reekent men het voor een
groot geluck, want niet wel gebrant synde, ist veel werck om dat
ongebrande hout weer bij malkanderen te soeken op hoopen en
weer op nieu aen brant te steeken soo op die hoopen, dat veel tijt
kost en men brandt niet alleen om het onnoodige hout weg te
branden maer om de gronden van het onkruyt en ongedierte te
suyveren. Gebrant sijnde maakt men verscheyde grippen in den
grondt, hoe dichter hoe better om het lant droog te maken voor de
voghtige gront en voor 't regenwater, daer het anders in de swaare
regens van over loopt. Dan plant men in 't eerst koren of milie,
54 AANWIJZINGEN VOOR PLANTAGE-ONDERNEMING
daer men Pater Labat 1) op kan nasien, die dat wel beschrijft hoe
dat best gedaan dient te werden. Het koren is ordinair met de vier
maanden rijp en dan treckt men dat uyt en men wiet de keen-
gronden 2) tot datse sluyten. Soo nu de keen wat te weeligh op-
kompt gelijck veel tijts in de eerste crop in de laage landen ge-
beurt, dan valt het riet en het geeft sleghte wateraghtige sap, dat
seer lang moet kooken en ordinair sleghte bruyne suyker geeft. In
sulken geval raayt Pater Labat dat men het riet alst 3 maenden of
daer omtrent out is, maer in brant sou steecken en dan geeft het
beeter riet en beeter suyker; hy seght het bij ondervinding te heb-
ben en men kan begrijpen dat het goet kan sijn in die lage weelige
landen. Maer men verliest dan 3 maenden in den tijt. In oude lan-
den behoeft men dit niet te doen, maar ons is eens geschreeven
dat er in 't riet een wurm was, die het riet op at, in sulken geval
sou het ook niet quaat kunnen sijn na onse gedaghten het riet aan
brant te steeken om die wurm te dooden en niet voort in andere
stucken gront of riet over te loopen.
Als men de rietgronden afgebrand heeft, moet men wel toesien
of er alst weer uytspruyt geen stolen doot gegaen sijn door het
branden of anders en dat bevindende moet men daer nieuwe riet-
stocken in steecken, dat hiet men suppleeren. Als de gronden nu al
eenigen tijd beplant zijn geweest, moet men die niet verlaaten alst
lage kleygronden zijn, maer men moet alle de oude rietstocken uyt
den grondt halen en weer nadat de gronden wel om gehaalt zijn
dat men met den houw doet, maer wij hebben 1732 tot dien eynde
een ploeg overgesonden met ordre om de oude wortels van boomen
sooveel mogelijck is uyt te laaten doen en onse landen te laaten
beploegen, dat wij hopen dat van goet effect sal sijn en daer wij
gedaghten van hebben dat men met een ploeg in een dag meer
werck sal afdoen en gront omhaalen als 50 neegers met haar houw
op een dagh soude kunnen afwercken.
Voorts moeten de oude gronden van tijt tot tijt de trens-en *)
verdiept en ist noodigh vermeerdert werden alsmede de slooten
die daer rontom loopen.
De keengronden alsse soo op nieu verplant werden en de trens-
sen verdiept en verders wel gewiet sijn, soo sal het wel goede suy-
ker geven alsser met gaau kooken en wel schuymen wel opgepast
wert. En als een directeur niet wel graefft of niet op sijn tijt brant
of verplant en niet wel wiedt en op sijn tijt, als het riet rijp is,
1) Labat. Nouveau Voyage en Am6rique.
2) Van Engelsch: cane.
2) Van Engelsch: trench.
IN SURINAME 1735.
maelt, maer het te vroeg of te laat maalt dat het overrijp is, dan
kan het geen goede suyker werden; men kan de suyker ook beder-
ven met te veel kalck daer in te doen en dat men se aen laat bran-
den en al die ongemacken geloof ik dat op beyde onse plantagien
scheelt door versuym van onse Ditekteurs.
Men moet om de 3 A 4 jaar alle de stucken riet verplanten en de
gronden omhaalen; aan Barbados wert het alle jaer gedaen, elke
reys verplant als het riet afgemaalen is, maar bij ons in Suriname
gis ik dat men wel 3 & 4 jaar kan waghten, maar dat ken men best
sien aen de rendementen, want als de gronden wel beplant, gesup-
pleert en gewiet sijn en de rendementen verminderen, dat is een
teeken dat men verplanten moet.
Op onse groote mooletrens moet gepast werden om die alle 3 of
4 maanden te verdiepen, dat men modderen noemt; dat heeft ge-
maakt dat aan weerskanten van de mooletrens als een dijck legt
van die modder, die men dan terwijl de modder nogh nat is, soo
veel alst mogelijck is over den dijck haalt om dat het niet meer af
sou regenen en in de trens vallen. Als men niet op en past om de
mooletrens te verdiepen en de slooten die rondom de rietgronden
zijn ook, soo ken men op lange na niet genoeg water inlaten in de
springtij als men maalen moet en dan moet men te vroeg met
maalen uytscheyden door de ondiepte; daarom moet op dat mod-
deren en graven wel gepast worden. Als men nu een stuck riet
afgemalen heeft, dan moet men oppassen dat stuck alst afgemalen
is te branden, dat hiet men keen-tros branden; men bint de
stockies riet aen kleine bosjes en men hakter de blaaren af, die
bosjes riet brenght men aan de moole en de blaaren blijven op den
gront, die dan in 't velt 3 h 4 daagen leggen droogen, en dan steekt
men dat 's avons als het still en droog weer is aan brant en als het
riet weer uytspruyt siet men offer hier of daer een stoel doot is en
dat suppleert men weer met nieu riet, en dan als vooren staat wel
gegript of de grippen wat verdiept of vermeerdert en wel gewiet
totdat het riet sluyt en nog eens, als dan de rendementen niet goet
sijn of verminderen, moet men alle de oude rietstocken uythaalen
en verplanten. Men moet ook niet te veel riet gelijck aan de mole
brengen, als men maalt, want als het riet te lang in de moole leit
dat het goor wert soo moet het suyr werden en dan ist onmogelijck
goede suyker te maken. Men moet ook sorgen datter brant genoeg
in voorraat is om eenige dagen suyker te kooken, dat men om den
brant te haalen niet behoeft uyt te scheyden en het riet suyr laet
werden. Men moet ook sorgen, dat de slooten wat breet sijn om
met kleyne pontjes daerdoor te kunnen vaaren om het riet aan de
56 AANWIJZINGEN VOOR PLANTAGE-ONDERNEMING
moole te brengen, want om het riet door de slaaven verre van de
moolen te halen is te grooten werck, men moet dat met pontjes
doen.
Dit is nu omtrent het planten en malen van suykerriet, daer
men Pater Labat wel eens op mag leesen, want die schrijfter
ordentelijck van.
Nu van boomen te planten. Wij hebben onze direkteurs menig-
mael versoght wat saat van goede boomen in de bossen op te soe-
ken en die op een bet in den tuyn te planten en die om de wey
aghter op de hooge gront en paden te planten om metter tijt
eenige boomen tot timmerhout en voor de moolen aen te queeken;
en al hoewel dit wel belooft is na te koomen, soo vreesen wij, dat
daer niet veel of niemendal van gedaan sal sijn, dat ook een
noodige saak is.
Wij hebben op onse plantagie in Suriname wel eenige kakou-
boomtjes geplant, maar onssen direkteur in die tijt hadt die soo
sleghten plaats gegeven, dat die niet wel geluckt sijn, maer het sou
een goede saak sijn dat voort te setten; als men die boomen plant,
moet men die eerst in mandetjes of op bedden in den tuyn setten
en alsse daer wat gegroeit hebben en groot genoeg om te verplan-
ten sijn, dan moet men putjes redelijck diep graven en wat
missen 1) en men moetse de pinwortel afcappen eer men se plant
en dan wel besorght, datter geen vee bij kan koomen en den boom-
gaart rondom met een dubbele rey banane beplant of andere
boomen, die men waterwilligen noemt, om voor de winden en
stormen, die men travaden noemt, te bevrijden.
Dit sou metter tijt fraay profit opbrengen en eens geplant sijn-
de kan men de gronden van onderen door oude kamanke negers
laaten met schoffelen onderhouden.
Soo oock met de coffiboomen, daer men sulken schoonen profit
van kan hebben als gevende na de 3 jaaren tweemaal in 't jaar
vrughten. En also wij lant genoegh hebben, behoorden wij van
tijt tot tijt tot vijftigh duysent koffiboomen op elke plantagie aen
te queecken; hoe weyt die van malkanderen geplant behoorde te
werden, kan men in Suriname verneemen.
Wij oordelen best als een bogaert beplant en dan rontom met
bananeboomen als een heyning besorght, op de gront kan men
pees 2), pattatte en diergelijcke negerkost planten en ist better de
gronden sender diergelijcke aartvrughten te laaten, soo kan men
1) mesten.
2) Van Engelsch: pea.
IN SURINAME 1735.
de gront laaten schoonhouden met schoffelen van de swackste
oude negers of die daartoe nodigh zijn.
Als men kakou of coffi planten wil, moet men dat in den reegen
tijt doen, niet in den droogen tijt, want dan gaan de plantsoenen
doot door de drooghte.
Daer moet ook heel seer gesorght werden dat de neegers kost
genoeg hebben als tayer, milie, banane, pees en diergelijcke;
alsser nieuwe neegers koomen moet men die van de oude niet
laaten verdrucken maer men moeter zelfs het oog op houden en
haer tot datse selfs een kostgrontje hebben overvloet van kost
besorghen. Ick vinde dat gedurigh de jonge neegerkinderen ster-
ven, men moet besorgen, dat de moeders daer wat better oppassen
en haar wat belooven alsse in 't leeven blijven, want de inboor-
lingen sijn ordinair de beste slaaven en loopen selden weg.
Men moet de negers geen ongelijck doen, maer se in ontsagh
houden en alsse wel doen al wat soute vleys of bakeljaau deelen;
onsen goeden direkteur Van der K. was strong maer strafte noyt
ofse haddent wel verdient, maer hij besorghde haer altijt over-
vloedigh van kost en alsse wel deeden wierd haer al een hoet of
comisie of broeck gedeelt, hij liet snags altijt een schilwaght aan
de landingplaats schilwaght houden van 's avonts ten 9 uyren af
tot 66n uur, dan van 66ne tot 5 of 6 uyren; omdat wij veel neger-
kost plante kreegen wij wel bij naght neegerdieven, of se quamen
om wat te ruylen, maer die daarop geatrappeert wierden,wierd fel
gestraft met de sweep, soo wel den ruylder als den verruylder of
den dief, die gekreegen wierdt. Te vijf uyren wert den hooren ge-
blaasen maer 't is omtrent 6 uyren eer de slaven te velt raken, dan
going den direkteur omtrent 8 uyren in een cano met 2 jongens, die
padelde hij self staende met een houwertje in de hant en liet hen
rontom de ground vaaren en daer daags te vooren gewiedt of nog
gewerkt wierd, stapten op en sag ront of alles wel gedaen was, en
dan ront gekeeken hebbenden quam na huys, vond daar den ont-
bijt en een koffettje gereet, dan wat aan 't schrijven van plantagie
saaken, en 's middags gegeeten hebbende wat in de hangmat en
daer na weer aan 't schrijven en 's aghtermiddags weer met de
cano still rontgevaaren om te sien offer wel gewerckt wierd, en als
't doncker wierd quamen de slaaven na huys en kookten haar pot
voor 's anderendaags en den neger-officier quam report doen
water gedaan was, dat den direkteur altijt 's morgens going op-
neemen of alles wel gedaan was; als men snags aan 't malen going,
wierd 's morgens te voren keen gecapt en aan de moole gebraght.
58 AANW. V. PLANTAGE-ONDERN. IN SURINAME 1735.
Men heeft dickwils bos moeten vallen om branthout te hebben,
dat nu met dat nieuwe fatsoen van keetels te hangen soo veel hout
niet consumeert, dat een groot werck uyt de wegh is, want als men
bos moet vallen om riet te planten, het branden, graven, trenssen
kost veel tijt en arbeyt en in de laage landen als men soo veel
branthout niet noodig heeft en dat men de gronden maar behoeft
te verplanten en de trenssen te verdiepen of wat te vermeerderen,
soo kan men de helft van den arbeit daer mee uyt winnen en veel
landen vermenagieeren, en daarom vinden wij noodigh, dat onse
landen met verplanten van 't riet onderhouden wert en soo light
niet te verlaaten en in capueere 1) te laaten loopen als wij bemer-
ken, dat bij onse direkteurs gedaan wert.
Soo wij soo gelukkig sijn, dat men in Suriname met de ploegh
leert omgaan soo sal ons land onuytputtelijck sijn, op de plantagie
in Suriname voortnamentlijck."
AANTEEKENING.
De schrijfster dezer memories, Magdalena Maria van Gelre,
weduwe van den kapitein in het Staatsche leger Andrd Boxel,
was met haar schoonbroeder Mr. Paul van der Veen, gouverneur
van Suriname, en diens echtgenoote Anna van Gelre naar Suri-
name gekomen. In het jaar 1697 was de weduwe Boxel eigenares
geworden van den ground voor de plantage Boxel aan de Suriname-
rivier benedenloop rechts in het opvaren, en in 1702 had zij met
Mr. Paul van der Veen aangekocht de plantage Sinabo aan de
Commetuanakreek in de Beneden-Commewijnedivisie.
Tot 1709 bleef de weduwe Boxel-van Gelre in de kolonie. Haar
schoonbroeder had reeds enkele jaren te voren Suriname verlaten,
nadat hij ingevolge tegen hem ingebrachte klachten als Gouver-
neur ontslagen was. Mr. Paul van der Veen vestigde zich, in het
moederland teruggekeerd, in zijn vroegere woonstad Gorinchem,
en daarheen volgde hem ook zijn schoonzuster.
In het jaar 1735 werd door de weduwe Boxel eene memories op-
gesteld met raadgevingen voor iemand, die naar Suriname going;
de hier gepubliceerde aanwijzingen maken daarvan een gedeelte
uit. De memories wordt aangetroffen bij de papieren betreffende
de plantages Boxel en Sinabo, afkomstig van de families van Geire
van Vrijberghe, welke in het jaar 1888 aan het Alg. Rijksarchief
zijn geschonken.
1) Kapoeweri: struikgewas, secundair bosch.
LIJST VAN BLADEN, UITGEGEVEN IN CURACAO.
Onderstaande lijst is samengesteld door den heer Pater P. A.
Euwens O.P. Hier en daar is eene aanteekening toegevoegd.
U beteekent Uitgever.
R beteekent Redacteur.
A. Nog bestaande bladen:
1. DE CURACAOSCHE COURANT (U: Wed. C. Gorsira). Verscheen 11
December 1812 voor het eerst als THE CURACAO GAZETTE AND COM-
MERCIAL ADVERTISER (U: William Lee). Oorspronkelijk in het Engelsch
uitgegeven, verscheen dit blad later in het Hollandsch en Engelsch en
ten slotte als De Curacaosche Courant alleen in het Hollandsch. Het is
een semi-officieel weekblad.
2. AMIGOE DI CURACAO (U: Apostolisch Vicariaat). Het eerste num-
mer verscheen 5 Januari 1884. Het weekblad werd aanvankelijk in het
Hollandsch en Papiementsch geschreven, later geheel in het Hol-
landsch.
3. LA CRUZ (U: Apostolisch Vicariaat). Weekblad; verschijnt in het
Papiementsch sedert 1 Mei 1900.
4. EL HERALDO (U: R. W. C. Griinings). Sedert 1905 of 1906. Hol-
landsch en Spaansch.
5. EL BOLETIN COMERCIAL (U: A. Bethencourt 6 hijos). Sedert 1908.
Het eenige dagblad in de kolonie. Wordt uitgegeven in het Spaansch.
6. ALA BLANCA (U: Apostolisch Vicariaat). Sedert 1 Mei 1912 veer-
tiendaagsche kindercourant in het Papiementsch. Sedert 1919 in het
Papiamentsch en in 't Hollandsch.
7. Voz DI PUEBLO (Director Douwe Zalm). Sedert Mei 1916. Hol-
landsch, Papiementsch en Spaansch.
8. LA MARANA. Het eerste summer verscheen den 4den Augustus
1921.
9. LA VERDAD, 1921. Redacteur Hatuey Linares S. Tweewekelijksch.
Spaansch.
B. Niet meer bestaande bladen:
1. DE ONPARTIJDIGE, Curagaosche courant, hoofdzakelijk aan de
vrije behandeling van de belangen dezer kolonie gewijd. 6 Oct. 1870-
16 Juli 1874 (R: A. J. Pijpers en C. M. Chumaceiro Azn., later alleen
laatstgenoemde), going toen over in:
2. EL IMPARCIAL, Juli 1874-1916 (U: H. Penso-Jesurun). Spaansch
Weekblad.
3. CiviLISAD6, Courant di pueblo, I Juli 1871-31 Dec. 1875 (U: C.
60 LIJST VAN BLADEN, UITGEGEVEN IN CURACAO.
D. Meijer). Papiementsch. Gewijd aan de zaak van Mr. W. K. C. Sassen.
4. THE IMPULSE, A journal of news and literature. 2 Oct. 1871-12
Febr. 1872. (R: Daniel de Sola). Weekblad.
5. L'ECHO DE CURAqAO, 15 Mrt. 1872-24 Jan. 1873. Journal franco.
espagnol (U: De Beauvois).
6. DE ONAFHANKELJIKE, Weekblad aan de behandeling van de
ware belangen van Curacao gewijd. 11 Sept. 1872-19 Mrt. 1874.
(U: Hendrik Couquet, later Prince).
Gewijd aan de zaak van Mr. W. K. C. Sassen.
7. LAS ANTILLAS, 1875.
8. DE VRIJMOEDIGE, Curagaosch Nieuws- en Advertentieblad. (R:
en U: C. D. Meijer), 1875-1920.
9. LA INDUSTRIA (R: P. M. Sasso), 1879.
10. DE WEKKER (R: en U: C. D. Meijer, vroeger R: A. T. Brusse),
1879-1915.
11. LA UNION, ....-1882, Papiementsch.
12. EL COMERCIO (R: Juan A. Larrazabal), 1882-1885? Spaansch.
Verscheen tweemaal per week ?
13. EL BOLETIN DE LA LIBRERIA DE BETHENCOURT, 1882. Verscheen
den Isten en den 16den van iedere maand.
14'. EL ENSAYO (R: G. Ernst), 1883.
15. EL LIBERAL (R: Francisco A. Correa), 1883.
16. EL REVISOR (Rs: G. en A. Ponce), 1883.
17. L'ILLUSTRATION, (R: J. C. Palm), 1884.
18. EL DIARIO, 1884.
19. DE VOORBODE (U: en R: W. C. Grtinings), 1884.
20. EL PROGRESO (R: Mauricio Pinedo), 1885.
21. EL SEMINARIO DEL HOGAR (R: Haim Sefior), 1885.
22. EL AZOTADOR (U: J. F. Neuman), 1885.
23. AMIGOE DI PUEBLO (U: en R: W. C. Griinings), 3 Febr. 1885-
26 Juli 1886.
Nrs. 22 en 23 waren gericht tegen EL VAPULADOR, no. 25.
24. EL COMETA (R: David A. Cardoze), 1885.
25. EL VAPULADOR (Rs: G. en A. Ponce), 5 Mei 1885-29 Dec. 1886.
26. NOTAS Y LETRAS. Seminario de Literatura y bellas artes. Week-
blad. (U: Bethencourt, R: J. S. Corsen en Ernesto Romer), 1886.
27. EL OBSERVADOR (U. en R: Jacob Moreno), 1886.
28. LA CRONICA (R: Ernesto Romer), 1886.
29. OFICINA MARITIMA, (R: J. P. Fidanque), 1886-1897?
30. EL BOLETIN AVISADOR (R: Guillermo Ernst), 1887.
31. LA VERDAD (U: G. A. Vinck), 1887.
32. EL CANAL, Publication hebdomadaria de interest generals (R:
Bonaventura Baez Figueroa), 1887.
33. LA UNION (U: Bethencourt), 19 Mrt. 1889-19 Mrt. 1897. Oor-
spronkelijk orgaan van de St. Jozefs-gezellenvereeniging. Verscheen
om de twee weken.
LIJST VAN BLADEN, UITGEGEVEN IN CURAqAO. 61
34. LE PHARE, 1890? Fransch.
35. EL AVISADOR (Rs: M. en C. Evertsz), 1891.
36. EL SEMANARIO (U. en R: W. C. Griinings), 1892-1904?
37. GANIMEDES DE LAS DAMAS (R: Dario Salas), 1892-1904.
38. EL ESTANDARTE (Rs: G. en A. Ponce), 1896-1897.
39. EL ARBOR, 1896.
40. EL ANUNCIADOR (U. Bethencourt 6 hijos), 1 Febr. 1897.
41. DIARIO DEL COMERCIO (U: Bethencourt 6 hijos), 1897-1908.
42. LA OPINION PfJBLICA (R: Hipolito Aumillion), 1898-Dec. 1902.
43. LA PATRIA VENEZOLANA (R: Dario Salas), 1898-1900.
44. LA TIJERA (R: Julio I. Insernia), 1899.
45. LA Luz (Rs: Yo-Tu-El), 2 Aug. 1899-4 Oct. 1899.
46. EL ZANCUDO (R: Jacobo Moreno), 1900?
47. ONs EILAND (U. en R: Gebrs. Jonckheer), 1900-1901.
48. Eco DE LA VERDAD (R: Jacobo Moreno), 1902.
49. EL PROGRESO (R: De Jong), 1903-1913.
50. EL LIBREPENSADOR (R: Leon B. Weeber), 1903.
51. EL IRIS (R: Dario Salas), 1908-1911.
52. EL PREGONERO (R: Camilo Palm), 1909? Papiamentsch.
53. EL SOL (R: Camilo Palm), 8 Nov. 1910, Papiementsch.
54. CARDOS Y LIRIOs (U. en R: Gebr. Jonckheer), 1911. Spaansch.
55. ARGUS (U. en R: Gebr. Jonckheer), 1911. Hollandsch.
56. CURAQAO (R: Luiz Perez Bustamante), 1911.
57. DE CURACAOSCHE KOERIER (U. en R: Gebr. Jonckheer), 1912.
58. EL TIEMPO (R: Telsforo Henriquez), 1912? Papiamentsch.
59. EL ANDARItGO (R: Camilo Palm), Nov. 1913. Papiamentsch.
60. Weekblaadje: CINEMATOGRAFIA, Revista de arte y cinemato-
grafia, Organo del Cine: ,,GUILLERMINA".
Direccion y Redaccion: Empresa ,,CINE GUILLERMINA". Het eerste
summer verscheen Zondag 13 October 1918. Het heeft maar zeer kort
bestaan evenals die Cine (bioscoop) ,,GUILLERMINA".
Van onbekende uitgifte zijn:
61. EL CORREO DE LAS ANTILLAS.
62. EXPRESS OFFICE (R: J. P. Fidanque).
63. DJIMAL (v66r 1888).
Op Aruba is uitgegeven:
64. DE ARUBASCHE COURANT (R: J. J. Beaujon), 1900?
65. EL FARO, 1911?
Op St. Martin:
66. ST. MARTIN DAY BY DAY (U. en R: J. C. Waymouth), 1911-
1920.
N.B. De samensteller houdt zich beleefdelijk voor verbeteringen
en aanvullingen dezer lijst aanbevolen.
KOLONIALE PAEDAGOGIE EEN EEUW GELEDEN.
In Mei 1817 stelden ,,President en Raden in den Hove van Policie der
Kolonie Suriname" algemeene schoolwetten vast, waarvan art. 13 als volgt
luidde:
,,Onderwijzers en Onderwijzeressen der jeugd kunnen, met opzigt tot de
toepassing van geschikte belooningen en straffen, niet te voorzigtig zijn.
Hierbij komt de meestmogelijke kieschheid en de naauwkeurigste op-
merkzaamheid te pas.
Alles hangt hier van den aard en het karakter der leerlingen af. Daarom
is het bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk, in dit opzigt b e p a a 1 d e v o o r-
s c h r if t e n te geven. Goede Onderwijzers, die hunnen pligt naauwkeu-
rig verlangen te behartigen, behooren daarom er zich bijzonder op toe te
leggen, om den aard en het karakter van elken hunner leerlingen grondig
te bestuderen en te leeren kennen. Zij behooren vooral in het oog te
houden, dat elk karakter op eene bijzonder eigenaardige wijze moet geleid
en behandeld worden, en dat de straffen, die voor sommigen doelmatig en
van eene gewenschte uitwerking zijn, bij anderen in tegendeel eene just
tegenovergestelde en verkeerde uitwerking zouden doen. Zoo zal men
alle luilards, bij voorbeeld, niet verbeteren, door hen tegen wil en dank tot
werken te dwingen, of alle gulzigaards, door hun de middelen te benemen,
om aan hunne gulzigheid te voldoen, of alle tegenstribbelaars, door met
dezelve te redetwisten; in tegendeel zou het veelligt in vele gevallen en bij
de meeste van veel betere uitwerking zijn, den door hebbelijkheid lui of
onwillig tot werken gewordene b.v. volstrekt in de onmogelijkheid te stel-
le, om iets te doen, en hem alle werkzaamheid te beletten, tot zoo lang hij
eindelijk door zelfverveling tot werkzaamheid genoopt wierde; den gulzig-
aard zoo veel te laten eten, dat hij er eindelijk ongesteld van wierde, en
walgelijke middelen tot herstel most gebruiken (mits met inachtneming
eener verstandige voorzigtigheid en der noodige voorzorgen); den tegen-
stribbelaar altoos en in alles gelijk te geven, zoo als van zeif spreekt op
zoodanig een' toon en wijze, dat hij duidelijk bemerke, dat men zulks al-
leen doet, omdat men hem te verre beneden zich acht, om zich met hem in
twistredenen in te laten; niets toch leert better dan de ondervinding der
kwade en schadelijke gevolgen van eene verkeerde daad; niets verbetert
doelmatiger dan aan de daders hunne verkeerde bedoelingen te doen
missen."
Het is maar goed dat ,,President en Raden" het bij deze voorbeelden
gelaten hebben.
BIBLIOGRAPHIE.
Department van den Landbouw in Suriname. Bulletin No. 44. Augus-
tus 1921. De cacaothrips (Heliothrips rubrocinctus Giard), door A.
Reyne. With a summary in English). Met tal van afbeeldingen. Parama-
ribo.
Indian Notes and Monographs. Edited by F. W. Hodge. A. series of
publications relating to the American Aborigines. Bladed warclubs from
British Guiana, by Marshall H. Saville. New York, Museum of the Ameri-
can Indian Heye Foundation, 1921. (Met 9 afbeeldingen).
Eenige beschouwingen over Tropen eubiotiek. (De kunst om in de tropen
gezond te leven). Lezing gehouden op 16 November 1921 voor de groep
Suriname van het Algemeen Nederlandsch Verbond, door E. de Vries,
Arts. (Met voorwoord van J. W. Wolff) Paramaribo 1922.
Sciences et Voyages. Revue hebdomadaire illustr6e. Paris. 17 Novembre
1921. J. F. L. Merlet et G. Jauneau. La Richesse du Pays de Surinam.
(Geillustreerd).
West-Indie. Landbouwkundig Tijdschrift voor Suriname en Curafao.
December 1921. Kostprijs, door G. van Dien. Nieuwe suikervarieteiten,
tegen het einde der 18de eeuw in Suriname ingevoerd, door A. Reyne. -
Oude ideeen over Savanna-veeteelt in Suriname, door J. W. Gonggrijp.
- Nuttige wenken aan veehouders, door E. Vleming. Schapenteelt in
de tropen. Cacao-fermentatie.
Koloniaal Instituut te Amsterdam. Mededeeling No. XVII. Afdeeling
Handelsmuseum No. 3. Vanille, Vanilline, Vanille-extracten, door Ir.
W. L. Utermark. Amsterdam 1922.
Vrije Arbeid. Maandblad voor Nederland en Indie. February 1922,
De Parlementaire Maand, door Prof. Mr. J. E. Heeres.
Economische Verslagen van Nederlandsche diplomatieke en consulaire
ambienaren. Vijftiende jaargang No. 17. Economische toestand van Ve-
nezuela. Verslaggever W. G. E. d'Artillact Brill, Buitengewoon Gezant
en Gevolmachtigd Minister. (Bijlage van het Weekblad ,,Handelsberich-
ten" van 28 Februari 1922, No. 780.)
Indische Mercuur. 3 Maart 1922. Surinaamsche sinaasappelen (naar
aanleiding eener ending op de Utrechtsche Jaarbeurs).
64 BIBLIOGRAPHIE.
Volksmissionaris. 15 Maart 1922. De Britsch-Indier in Suriname en
het Surinaamsche Missiewerk, door W. Austermoller.
De Vrijhetd. 22 Maart 1922. Verstandig beleid, door H. (Handelt
over bezuiniging in Suriname).
Id. 29 Maart 1922. Suriname. (Ingezonden stukken van H. en P. A.
Hilfman, met Antwoord van Gravin van Heerdt tot Eversberg-Quarles
van Ufford).
Berichten uit de Heidenwereld. Maart-April 1922. Een bezoek aan
Bergendal (Suriname) door Br. Theod. Schmidt, Director van Emmails
(Niesky).
Her Koloniaol Weekblad, 16 Maart 1922. Suriname. Lezing, gehouden
voor de Afdeeling Haarlem van de Vereeniging ,,Oost en West", op 8
Maart 1922, door A. S. J. Fernandes.
Handelsberichten. 30 Maart 1922. Cacaocultuur (in Suriname).
De Indische Mercuur. 7 April 1900, Dr. Mohr over het onderzoek van
Surinaamsche gronden door A Reyne.
Onze MissiOn in Oost- en West-India. Koloniaal Missie-Tijdschrift van
de Indische Missie-Vereeniging, April 1900. De Britsch-Indier in Suri-
name en het Surinaamsche Missiewerk, door W, Austerm6ller C. 88. R. -
De Curagaosche Roomsch Katholieke Volksbond. Hospitaal op Bo-
naire.
Het Koloniaal Weekblad, 20 April 1922. Figuren uit onze Koloniale
Historie. Willem Usselinx, 1567-1647?, door H. A. Ritter.
SURINAME IN DE 18e EEUW
(Ervaringen en idealen van Ds. JOA. GUIL. KALS)
DOOR
PROF. DR. A. A. VAN SCHELVEN.
Ruim een half jaar geleden kreeg ik uit de boekerij van
Ds. N. A. de Gaay Fortman te Amsterdam een niet onbe-
langrijk en hoogst zeldzaam boek in handen.
Het heet: Neerlands Hooft- en Wortelsonde, Het verzuym
van de Bekeringe der Heydenen, aangewesen en ten toon ge-
spreit door drie leer-redens gedaan en gemeen gemaakt door
drie der voornaamste Kerkvoogden in Engeland.... Uit 't
Engelsch vertaalt, en met Aanmerkingen verrijkt en hoe 't
ontwortelen in Suriname en Berbices getoont.... Benevens
drie voorstellen en eene Redenvoeringe aan de Chris-
telijke Synodens. Met een Briev aan en van D. Wilhelmus
Peiffers als Praeses. In 1756 is het verschenen. En auteur
ervan is een zekere Joannes Guiljelmus Kals, eertijds Pre-
dikant in Suriname en Stephenswaard, geweest.
Behalve uit zijn eigen geschriften valt over dezen Kals
niet veel te weten te komen. Een korte biographies in van
der Aa: ziedaar, voor zoover ik heb kunnen nagaan de ge-
heele litteratuur, waarin eenige aandacht aan hem wordt
geschonken.
Op een bijzonder ernstig verlies komt ons dat onder-
tusschen niet te staan. Want hem om zijn bijzondere lot-
gevallen of extra-ordinaire persoonlijkheid voor het voet-
licht te brengen, ware werkelijk te veel eer voor dezen
man. Ware het niet dat zijn geschiedenis en zijn denk-
beelden ons in aanraking brachten met de geschiedenis
van, de toestanden in en idealen omtrent Suriname, we
zouden hem heel gevoeglijk ook verder in de vergetelheid
SURINAME IN DE 18e EEUW.
kunnen laten, waarin hij tot dusver gezonken is geweest.
Nu zijn leven en werken daarvoor echter just omgekeerd
niet onaardig material biedt, ga ik hier enkele mededee-
lingen over hem doen.
Behalve zijn reeds hierv66r genoemd: Neerlands Hooft-
en Wortelsonde dienden mij als bron daarvoor de voorrede
van een door hem geschreven: Korte Schets van de onder-
wijzinge der gronden in de Hebreeuwsche Letterkunst, waar-
door de weg gebaent word; om derselver Regelmatigheit te
herstellen en te verweren! En zijn: Klagte over de bedorvene
zeden der Voorgangeren, zoo in 't kerk- als burger-bestuur in
eene zeer vrugtbare ende eerst op luikende Colonie, voorge-
stelt in eene behandelinge, gepleegd aan een Predikant, aan
't eerwaarde Classis van Amtserdam(!) (z. j., 1733). Nog
een vierde werkje van hem, dat ik vermeld vond: De ver-
kragte en herstelde waarheid bevestigt (1747), heb ik in mijn
onderzoek niet betrokken. Niet omdat de raadpleging er-
van mij niet wenschelijk leek. Maar wijl ik er niet in slaag-
de het te vinden 1).
I.
Ofschoon Kals in de jaren, waarin hij special onze be-
langstelling gaande maakt Nederlandsch Gereformeerd
predikant was, is hij oorspronkelijk noch Hollander noch
zelfs in 't algemeen Protestant geweest. 11 Oct. 1702 is hij
te Duren, in het land van Gulik uit een officiersfamilie
- geboren. En omdat hij, zeven jaar oud, door zijn ouders
naar de Jezuitenschool werd gestuurd, moet hij van huis
uit Roomsch zijn geweest.
Hoe hij van de Roomsche Kerk vervreemd raakte blijkt
uit zijn geschriften niet. Wel echter dat zijn geloofsver-
andering in 1722 reeds een feit was geworden. Want als hij
in dat jaar te Amsterdam arriveert voert een van zijn eer-
ste kerkgangen hem naar de Amstelkerk aan de Regu-
1) Behalve deze, voor zijn biografie en verhouding tot Suriname belang-
rijke werkjes, schreef Kals er ook nog verschillende andere. Het lijkt mij
echter niet de moeite waard daar een lijst van te geven. E6n ervan, dat
nog wel de aandacht verdient, n.1.: De nuttige en noodige bekeeringe der Hei-
denen.... aangeprezen, vindt men in Neerlands Hooft- en Wortelsonde op-
genomen.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
liersgracht, waar toen Ds. Hero Sibersma voorging; een
,,oude uitgedroogen.... grijzaart", maar die ,,met
sijne maagere Handen op den Rand van den Predikstoel
slaande" toch nog z66 te preeken wist, dat het diepen
indruk op onzen vriend maakte.
Niets echter wees er toen reeds op, dat hij later predi-
kant zou worden. Integendeel, het was destijds nog alleen
de handel, die op zijn tijd beslag legde. Op zijn tijd! Hoe-
wel niet op zijn hart. Dat werd door heel andere dingen
ingenomen. Studeeren! Met als doel ja, in zoover was
er toch al wel eenige aanwijzing van wat er uit hem groei-
en zou! met als doel het geestelijk ambt. Of liever nog:
de taak van den missionaries, waartoe hij op de Jezuiten-
school ook al bestemd was geweest.
Naar het schijnt is de vervulling van dien wensch slechts
met groote moeite voor hem te verkrijgen geweest. Om
zijn zwakke gezondheid vond hij niet de minste medewer-
king bij zijn ouders. En finantieele bezwaren maakten
zich, naar het schijnt, evenzeer geldend. Maar tenslotte is
het dan toch gelukt. Niet het minst door de hulp van ze-
keren Petrus Boudaan kon hij, na vijf koopmansjaren,
metterdaad theologant worden. En dat dan aan de
Utrechtsche Universiteit, waar hij zich blijkens het Al-
bum academicum in 1726 heeft laten inschrijven.
Inzake dien studietijd vertelt hij ons maar weinig.
Slechts z66veel krijgen wij erover te hooren, dat Fred. Ad.
Lampe, van Alphen en J. van den Honert er zijn voor-
naamste leermeesters zijn geweest; dat de period in
kwestie niet geheel zonder stoornis verliep niet zonder
klein conflict met den laatsten dier genoemde hooggeleer-
den namelijk 1) en dat zij in 1730 voorbij was.
Daarop volgde het kerkelijke proponentsexamen en
ziedaar Kals tenslotte gereed om uitgezonden te worden!
1) Het going daarbij om een corollarium, dat Kals aan een door hem te
verdedigen stealing graag had toegevoegd en dat Prof. van den Honert niet
wilde doorlaten. Een corollarium van dezen inhoud: Quam necessaria fuit
Reformatio Doctrinae et Morum tempore Lutheri et Calvini, Zwingliique,
tam necessaria illa Morum, hodie nostris temporibus manet. (Even noodig
als reformatie van leer en leven was in de dagen van Luther e. a., even
onmisbaar is die van den wandel thans).
SURINAME IN DE 18e EEUW.
Een bepaalde voorkeur omtrent de streek, waar hij zijn
roeping zou gaan vervullen, heeft hij daarbij niet gehad.
Doch slechts een plaats in de kolonien in het algemeen
van de Gecommitteerden ad res exteras verzocht. Dat hij
in Suriname is terecht gekomen immers is daaraan uitslui-
tend te danken geweest, dat hij zich van die Gecommit-
teerden onze West-Indian ,,op 't allersmaakelijkste"
hoorde aanprijzen als een terrein ,,boven andere Plaatsen,
om (z)ijn voomemen te kunnen voortsetten".
Nadat hij, op ground van die instigatie, zich bij de hee-
ren Directeuren der geoctroyeerde Societeit van het ge-
noemde gewest had aangemeld, is alles toen al heel vlot
verloopen. 21 Maart 1731 diende hij zijn sollicitatie in. Den
30n dier maand vervulde hij in de Westerkerk te Amster-
dam een preekbeurt om zijn gaven telaten hooren. En den
volgenden dag reeds ontving hij zijn aanstelling. Om ten-
slotte in Juni daaraanvolgend het ruime sop te kiezen.
Wat hem daar in Suriname overkomen is zal ik hierna
nog opzettelijk en uitvoerig hebben te behandelen. Daar-
om zij op deze plaats dienaangaande alleen maar verteld
wat onmisbaar is voor een goed begrip van hetgeen op dat
verblijf daar is gevolgd. Van zijn college's en van de auto-
riteiten had hij er veel vijandschap en tegenwerking te
ondervinden. Zelf heeft hij er zich echter ook niet altoos
voorzichtig gedragen. En tot slot van dat alles werd hij
toen in Mei 1733 ,,verzonden", m. a. w. als in het kolo-
niale leven verder niet meer bruikbaar element op een
schip gezet en naar patria teruggestuurd. Een hart vol
wrok natuurlijk over het onrecht, dat men hem naar zijn
inzicht had aangedaan!
Naar zijn eigen inzicht trouwens niet alleen!
Evenzeer naar dat van de classics Amsterdam, op wie hij
zich na zijn terugkomst om herstel van recht beriep.
't Duurde wel heel lang eer zij uitspraak deed. Tot den
4n October 1734, ongeveer anderhalf jaar dus, most hij
- zonder tractement te ontvangen! daarop wachten.
Maar toen getuigde zij dan toch met eenparige stemmen,
dat voor de ,,verzending", waar van Kals hetslachtoffer
was geweest, geen wettige redenen hadden bestaan, en
SURINAME IN DE 18e EEUW.
dat derhalve alle rechten, die hem als predikant toekwa-
men, voor ongerept moesten worden gehouden.
Of Kals zich over dit success zeer zal hebben verblijd?
Het lijkt mij aan twijfel onderhevig. Want wat hij in de
genoemde verklaring ontving gaf nog maar ten deele wat
hij wenschte. Maatregelen toch om te bewerken dat hij in
zijn Surinaamschen werkkring werd hersteld zag hij door
de Classis niet genomen. Hij kon opnieuw predikant wor-
den: ja, maar niettegenstaande hij meerdere pogingen
gedaan heeft om daarin verandering te krijgen alleen
in het vaderland.
Er zat niets anders op dan zich te onderwerpen! Zooals
onze vriend dan ook tot zijn eer gezegd! volkomen
heeft gedaan. In 1737 aanvaardde hij een beroep naar
Stephenswaard, in de classics Nijmegen.
Lang heeft hij daar niet gestaan. Slechts vier jaar, tot
1741. En ook daar nam, even als dat in Suriname het ge-
val was geweest, zijn werk een ontijdig einde. Liep dat
toch uit op een schorsing. Weliswaar going het formeel
daarbij z66, dat hij vrijwillig zijn ambt neerlei. Maar om-
dat die ontslag-aanvrage diende ,,om eene onregtveerdige
sententie te ontgaan", mag ik haar, dunkt me, toch -
materieel genomen wel een schorsing noemen! En een
schorsing dan waarom?
't Is uiteraard maar een eenzijdig bericht, dat wij in
Kals' eigen werken daaromtrent hebben. Waar ik er, als
gezegd, niet in geslaagd ben zijn De verkragte en herstelde
waarheit bevestigt te vinden, een summer bericht slechts
ook. Maar onduidelijk zeggen, waarom het zich bij de be-
trokken moeilijkheden handelde, doet het niet. Om de
vraag of een diaken (wel ,,de Principaalste man van de
Gemeente, zo als Hem de Commandeur noemde, en Four-
nateur Meester van de Braggen", maar tegelijk met een
Roomsche vrouw getrouwd en bovendien onwillig om van
zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen, niet-
tegenstaande hij verdacht werd de gelden der diakonale
kas ten bate van zichzelf en van arme geloofsgenooten
zijner vrouw aan te wenden) als ambtsdrager gehand-
haafd kon blijven. Kals beweerde van niet, zijn tegen-
SURINAME IN DE 18e EEUW.
partij als wij hem gelooven mogen achtte krasse
maatregelen in deze overbodig.
Als het werkelijk zich zoo toegedragen heeft, is het goed
recht in deze zaak ongetwijfeld aan Kals' kant geweest.
Niettemin heeft zijn optreden op de aangegeven manier
hem niet veel geluk gebracht. Integendeel: 't begon er,
na dat vertrek uit Stephenswaard, veel op te lijken, dat
zijn leven een ,,verfehltes Leben" zou gaan worden.
Eenigermate reeds in de period 1741/4. Toen de wensch
om zich opnieuw aan het ambt te kunnen wijden gaande-
weg een querulant van hem begon te maken. Zoodat hij
niet kon nalaten over 't hem aangedane onrecht te spre-
ken. Elken Zondag dat hij Amsterdam de plaats waar
hij destijds door 't geven van lessen in zijn onderhoud
poogde te voorzien om uit preeken te gaan verliet.
Maar eerst recht na die j aren. Toen hij teleurgesteld dat
hij in deze maar niets verder kwam dat preeken er aan
gaf. En dat rondloopen bij de huizen moe te Leiden
was gaan wonen. Omdat hij daar, meende hij, leerlingen
zou kunnen krijgen, die ten zijnent hun onderwijs kwa-
men halen. Want toen verzeilde zijn schip total. In echt-
breuk en een immoreele verhouding tot zijn dienstbode.
Gelukkig heeft het echter toch niet total schipbreuk
geleden. Niettegenstaande zijn vrouw,AnnaTwisker, en de
betrokken dienstbode volstrekt geen onbesproken
meisje in deze maar weinig minder schuld trof dan
hem, kon hij toch onmogelijk te Leiden blijven na het ge-
beurde. Zoo trok hij naar Engeland. En daar begon toen
zijn levenslijn alras weer te stijgen, en zijn conditie gaan-
deweg weer aanmerkelijk better te worden.
Niet alleen voor de Zending heeft Kals zich, zooals wij
later nog zien zullen, geinteresseerd. Maar ook voor de
studied der Oostersche talen. Zoo stelde hij in 1744 een
aantal Hebreeuwsche ,,ontledingstafelen" op, als hulp-
middel bij zijn, hierv66r vermelde onderwijs, en deed in
1750 de in mijn inleiding genoemde Korte Schets van de
onderwijzinge der gronden in de Hebreesche Letterkunst het
licht zien, een vertaling en extract van een zelfde werk
van wijlen den Leidschen hoogleeraar Albertus Schul-
SURINAME IN DE 18e EEUW.
tens 1). Lag het nu niet in de reden te trachten, door de in
verband daarmee verkregen kennis, eenmaal in den
vreemde aangeland, verder te komen ? Welnu, inderdaad
is dat ook de weg geweest, dien Kals er van meet af be-
wandeld heeft. En weldra kon hij zich toen ,,geadmitteer-
de Onderwijzer der Oostersche Talen, bij de Universiteit
Oxford" noemen.
Is het deze onderwijspositie geweest, die hem toen de
goede relatives heeft gebracht met den aartsbisschop van
Canterbury en de bisschoppen van Oxford en St. Davids,
waaraan wij het grootste deel van zijn Hooft- en Wortel-
sonde te danken hebben ? In allen gevalle, het feit dier re-
laties staat vast. En evenzeer dat andere, dat ze vrij
nauw zijn geweest. Althans zeker die met de eerste twee
der drie genoemde heeren. Die met den aartsbisschop en
den bisschop van Oxford. Anders ware toch wel uitgeslo-
ten geweest, dat de primaat hem helpen wilde om opgeno-
men te worden in de Engelsche kerk, en diens college
minor zich bereid verklaarde pogingen in het werk te stel-
len hem in een Duitsche of Hollandsche kerk in een der
bezittingen van het Britsche Rijk, mogelijk dus wel in
Nieuw-Nederland, een predikantsplaats te verschaffen.
Hoewel dit een mooi aanbod voor Kals geweest moet zijn,
heeft hij er toch voor bedankt. Waarom? Omdat hij an-
dere idealen had. Vooreerst koesterde hij den wensch om
weer in 't vaderland te kunnen dienen, waardoor een zich
in het buitenland verbinden ongeraden was. En dan: was
het hem niet onmogelijk zoover weg te gaan? Sedert 1751
lag zijn Grammatica Hebraeo-harmonica,waaraan hij te Ox-
ford gewerkt heeft, voor den drukker gereed. Twee honderd
inteekenaars op het boek zagen de verschijning daarvan
met verlangen tegemoet. Maar.... Engeland leverde het
voor den druk benoodigde lettertype met punten niet op!
In Bremen waar hij al meer voor zich had laten wer-
ken zouden die, naar Kals' meening, wel te vinden we-
1) Een Jood, die voorgegeven had belangstelling voor het Evangelie te
koesteren, maar later getoond had daar niets van te meenen, was heftig te-
gen Schultens' boek te velde getrokken, zoodat het weinig opgang maakte.
Teneinde daarin verbetering aan te brengen heeft Kals toen deze bewer-
king in het licht gezonden.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
zen! Dies toen weer de reisstaf opgenomen en het was
eind 1753 naar de groote Wezerstad getrokken.
Uit het getuigschrift d.d. 5 Dec. 1754, dat professor
Nonnen aldaar hem later naar Franeker heeft meegege-
ven, blijkt dat hij te dier plaatse uitermate voorspoedig is
geweest in het vinden van een betrekking. 4 Jan. 1754
,,nomen suum professus est inter cives Illustris Gymnasii",
om al kort daarna aan die school als leeraar op te treden
,,in Linguarum Orientalium rudimentis".
In dat opzicht slaagde hij dus wel veel gelukkiger dan
ten aanzien der uitgave van zijn boek. Want daarmee liep
het heel weinig naar wensch. Ook te Bremen bleek het
vereischte material ervoor niet te vinden te wezen. Wil-
de hij werkelijk zijn doel bereiken, dan most hij nog weer
ergens anders heen! Zooals hij dat dan ook inderdaad ge-
daan heeft. Door eerst uit Duitschland naar Franeker en
vervolgens uit onze Friesche universiteitsstad weer naar
Amsterdam te verhuizen.
De druk van Kals' Grammatica heeft daar niet veel ga-
ren bij gesponnen. Want klaar gekomen is hij, ook niette-
genstaande al die moeite, nooit. Niettemin heeft dit een
en ander toch belangrijke gevolgen gehad. Het bracht
onzen held weer in zijn oude omgeving. En bewerkte zoo,
dat hem zijn oude verlangen ook weer te pakken kreeg:
het verlangen om ten tweeden male naar Suriname te
worden uitgezonden.
Geheel heeft hem dat ook v66r dien nooit los gelaten!
Zien wij hem niet zelfs midden onder zijn werkzaamheden
in Engeland ermee vervuld, als hij in Aug. 1749 naar den
Haag gaat, om een op herstel aandringend request aan
Prins Willem IV aan te gaan bieden ?
Maar eerst recht vatte hij de zaak toch weer op toen hij
van zijn buitenlandsche zwerftochten teruggekeerd was.
Aug. 1754 trachtte hij in de provincial Synode van
Noord-Holland te worden toegelaten om zijn belangen te
bepleiten. En najaar 1755 zocht hij een hernieuwd con-
tact met het college van Directeuren der Geoctroyeerde
Societeit van Suriname, door middel van een verzoek-
schrift om daaraan een van zijn uitgaven te mogen op-
SURINAME IN DE 18e EEUW.
dragen. Weliswaar hadden die pogingen geen van beide
success. ,,Naulijks vier-en-twintig tellens daerover gedeli-
bereert zijnde" berichtten hem die Directeuren: ,,De So-
cieteit bedankt U voor die eere, die gij haer hebt willen
aendoen, en kan die Opdragt niet accepteeren". En ten
aanzien van de Synode liep het niet veel anders, daar haar
voorzitter, Ds. Peiffers een ,,zeer beset ende belet"
man -- niettegenstaande hij den avond van den dag,
waarop Kals had geschreven, ,,vermoeit" ,,en naar rust
hijgende" this gekomen was, toch al gauw had ingezien,
dat de eerwaarde vergadering het veel te druk zou hebben
om requestrant te ontvangen. Maar dat neemt niet weg, dat
deze ze toch allebei gedaan heeft. En dus inderdaad in die
jaren een vernieuwd offensief heeft trachten te beginnen.
Zie ik goed, dan had dat een zeer special aanleiding.
Dan was dat niet in de laatste plaats te danken aan een
actie van dergelijken aard, die destijds van een anderen
kant kwam. Namelijk van den kant van den, in de West-
indische geschiedenis met eere bekenden J. J. Mauricius,
die van 1742 tot 1751 gouverneur van Suriname is geweest.
Deze krachtige man had in veel opzichten eendere er-
varingen opgedaan en eendere omstandigheden doorleefd
in die kolonie, als dat bij Kals het geval geweest was.
Juist evenzoo had hij daar veel tegenwerking ondervon-
den 1), tenslotte zelfs uitloopend op een aanklacht wegens
willekeur en wanbeheer. En geheel op dezelfde manier
was ook ten zijnen aanzien achterna de ongegrondheid
dier beschuldiging gebleken, maar toch van herstel in zijn
vroegere positive geen sprake geweest.
1) Deze tegenwerking kwam van twee kanten. Van een sedert 1746 op-
gekomen republikeinsche partij, die van meening dat het Octrooy der
kolonie uit den tijd was haar regeeringsvorm wilde veranderen. En van
de zgn. Cabale.
Voorwerkers in deze Cabale waren: een Jood, Isaac Carilho; een zekere
du Plessis; en de vrouw van den heerschzuchtigen Ds. Voisin, die tengevol-
ge van vijf huwelijken, waarvan drie met een gouverneur en twee met een
predikant, gaandeweg z66veel voornaamheid had geaccumuleerd, dat zij
niet meer te genaken was.
Gelukkig was er echter ook een andere partij, die Mauricius zooveel zij
kon steunde. Terwijl ook de Joden der kolonie, die ongeveer een derde der
bewoners daarvan uitmaakten, voor het streven om hem het leven lastig te
maken, niets hebben gevoeld.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
Ja, in die paralellie van lotgevallen, voor een groot deel
gevolg van overeenstemming in denkbeelden, heeft nog
niet eens alle band gelegen, die deze beide mannen bij el-
kaar bracht. Relaties van wederzijdsche verwanten heb-
ben in deze niet minder een rol gespeeld: Kals' oom, Ja-
cob Blancheteste, koopman, ouderling en regent van het
Walenweeshuis te Amsterdam, en de broer van zijn over-
grootvader, Ds. Hendr. Blancheteste, waren te hunner
tijd bijzonder goede vrienden van Mauricius' vader ge-
weest, toen deze die oorspronkelijk te Aken woonach-
tig was in verband met zijn overgang van het Katho-
licisme naar de Gereformeerde Kerk naar Amsterdam
verhuisd was.
Zoo laat het zich goed verklaren dat, als deze Mauricius
uit ontevredenheid over zijn niet-hersteld-worden een
champagne begint om Suriname's Directie als nog tot een
volledige rehabilitate te bewegen, ook Kals weer in meer-
dere actie komt.
Hoe het toen verder met onzen vriend gegaan is? He-
laas, ik kan er niets van zeggen. Over zijn levensjaren na
1756, toen hij Neerlands Hooft- en Wortelsonde het licht
deed zien, ontbreken ons alle gegevens. Bezig aan den ar-
beid, om den Bijbel in alle talen, die hij kende, met aan-
merkingen te voorzien, verdwijnt hij uit ons gezicht.
II.
Afzonderlijke aandacht beloofde ik te wijden aan Kals'
verblijf in Suriname.
Het is thans de tijd voor inlossing dier belofte.
Als wij ons van het leven in die kolonie, zooals dat in
het tweede kwart der 18e eeuw reilde en zeilde, een voor-
stelling trachten te maken, krijgen wij een levendig
maar weinig aantrekkelijk beeld te zien.
Commercieel bloeide het hoofddeel van ons Neder-
landsch West-Indie destijds in niet geringe mate. Sedert
in 1712 een Fransch eskader het groote schade had aange-
daan door de plundering van Paramaribo, was in zijn lot
een gunstige keer gekomen. Omstreeks 1730 telde het niet
minder dan vier honderd plantages, terwijl alle culture,
74 1
SURINAME IN DE 18e EEUW.
die daarop werden uitgeoefend, zoowel die van suiker en
koffie als die van tabak, cacao en katoen, zich om strijd
uitbreidden en de eene al rijker baten afwierp dan de ander.
Echter: met die economische welvaart going een schro-
melijk laag peil in anderen opzichte gepaard. Wat Kals er
in zijn boeken hier en daar van zegt bevestigt de traditio-
neele teekening in allen deele! Een Europeesche bevol-
king, die voor het grootste deel bestaat uit ,,door alle
Classen van Godloosheid doorgegaane Spitsboeven, die
om de Galg en het Rad te ontloopen, nadatze negen-en-
negentig Heeren bedroogen hebben, eyndelijk naa een
van die Gewesten hunne Vlugt moeten neemen", en phy-
sisch even geinfecteerd is als ze psychisch door de hevig-
ste gelddorst is aangetast. Indiaansche inboorlingen, die
in verscheiden opzichten de Europeanen beschamen,
maar door de bank toch maar ,,van weinig ondervindinge,
ende groote inbeeldinge" zijn. Geimporteerde, vooral uit
Guinea geimporteerde negers, vol verbittering over de
harde behandeling, die ze doorgaans ondervonden, zoodat
het getal ,,wegloopers", die in de bosschen een voortdu-
rend gevaar voor de veiligheid der blanken opleverden, al
grooter werd. En een kerk zonder eenigen invloed. Dank
zij het slecht gehalte harer dienaren: ,,doorgaans Vreem-
delingen, weggeloopene Paapen en Monniken, bekeerde
Jooden enz."; voor zoover Hollanders dikwijls in het va-
derland onbruikbaren; meer spelers en dronkaards ge-
woonlijk dan waardige voorgangers hunner gemeenten;
en voorzoover zij van goeden will waren door een aller-
slechtste bezoldiging wel haast gedwongen de leden daar-
van naar de oogen te zien om nu en dan eens wat toegesto-
ken te krijgen.
In zulk een maatschappij zette schipper Quaboer in den
zomer van 1731 Kals aan wal! Kon botsing voor hem, die
- al had hij een lastig karakter het toch in allen ge-
valle eerlijk meende, wel uitblijven?
Zij heeft ook niet lang op zich laten wachten! Autori-
teiten, college's, gemeenteleden: weldra had hij ze allen
tegen zich in het harnas!
Met die autoriteiten begon het geharrewar al heel gauw.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
Eigenlijk al direct na de eerste preek, die Kals in Surina-
me gehouden heeft. Hij had daarin aangedrongen op sa-
menwerking van Mozes en Aaron, d. i. van de geestelijke
en de wereldlijke macht. En gezegd, dat zonder zulke sa-
menwerking de kolonie nooit zou kunnen floreeren.
Maar was dat niet je reinste opgeblazenheid ? En dan:
wat had de nieuwe predikant zich zoozeer aan zijn repre-
sentatie-verplichtingen ten opzichte van den gouverneur
te onttrekken, als hij deed? Kon hij niet evengoed op
diens recepties verschijnen als alle overige predikanten?
Grensde dat niet aan majesteitsschennis? Ja zeker; voor-
al in de oogen van gouverneur De Cheusses, die zoo'n drift-
kop was en zich z66ver kon vergeten, dat hij op een goeden
dag Kals bij de borst vatte, zoodat hij ,,bijna agterover,
en hem de Paruque van 't Hooft, viel", terwijl hij hem een:
,,Keerel, ik zal u leeren naa mijne pijpen danssen, Ik zal
U den vervloekten Mofschen kop breeken" toevoegde!
Kort daarna, en het boterde ook al niet meer tusschen
Kals en zijn college's. Vooral Ds. Vieira, een bekeerde
Jood, maar wiens bekeering niet achttien-karaats schijnt
geweest te zijn, veranderde nadat hij eerst een beetje
den patroon over den nieuwgekomene had trachten te
spelen toen hij zag dat deze daar niet van gediend was
in een bitteren vijand. Maar ook bij de andere had hij het
spoedig verbruid, omdat hij zich niet ontzag zij het
slechts in 't algemeen, zonder bepaalde toepassing op de-
zen of genen, maar ook toen had een goed verstaander al
aan een half woord genoeg ,,den verdorvenen aart vee-
ler onzer hedendaagse reformeerde leeraren af te keuren".
Laat het zich niet verstaan, dat onze vriend toen ook
geen populariteit bij de Surinaamsche planters en ambte-
naren kon behouden, stel dat hij ze ooit heeft gehad ? Een
dominee, die het z66 bij al wat in de kolonie invloed oefe-
nen kon, verspeelde! Het kon niet anders of hij werd het
zwarte schaap. En toen hij bleek zijn ambtelijken koers
niet te willen veranderen integendeel, nog meer abnor-
maliteiten going vertoonen dan hij al gedaan had: op oefe-
ning van tucht begon aan te dringen en weigerde mee te
gaan met het denkbeeld, dat de negers slechts,,swarte
SURINAME IN DE 18e EEUW.
beesten" waren, geboren ,,om ons koffij en zuyker te
planten" op den duur ook zelfs het slachtoffer.
V66r ik het verhaal daarvan doe moet ik echter nog iets
anders vermelden. Namelijk dat Kals verhuisde. Het was
waarlijk geen wonder, dat hij zich onder zulke omstandig-
heden te Paramaribo onbehagelijk begon te voelen. En
daarom: toen hij er de kans school voor zag in allen ge-
valle reeds v66r 2 Sept. 1732 verwisselde hij zijn stand-
plaats in de hoofdstad voor een andere, in de meer afgele-
gen gemeenten der Cottica en Pirica!
Zijn positive verbeteren deed dat intusschenniet.Integen-
deel: hoe langer hoe slechter werd ze. Ook daar lieten zijn
vijanden hem niet met rust. En eindelijk weten zij het zelfs
z66ver te brengen, dat hij 10 October 1732 voor zes maan-
den wordt geschorst, met ,,harde censuur" en bedreiging
van afzetting voor het geval hij zijn leven niet zou beteren.
Jammer genoeg valt niet te ontkennen, dat zij daartoe
een werkelijk prachtig voorwendsel hadden. De zuiverheid
hunner motieven in deze moge nog zoozeer aan verdenking
onderhevig zijn: Kals had inderdaad vat op zich gegeven.
De pastorie van Cottica en Pirica, ,,op een stuk land
van acht akkers, ront om in 't bosch beslooten", was geen
paradijs: ,,een plancke huis aan alle kanten doorluchtig,
zonder een glas venster daar in, bestaande maar uit twee
kameren; .... Een voor ende agter gaandery, waar in
twee kleene bootereyes zijn, geen studeerkamer, nog het
minste gemak niet". Maar waarom haar dan nog onaan-
genamer, waarom haar dan regelrecht tot een hel te ma-
ken door voortdurende kijfpartijen? En toch: dat deden
haar bewoners! Telkens waren er ,,swaere woorden". En
het was zelfs voorgekomen dat Anna Twisker door Kals
werd mishandeld. Wat niet onverklaarbaar was. Omdat
de predikantsche een ,,ongewassen mond" had en door
allerlei ,,onbesonnen spreekwijsen" haar man voortdu-
rend tergde. Maar wat toch better ware achterwege geble-
ven, ook reeds om andere dan ethische overwegingen.
Naar Kals eigen verklaring toch hadden zijn handtaste-
lijkheden eer ten gevolge dat hij zeven duivels in zijn we-
derhelft in, dan dat hij er 6en uitsloeg!
SURINAME IN DE 18e EEUW.
Laat ons dus hopen, dat zijn suspensie aan den ge-
schorste aanleiding heeft gegeven zich grondig in dit
opzicht te verbeteren: tegelijk moet erkend, dat zij voor
hem te zeer het karakter van een ,,zoeken" moet hebben
gedragen, dan dat het niet verklaarbaar zou geweest zijn,
dat hij ertegen in verzet kwam.
Gemakkelijk going dat niet. Maar wel heeft hij er success
van gehad! Daar openlijke verzending van zijn daartoe
noodige brieven waarschijnlijk niet geduld zou worden
most hij ze in koffie-vaatjes verstopt aan boord van
een zeilree liggenden thuisvaarder smokkelen! Eenmaal
geland hebben deze verstekelingen zich van hun taak om
voor hun afzender te pleiten echter z66 gekweten, dat de
Classis Amsterdam er een voor hem alleszins bevredigend
antwoord op gaf: de suspensie had Kals beslist onrecht
aan gedaan en het Surinaamsch convent most voortaan
niet zoo lichtvaardig zijn, beschuldigingen tegen een
broeder maar dadelijk aan te nemen.
Als nu deze uitspraak maar niet te laat ware gekomen!
Maar toen zij in Paramaribo bekend werd, had men daar
de zaak al in een stadium gebracht, waarin het onmoge-
lijk was op het gebeurde terug te komen: ,,De Hoop", die
22 Mei haar ankers had gewonden, om ze 22 Juli d.a.v.
op de reede van Texel weer te laten vallen, voerde het
lastige element reeds naar het moederland weg!
Wat toch was er ondertusschen gebeurd?
Oct. 1732 was Kals'schorsing,zooals wij zagen,begonnen.
Zes maanden most ze duren. En Apr. 1733 1iep ze dus af.
Naar de in Suriname geldende gewoonte had dat een
soort plechtigheid moeten worden. Echter werd het een
vrij onverkwikkelijk tooneel. Namens den conventus der
verschillende kerken van de kolonie kwam een zijner
college's, Ds. J. M. Kleyn, den geschorste in een gods-
dienstoefening weer aan zijn gemeente voorstellen.
Doch vooreerst weigerde deze daarbij aanwezig te zijn.
En bovendien trad hij na afloop van den dienst, toen Ds.
Kleyn de kerk 1) verliet om naar huis terug te keeren,
1) Over dit gebouw deelt Kals het volgende mee: ,,In mijnen tijd heeft
men de kerke uit Pirica, waarin de Vleermuysen en allerley andere Onge-
SURINAME IN DE 18e EEUW.
zijn ambtgenoot in den weg, om dezen op zulk een ma-
nier zijn meening te zeggen over wat er voor en na ge-
schied was, dat hij er zich tot in het klokhuis zijner ziel
beleedigd door voelde, en terstond besloot het er niet bij
te laten zitten. Het was dan ook wel erg wat de dominee
van Pirica-hoe gemoedelijk hij er ,,in syn" ,,citse"!-
,,japon met syn muts" ook moet hebben uitgezien -
zich veroorloofd had te zeggen. Hoor slechts: ,,gijlieden
sijt maar pluymstrijkers en doet wat de groote hansen
willen hebben". Of althans iets dergelijks. Want zooals
Kals zelf later ter zijner verdediging verteld heeft -
dank zij zijn Guliksche afkomst was hem het woord
groote ,,hansen" niet bekend, zoodat hij dat nooit kan
hebben gebezigd.
Heel labiel bleef dus Kals' toestand, ook in het voor-
jaar van 1733 nog.. En toen hij zich kort daarop boven-
dien ook nog aan de majesteit van een van Suriname's
rechters vergreep, toen liep de maat dan ook over. Toen
most hij onherroepelijk weg! Vergeefs dat de kerkeraad
vroeg eerst nog eens een extra-conventus te mogen
houden tot een onderzoek van een en ander: in de extra-
vergadering van Gouverneur en Raden van politie en
crimineele justitie, waartoe men den 2n Mei bijeenkwam,
werd beslist dat 'n man van ,,een onnuttigh en querelleus
humeur" als Kals, niet meer tot stichting der gemeente
predikant kon zijn 1)!
diertens hunnen Nesten en Woningen, eene Tijdlang, gemaakt hadden, op
den Hoek van Cottica en Pirica, verplaatst, ende, indien ik niet, uit eigener
Beweginge, zo dra als ik maar aangestelt was door 't Ed. Hof, als predi-
kant van Cottica en Pirica, daarnaa toe gegaan was, om eenige Aanstalt te
maaken; om daar te kunnen den Godsdienst oeffenen, zouden daar weder-
om, die reets aangelegde Gebouwen tot Nesten van 't Ongedierte geworden
zijn, ende de Bouwstoffe, die er tot Voltoyinge van 't Werk, hoe wel zeer
weinig en gering, lag, zoude wederom, door den Regen, en heeten Sonnen-
schijn, onder den Blauwen Hemel liggende, verteert zijn.
1) Behalve aan de op blz. 66 genoemde gedrukte litteratuur zijn deze
bijzonderheden ook ontleend aan de Brieven en Pampieren van Suriname
1732, fol. 1108/9, 1111/32, en Dito 1733 fol. 194/5, 198/9, 393/434. (Alge-
meen Rijksarchief). Ten aanzien van de onmiddellijke oorzaak van Kals'
,,verzending" is er tusschen die beide soorten van bronnen geen overeen-
stemming. Kals zelf noemt als zoodanig zijn pogingen om ,,eene gevallene
Negerinne, Boete en bekeeringe beloovende, wederom in de kerk" te bren-
gen. Ik hield mij in dit verschil aan de voorstelling der offlcieele stukken.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
III.
Interessanter dan de beschrijving van Kals' levens-
geschiedenis, en der bijzonderheden van zijn verblijf in
Suriname, waarmee ik mij tot dusver bezig held, is de
nu tenslotte nog te berde komende vraag naar 's mans,
omtrent de maatschappij daar gekoesterde idealen.
Zijn Neerlands Hooft- en Wortelsonde biedt vrij wat
material om op die vraag een duidelijk antwoord te
kunnen geven.
Trouwens ook over de denkbeelden van onzen vriend
in zake andere aangelegenheden deelt ons dat boek hier
en daar aardige bijzonderheden mee! Bepaald democra-
tisch-gezind was hij niet: ,,Het is zeker, dat nergens ge-
lukkiger Regeringe is, als waar dat Rijke en Vermogende,
daardoor Wijse en Verstandige, het roer in de Hand heb-
ben". Ofschoon hij toch ook niet veel van de Regenten-
regeering met haar nepotisme en plooierijen most heb-
ben: ,,Is men zo ver, dat men maar onder de bovendrij-
vende Partij behoort, weg is dan de Liefde tot Wijsheid,
en Verstand, verkreegen langs den Weg van naarstige
Oeffeningen, men kan 'er vrij gemakkelijker toekomen;
Grootvader, of Vader, of Oom, of deese, of gene, Neef,
weet wel een smeerig Baantje te bezorgen, daar kan men
dan al wederom anderen uit de Familie mede Dienst
doen, en zo doende komt het zo ver, als een zeker Noord-
Hollands Boer eens zeyde in mijne Tegenwoordigheid.
Lieve Vrienden, laat ons doch maar bidden, dat onse
Lieve Heer onsen Heeren Wijse kinderen geevt, want
wij moeten'er doch van geregeert worden, hoeze ook
uitvallen". Dat hij vrij rationalistisch voor den dag
komt in het ,,Reden-licht" evengoed een bron van
Godskennis ziet als in den Bijbel en de noodzaak eener
wedergeboorte des menschen, zooals in zijn tijd de pietis-
ten die wilden, ontkent, behoeft, waar 't immers een
18e-eeuwer geldt, nauwelijks meegedeeld te worden.
Opmerkelijk is zeker, dat Kals' naam op geen enkele gepubliceerde lijst
van Surinaamsche predikanten voorkomt. Toevallig of opzettelijk achter-
wege gelaten ? Ik kan het niet uitmaken.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
Maar wel is zeker vermeldenswaardig, dat wij door in-
vloed van zijn langdurig verblijf in Engeland 1) een
warm voorstander van het episcopal system van kerkre-
geering in hem aantreffen, voor wien een echte bisschop
verre te prefereeren viel boven menigeen van zijn colle-
ga's, waaronder er immers waren, ,,die niet ouder als ik,
zijn: maar omdat ze Predikanten van Amsterdam zijn,
meenenze dat de Wijsheid met hun sterven zal!"
Intusschen, in dit verband worde dat alles slechts in
't voorbijgaan genoemd. Want als gezegd hier gaat
het om hetgeen Kals wenschelijk en noodig achtte met
't oog op de toestanden in Suriname.
Zooals te begrijpen is vond hij dat die dringend be-
hoefte hadden aan hervorming. Het West-indische land
was goed genoeg. Daar toont hij zich zelfs bijzonder mee
ingenomen: ,,zo'er goede Ordre in gehouden wierde, en
men het in die Staat bragt, daar 't gemakkelijk in ge-
bragt kan worden, ik geen better land voor mij soude
wenschen en begeeren. Althans nogh geen kenne, waarin
ik gebooren, gewoont, of verkeert hebbe, dat met de
aangenaamheden van dit Land te vergelijken is. Altijd
Somer, men siet het geheele Jaar in de groene Bosschen
en Valleyen. Men hoort, het gantsche Jaar door, de
Vogelen op 't aangenaamste Singen en kwinkeleren, men
riekt den aangenaamen geur van allerley bloeysel, die,
mede 't geheele Jaar door, aan de Boomen en Struyken
en op de Velden, Ja selfs in de Wildernisse hangen, waar-
door de geheele Lucht, als parfumeert is: Want aan eenen
en denselven Boom, staat de eene Tak om te bloeyen, de
andere set knopjens, ende een derde vangt aan te rijpen,
terwijl een vierde ons rijpe Vrugten reeds opgeeft, ende
een vijfde laat sijne Blaaden, die uitgedroogt en van de
Sonne verteert zijn, afvallen: maar men siet aanstonds
wederom andere in de plaats opkomen, zo dat men nooit
de Boomen van haaren Cieraad ontbloot en met den
witten Snee overdekt siet. Men heeft voor synen Smaak
1) Ook in ander opzicht leek het kerkelijk leven over de Noordzee hem
voorbeeldig, n.l. voor zoover de predikanten daar te lande hun predikaties
op schrift stelden.
6
SURINAME IN DE 18e EEUW.
aan die eene Annanas alle de Aangenaamhedens van de
Vaderlandsche Vrugten; om nu van anderen, mij noch
zo seer niet bekend 1), niet te spreeken. De Water La-
moen heeft mij bijna aan de Poorten des Doods zijnde,
verkwikt en herstelt, wanneer ik, naulijks in 't Land
zijnde, niet door 't Land, maar door onheusche Behan-
delingen, mij van den Schipper, op See aangedaan, en
Wegen het Slegte Regt, en de geringe Voldoeninge, die
mij daarvoor gedaan wierde, instortede".
Nietwaar? het land liet naar Kals' meening niet veel
te wenschen over. Maar evenveel deugden als dat had,
evenveel gebreken had zijn maatschappij. Die most,
zou ze goed zijn, grondig verbeteren.
Wat dan het beste zou kunnen gebeuren, naar zijn
inzicht, door de volgende drie geneesmiddelen: 1) betere
waardeering der Indiaansche inboorlingen en Negers,
die er woonden; 2) verhooging van het peil van het Euro-
peesche element, dat erheen placht te emigreeren; en 3)
Zendingsactie.
Vooreerst dus betere waardeering der Indiaansche
inboorlingen en Negers, die er woonden!
Hoe laag stonden die niet aangeschreven! Zoowel in
het moederland als in de kolonie. Had Kals niet zelf bij-
gewoond, dat een hoogleeraar op zijn college had hij
wellicht ook een plantage, voegt onze auteur er smalend
aan toe! Negers en Indianen tot slavernij geboren
noemde, ja de theorie ten beste gaf, dat ze reeds van
v66r den zondvloed dateerend ,,onder de Beesten in
Noachs Arke zijn gestelt en getelt geworden"? En zoo
luidde algemeen de opinie. Is het niet veelzeggend in dit
opzicht, dat op zekeren dag een jonge neger aan den
eerwaarde van Cottica en Pirica vertelt, dat men hem -
ten aanzien van het Kainsteeken, dat den eersten moor-
denaar tegen de bloedwraak most beschermen had
willen doen gelooven, dat dat daarin bestond, ,,dat Hij
was swart gemaakt, ende Schaapen ooren, en Wol op zijn
1) Dit werd door Kals gezegd, toen hij per tentboot, in gezelschap van
zijn ouderling, op huisbezoek was gegaan naar de plantage de L., niet lang
nadat hij in de kolonie was aangekomen.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
Hooft in de plaats van Hayr gekreegen" had. En dat zij,
negers, er daarom uitzagen zooals zij deden?
Kals denkt er echter heel anders over. Voor hem
waren zwarten en rooden niet alleen menschen van een
zelfde natuur als wij. Maar ook mannen en vrouwen met
tal van goede eigenschappen. Een zekeren Trouble had
hij bij voorbeeld ontmoet, maar die was better van de
Christelijke religie op de hoogte, dan duizenden blanke
gedoopten. En hoeveel eerbied voor den ouderdom
legden in Suriname de Indianen niet aan den dag: elders
mocht dat minder 't geval zijn, doch daar liet het werke-
lijk niets te wenschen over. Dat het land door ,,weg-
loopers" en ,,bosch-negers" voortdurend in 'n pijnlijke
spanning wordt gehouden, vloeit dan ook nergens anders
uit voort, dan dat men op de plantages zoo hardvochtig
optreedt. Indien men zijn gedrag eens veranderde en in
plaats van als verdrukker als vriend begon optetreden,
zooals men dat ook vroeger ten tijde van den gouverneur
Scharphuisen eens geprobeerd heeft 1), ware er zelfs met
die gevreesde elementen best op te schieten. Wat niet
slechts de veiligheid, maar ook de welvaart der kolonie
ten goede zou komen. Ja, die welvaart ook! ,,'t Land hoe
langs hoe meer tot een erffelijke Besittinge te krijgen,
en Gelegenheid te hebben, om die Schatten, uit de Ber-
gen en Mijnen te haalen, die'er, zo mij verhaalt is, van
seer geloofwaardige mannen, die meenen zulks bij Onder-
vindinge te weten, onder alle Schatten, die Uwen naar-
stigen Arbeid noch verwagten, soud konnen uithaalen":
wat een prachtig perspectief! Evenals dit andere: ,,Dan
Soud gij andere Winsten kunnen doen. Dan Soud gij
andere Huysen, ja Kasteelen van den fijnsten Marmor,
die men in de Wereld kent, kunnen bouwen, in plaats
dat gij nu in Lijmen Hutten, met Palesaten omset woont,
en zo't veel is, eenen Steenen voet daaronder legt, of een
1) Kals deelt mee dat toen een zekere Abraham naar den Haag gekomen
is, en met de Staten-Generaal en de Heeren van de Surinaamsche Societeit
een verbond heeft gesloten, waarbij werd afgesproken dat de inboorlingen
,,sich souden met ons als Vrienden gedraagen, maar wij souden ook hunne
Dochters tot Vrouwen neemen, en onse Dochters aan hunne Soonen ge-
ven". Scharphuizen was gouverneur van 1689 tot 1696.
SURINAME IN DE l8e EEUW.
Tichelsteenen Huysje bouwt, van Steenen die gij uit
Holland moet laaten komen, omdat diegene die hier
gebakken worden niet deugen, mogelijk omdat de aarde,
waaronder zulke kostelijke Steenen begraven liggen,
sich tot zulke slegte Steenen en Metselwerk niet wilt
laaten gebruyken"!
Vriendschap met de naturellen bepleit dus Kals. Maar
daarnevens lijkt hem ook nog iets anders wenschelijk.
N.I.: zich met hen te verzwageren, huwelijken met hen
aan te gaan.
Hij is er zich van bewust daarmee een novum voor te
staan. lets, waarvan de in zijn oogen meest voorbeeldige
kolonisatie-politiek, die der Engelschen, een grooten
afkeer had nog wel. En hij zou dan ook zeker niet elk
huwelijk van een blanke met een Indiaan of neger willen
verdedigen. ,,Wanneer 't zonder Voordeel van onsen
Godsdienst geschiedt" zou het instituut vanzelf schade-
lijk werken. Maar als de betrokkene ander-rassigen tot
het Christendom bekeerden zouden zijn, zou het omge-
keerd niet weinig heilzaam kunnen wezen, naar zijn in-
zicht. Een inzicht, op zichzelf vrij onbegrijpelijk, maar
in den mond van iemand, die redeneeren kan als volgt:
,,Zijn zij niet zo blank als gij van Vel? ey lieve! siet op de
Meesten van U die daar geboren zijn, of Lang daar ge-
woont hebben, hoe seer Sij sich ook bedekken met hunne
kleeren, en koesteren, egter zijn se veelen van de Indi-
anen gelijk", en die dus absoluut geen oog heeft voor
psychische rasonderscheiden, toch niet onverklaarbaar.
Iemand, die de inboorlingen onzer kolonie z66 hoog
aansloeg, dat hij huwelijken met hen mogelijk achtte,
kon uiteraard ook geen voorstander van den West-
indischen slavenhandel wezen. En dat is Kals dan ook
niet. Toch is hij mij in dat opzicht wel wat tegengevallen.
Wel komt hij niet met het argument van Willem Usse-
lincx, die het slavenhouden een geschikt middel tot ver-
breiding van het Christendom achtte: door omgang met
de Christenen zouden de slaven ook Christen worden! En
evenmin treffen wij hem op het standpunt van den be-
kenden negerpredikant, Jac. Elisa Joa. Capitein aan,
SURINAME IN DE 18e EEUW.
die zich in 1742 uitsloofde om te bewijzen dat een beetje
slavemij in een Christelijke samenleving nog zoo erg
niet is. Niet onwaarschijnlijk heeft hij zelfs ter gelegen-
heid der verdediging van diens Dissertatio in de openbare
gehoorzaal te Leiden tegen hem gedebatteerd 1). Maar
een radikaal verzet ertegen vinden we bij Kals toch ook
weer niet. Een soort middelstandpunt heeft hij eigenlijk
ingenomen. Met wel, eenerzijds, een uitdrukking als deze:
,,de Negers,.... die, door wat Regt, laat ik diegene ver-
antwoorden, die deesen koophandel driven, van daar
gehaalt, tot U overgebragt, en op den Menschen Markt,
foey! Schande voor Christenen, opentlijk verkogt en
gemijnt worden". Maar aan den anderen kant toch ook
weer als de kippen erbij om hun, die van Christianiseering
hunner werkkrachten het verlies daarvan duchtten, te
verzekeren dat ze in deze niets te vreezen hadden. Zon-
ook maar met 66n woord vrijlating dier werkkrachten
te bepleiten.
Als gezegd wordt dan vervolgens door Kals, voor ver-
betering der koloniale toestanden, ook op bekeering der
Surinaamsche Christenen aangedrongen. Want hoe zal
men ooit op een bestendige verbetering der ingeboren
en geimporteerde maatschappij mogen hopen, als niet
een grondige drainage der overheerschende daaraan
vooraf gaat! Was het Kals niet zelf overkomen, dat hij
2) Zie over dat dispuut en de daarbij in geding gekomenDissertatio: Neder-
landsch Archief voor Kerkgeschiedenis Jrg. 1917 (N. S. D1. XIII), bldz.
154-164. De woorden, waarmee Kals, in Neerlands Hoolt- en Wortelsonde
(Leerreden over Mark. VI, 34, bldz. 61 na) zijn aandeel in die plechtigheid
- naar aanleiding eener uitdrukking in die preek: ,,En geene Verbeeldinge
kan hun ingeblaasen worden van een wereldlikke Vrijheid" aangeeft,
zijn deze: ,,Dat dit mijne eigen Voorstellingen geweest zijn, omtrent deese
Arme Menschen, zo in Suriname, als hier, zal.... blijken uit.... hetgeene
ik bij Verdediginge van de Dissertatio; door den heer Capitein, als Predi-
kant naar D'Elimina gezonden; in den openbaaren Gehoorsaal te Leyden
voorgestelt hebbe. Daar kwalijk aan te nemen is, dat dat ,,voorstellen" al-
leen instemming-betuigen geweest zal zijn, laat ik Kals in den tekst oppo-
neeren. Zie ik goed, dan waren Kals en Capitein 't ook inderdaad niet met
elkaar eens. Capitein zegt: de slavernij gaat door 't Christendom niet weg.
Kals: het Christendom heft den gehoorzaamheidsplicht niet op, wat niet
noodzakelijk verdediging der slavernij inhoudt. Groot zal het verschil ech-
ter wel niet geweest zijn.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
een Indiaan had hooren verklaren dat hij zijn dochter
nog liever naar zee zou brengen, dan aan een blanke
geven, ,,om dat die bij hem zo veragtelijk leefden, als
'er Menschen onder de Sonne konden gevonden worden"!
Met welke middelen, naar het oordeel van Kals, zulke
verbetering het beste tot stand kon worden gebracht,
kan ik niet zeggen. Hij laat zich daarover nergens uit.
Wel zegt hij, dat het hem in 't algemeen een vooruit-
gang zou lijken, als er meer Christen-inboorlingen kwa-
men, omdat die dan voor het werk in de kolonie zouden
kunnen zorgen, waartoe alsnog het moederlandsche
schuim gebruikt most worden. En evenzoo als de plan-
ters er eens niet meer z66zeer op uit zouden wezen, ten
spoedigste te repatrieeren, dat zij er geen eens prijs op
stelden een behoorlijk huis te bewonen; zoodat men vrij
bleef van dat heele geslacht van op geld, op al maar en
alleen maar geld azende Directeurs en Administrateurs,
waarmee men thans in de kolonie gezegend was. Maar
de wegen om die betere gezindheden bij de betrokkenen
aan te kweeken geeft hij niet aan.
Althans niet wat het Europeesch element onder hen
betreft. Ten opzichte van de overigen doet hij dat wel.
Want als laatste geneesmiddel voor Suriname's kwalen
eischt Kals een krachtige Zendingsactie.
Van zijn jeugd af schijnt hij voor de Zending veel ge-
voeld te hebben! Nog Roomsch-Katholiek had hij al
idealen in die richting. Een tweede Franciscus Xaverius
te worden! En wat bij zijn geloofsovergang ook in hem
veranderd is: die gezindheid heeft geen wijziging onder-
gaan. Steeds is zij aanwezig gebleven. Zij heeft, gelijk
wij zagen, den jongen koopman de studied weer op doen
zoeken. Zij heeft den proponent naar het West-indische
Huis aan den Amsterdamschen Kloveniersburgwal ge-
dreven. Gedurende al de vertelde tribulaties is zij het
geweest, die zijn doen en laten heeft beheerscht. Ja ook
daa ma nog met name na zijn bezoek aan Engeland,waar
een vrij opgewekt zendingsleven op hem gewerkt schijnt te
hebben als het klappen van een zweep op den bekenden,
proverbialen voerman! is ze hem blijven vervullen.
SURNAME IN DE 18e EEUW.
Toen elke practische deelneming aan missionnair werk,
niettegenstaande al zijn pogingen, hem ontzegd bleef.
Zelfs is het of die onmogelijkheid om practisch Zen-
dingswerk te doen Kals nog meer dan voorheen de be-
hoefte heeft gegeven om voor dit belang propaganda te
maken. Want nergens bepleit hij het in die mate als in
zijn, in 1756 verschenen, Neerlands Hooft- en Worteldsonde.
Eigenlijk toch is zendingsboek te wezen het voornaamste
doel van dat werk, de diepste strekking van heel dat
ratjetoe van stukken-preeken van Engelsche bisschop-
pen 1) en van hem zelf, stukken over gouverneur Mauri-
cius, brieven aan de Classis Amsterdam en de Synode
van Zuid-Holland enz., enz. waaruit het is samen-
gesteld 2).
Met het naar voren brengen van dat zijn ideaal stuitte
Kals nu echter op algemeenen tegenstand!
't Is waar: enkele partijgenooten had hij ook. Zelf
vermeldt hij ze: de Utrechtsche hoogleeraar Fr. A.
Lampe. Martini, professor aan de school te 's-Hertogen-
bosch. Hendr. Velsen, predikant in den Haag en vertaler
van een boekje van wijlen Hoornbeek, van Leiden,
welke vertaling als Sorge en Raad, aangaande de Evangelie
Predikinge in Oost- en West-Indien achter de Affscheyds
Leer van Ds. Hoogerwaard,van Batavia,werd opgenomen.
En nog eenige anderen. Maar een kleine groep vormden
die toch maar. De algemeene opinie, zoowelin het vader-
land als in de kolonie, wilde er niets van weten.
Opmerkelijke staaltjes krijgen wij daarvan te hooren.
Als Kals in Suriname is geland, is het genoeg dat zijn
schipper Quaboer het gerucht verspreidt ,,dat ik toeleyde
op de Bekeeringe der Heydenen", om hem bij de kolo-
niale maatschappij dadelijk verdacht te maken. Als
hij wat voor den druk gereed heeft, dat voor die bekeering
het pleit voert, behoeft hij maar den titel te noemen, of
1) N.I. van die van Bangor, Oxford en St. Davids, die Kals met zeer veel
genoegen had gehoord en toen met hulp van Ds. Bern. Diemel, predi-
kant in St. James Kapel wist te overreden hem verlof tot vertaling van
iets van hun werk te geven.
') Het heeft niet eens doorloopende pagineering, zoodat 't aangeven der
bewijsplaatsen in dit artikel onmogelijk was.
SURINAME IN DE 18e EEUW.
de eene boekverkooper voor en de andere na weigert het
uit te geven: ,,0! neen, daar hebbe ik geen Sin in; is
't niet anders? (,,Daar se doch nu allegaar op Engelsch
Werk gestelt zijn", voegt Kals er ter verklaring aan toe)
Wie soude dat hier koopen"? Of: ,,Bij zo een Werk kan
men wel Saalig, maar niet Rijk worden".
Ja, zelfs de officieele vergaderingen der kerken hadden
maar uiterst weinig belangstelling in deze. In 1751 toont
zich de Classis Amsterdam bijv. bijzonder ingenomen
met het plan der Surinaamsche Societeit om ,,voor de
swarte kinderen" n. b. der geheele kolonie! te be-
noemen: een, zegge e6n schoolmeester!
Kals zag heel best welke oorzaak daar achter zat.
Wat anders dan datzelfde winstbejag, dat zijn landge-
nooten er ook toe bracht zich in China en Japan niet
Christenen, maar slechts Hollanders te laten noemen.
Een schrikkelijk Mammonisme, dat naar zijn inzicht
onze toenmalige vaderlandsche samenleving total en
total had aangevreten: ,,De Chymisten meenen datsij
't Goud seker vinden zullen, als zij godsdienstiger, jaa
heyliger Menschen zijn, en weten daarom niet hoe sij't
maaken en waar sij 't soeken zullen, om zo heylig te
worden. Onze Fijne Sustjens, wanneer men haar wel
leert kennen, zo als ik er meenige ontdekt hebbe, zijn
doorgaans beseten met den Geld-Duyvel, en de meeste
onder de Straatslijpende Advocaaten, die hun Geld op
Interessen hebben geset, op de Saxische kwik mijnen,
zijn daarom allen fijn, om datse ondeugende tot goed
Werk zijn, evenwel eene Rolle in de Wereld dienen te
speelen".
Maar just omdat die Zendingsafkeer onzer 18e-eeuw-
sche vaderen uit zulk een leelijk motief voortkwam, was
hij te minder bereid er voor uit den weg te gaan. Met
diverse argumenten pleitte hij onophoudelijk voor een
radical verandering in deze.
Deels van materieelen aard zijn deze argumenten,
deels van ideeelen. Deels van practischen, deels van
principieelen. Het eene oogenblik wijst hij op de eenheid
van het menschelijk geslacht, om tot het Zendingswerk
|